ECLI:NL:GHARL:2024:5639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.341.173/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over omgangsregeling en informatieverplichting tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen de ouders van een minderjarige, geboren in 2016, over de omgangsregeling en de verplichting van de vader om de minderjarige naar zwemles, sportactiviteiten en logopedie te brengen. De moeder, die het gezag over de minderjarige uitoefent, heeft de vader aangesproken op zijn verantwoordelijkheden tijdens de verblijfsperiodes van de minderjarige bij hem. Tijdens de zitting hebben partijen afspraken gemaakt over de zwemles en sportactiviteiten, maar de vordering van de moeder om de vader ook naar logopedie te laten brengen, is door het hof afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor deze vordering, aangezien de minderjarige al logopedie ontvangt op andere dagen. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, die hem verplichtte de minderjarige naar zwemles en sportactiviteiten te brengen, en de moeder heeft ook hoger beroep ingesteld om de vader te verplichten de minderjarige naar logopedie te brengen. Het hof heeft de afspraken tussen partijen bevestigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke ouder zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigd en de omgangsregeling aangepast, waarbij de vader de minderjarige naar één sportactiviteit zal brengen in de weekenden dat hij bij hem is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.173/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 572215
arrest in kort geding van 3 september 2024
in de zaak van
[appellant](de vader)
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
advocaat: mr. R.N. Ibrahim
tegen
[geïntimeerde](de moeder)
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
advocaat: mr. A.E. Muller
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbeschermingregio Midden-Nederland, locatie Lelystad.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 17 april 2024 tussen partijen heeft uitgesproken, en dat bij vonnis van 26 april 2024 is hersteld.
1.2.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens memorie van grieven
  • een akte houdende inventarislijst namens de vader van 17 juni 2024
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep, tevens akte reactie op producties van de moeder en akte overlegging nadere producties
  • een journaalbericht namens de moeder van 31 juli 2024
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 1 augustus 2024 is gehouden.
2. De kern van de zaak
2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de vader gehouden is in de weekenden dat [de minderjarige] bij hem verblijft hem naar zwemles, andere sportactiviteiten (waaronder specifiek de lessen bij de [naam1] ) en daarnaast naar logopedie te brengen, al dan niet op straffe van een dwangsom. Verder gaat het om de vraag of de vader gehouden is aan de door de moeder gevorderde informatieverplichting te voldoen.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2016, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. [de minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij de rechtbank Midden-Nederland is sinds november 2022 een bodemprocedure tussen partijen aanhangig. In die procedure hebben de ouders naast een beslissing over de zorgregeling, over en weer vervangende toestemming verzocht voor zaken die betrekking hebben op [de minderjarige] . Ook liggen in die procedure geschillen voor met betrekking tot het al dan niet wijzigen van het gezamenlijk ouderlijk gezag, de informatieregeling en de kinderalimentatie. De vader heeft in die bodemprocedure ook om voorlopige voorzieningen (en later wijziging daarvan) op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verzocht. Bij tussenbeschikking van 22 december 2022 heeft de rechtbank onder andere als provisionele voorziening een zorgregeling bepaald en de beslissingen in de bodemprocedure aangehouden. Bij tussenbeschikking van 4 juli 2023 heeft de rechtbank de eerder bepaalde provisionele voorziening gewijzigd en een andere voorlopige zorgregeling bepaald, waarbij de overige beslissingen op verzoeken in de bodemprocedure wederom zijn aangehouden.
2.4.
Bij (tussen)beschikking van 8 september 2023 heeft de rechtbank beslist op een aantal geschilpunten in de bodemprocedure, en voor zover hier van belang, de volgende voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 15.15 uur, waarbij de vader [de minderjarige] uit school ophaalt