ECLI:NL:GHARL:2024:5657

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
21-000045-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling van minderjarige voor mishandeling met voorwaardelijke taakstraf en vrijspraak poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De minderjarige verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van de benadeelde partij, waarbij hij een taakstraf van 40 uren opgelegd kreeg, met de mogelijkheid van jeugddetentie bij niet-naleving. De kinderrechter had ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak bepleit voor de poging tot zware mishandeling, terwijl de advocaat-generaal een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit heeft gevorderd. Het hof heeft de camerabeelden en getuigenverklaringen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij opzettelijk tegen het hoofd heeft geschopt, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijk deel van 20 uren, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De schadevergoeding is vastgesteld op € 771,83, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van de benadeelde partij te vergoeden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000045-24
Uitspraak d.d.: 14 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2023 met parketnummer 18-241432-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.
Het hof heeft ook kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij [aangever] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte bij voornoemd vonnis ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, bij niet voldoen te vervangen door 20 dagen jeugddetentie. Daarnaast heeft de kinderrechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 15 april 2023 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [aangever] meermalen tegen het hoofd en/of de rug en/of de nek, althans het bovenlichaam, heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 april 2023 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen tegen het hoofd en/of de rug en/of de nek, althans het bovenlichaam, te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door en namens de verdachte is vrijspraak van de algehele tenlastelegging bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte ontkent aangever te hebben geschopt. Uit de camerabeelden blijkt niet dat verdachte aangever (opzettelijk) heeft geschopt dan wel heeft geraakt. De getuigenverklaringen waaruit zou blijken dat verdachte meermalen heeft geschopt tegen het hoofd van aangever zijn niet bruikbaar voor het bewijs, nu uit de camerabeelden volgt dat er niet meermalen tegen het hoofd van aangever is geschopt.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit. Daartoe is door de advocaat-generaal aangevoerd dat op de camerabeelden is te zien dat verdachte aangever tegen het hoofd schopt, hetgeen wordt bevestigd door verschillende getuigen. Uit de beelden blijkt dat minimaal éénmaal is geschopt en drie getuigen hebben verklaard dat er meerdere malen is geschopt. Dat levert een poging tot zware mishandeling op.
Het hof oordeelt als volgt.
Allereerst wordt opgemerkt dat de camerabeelden slechts een niet-volledig beeld opleveren van hetgeen zich op 15 april 2023 heeft afgespeeld op het voetbalveld bij [naam] . Zichtbaar is dat er in een kort tijdsbestek sprake is van elkaar snel opvolgende incidenten op het voetbalveld waarbij verdachte op een gegeven moment in beeld komt. Te zien is dat verschillende personen op de grond belanden. Aangever heeft daarover verklaard dat hij, toen hij op de grond lag, voelde dat hij tegen zijn achterhoofd werd geschopt. Deze verklaring van aangever past naadloos bij hetgeen door het hof is waargenomen op de camerabeelden. Ter zitting is door het hof waargenomen dat een persoon met zijn voet met voetbalschoen een voorwaartse beweging naar het achterhoofd van aangever maakt en dat het hoofd direct daarop een terugverende beweging maakt. Gelet op het voorgaande, stelt het hof vast dat de voet met voetbalschoen het achterhoofd van aangever heeft geraakt. Niet ter discussie staat dat het om de voet van verdachte gaat. Aldus concludeert het hof dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt. Het verweer van de verdediging dat verdachte per ongeluk het hoofd van aangever heeft geraakt toen hij door iemand bij aangever werd weggetrokken, wordt weerlegd door hetgeen door het hof is waargenomen op de beelden. De actie van verdachte kan niet anders worden beschreven dan een zodanig snelle voorwaarts schoppende beweging dat die niet per ongeluk maar opzettelijk is gemaakt. Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte aangever opzettelijk tegen zijn hoofd heeft geschopt.
Aan verdachte is primair een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd. Het hof zal verdachte hiervan vrijspreken nu op basis van de inhoud van het dossier met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat door verdachte met zodanige kracht is geschopt dat daarmee sprake is van een poging tot zware mishandeling. Het hof kan, bij gebrek aan voldoende informatie over de kracht en intensiteit van de schop, niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat aangever als gevolg van die schop van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Evenmin dat verdachte deze kans bewust voor lief heeft genomen temeer nu verdachte heeft verklaard die intentie niet te hebben gehad terwijl het dossier onvoldoende informatie bevat om daar een andersluidend oordeel op te baseren.
Het hof overweegt dat een schop met een voetbalschoen tegen het achterhoofd in het algemeen gepaard gaat met pijn. Daarnaast blijkt uit de bij het verzoek tot schadevergoeding gevoegde medische verklaring van de huisarts van aangever dat hij pijn had na het voorval. Daarmee acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 15 april 2023 te [pleegplaats] [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] tegen het hoofd te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, bij niet voldoen te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof stelt vast dat het tot een andere bewezenverklaring komt dan het feit waarmee de advocaat-generaal rekening heeft gehouden bij haar vordering.
Verdachte heeft aangever, terwijl die op de grond lag, mishandeld door hem met zijn (met een voetbalschoen) geschoeide voet tegen het achterhoofd te schoppen. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Uit de ter zitting van het hof voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het voorval de nodige impact heeft gehad op het slachtoffer. Uit de getuigenverklaringen en de camerabeelden blijkt dat sprake was van agressiviteit tijdens de voetbalwedstrijd tussen de twee jeugdelftallen. Daarbij liet ook het publiek zich niet onbetuigd en is het uiteindelijk jammerlijk geëscaleerd in een vechtpartij waarbij aangever slachtoffer is geworden. Dit terwijl aannemelijk is geworden dat juist aangever de agressie wilde sussen. Verdachte heeft in dit geheel een agressieve rol gespeeld. Hij heeft zich op het veld niet tot rede laten brengen terwijl daartoe in redelijkheid wel de gelegenheid was. Uit de uitlatingen ter zitting heeft het hof niet de indruk bekomen dat verdachte de strafwaardigheid van zijn handelen goed inziet.
Binnen de rechtspraak zijn oriëntatiepunten ontwikkeld, met als doel het bevorderen van een consistent straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten kunnen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf. In het geval van een mishandeling waarbij een enkele klap, schop of trap is uitgedeeld, geldt als vertrekpunt een taakstraf van 20 uren. Het hof komt tot oplegging van een hoger aantal uren nu verdachte aangever tegen zijn hoofd heeft getrapt.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 juli 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Verder heeft het hof gelet op de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 11 december 2023 waarin door de Raad wordt geadviseerd om aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Uit dit rapport blijkt onder meer dat er over het algemeen weinig zorgen zijn over verdachte maar dat de Raad wel risico’s ziet die de kans op herhaling vergroten in de domeinen houding, agressie en vaardigheden. Ten aanzien van de vaardigheden beschikt verdachte nog onvoldoende over geschikte oplossingen voor moeilijke situaties.
Alles afwegende acht het hof een taakstaf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Het voorwaardelijk deel acht het hof aangewezen om verdachte gedurende de proeftijd te weerhouden van het opnieuw begaan van een strafbaar feit.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.273,48, bestaande uit € 523,48 materiële schade en € 750,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 657,06. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering verlaagd tot een bedrag van € 1.271,83, bestaande uit € 521,83 materiële schade en € 750,- immateriële schade.
Het hof is van oordeel dat de gestelde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Het hof acht de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente, die inhoudelijk niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade komt eveneens voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse strafrechters in vergelijkbare zaken plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 250,00 billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
20 (twintig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 771,83 (zevenhonderdeenenzeventig euro en drieëntachtig cent) bestaande uit € 521,83 (vijfhonderdeenentwintig euro en drieëntachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 771,83 (zevenhonderdeenenzeventig euro en drieëntachtig cent) bestaande uit € 521,83 (vijfhonderdeenentwintig euro en drieëntachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 april 2023.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 14 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.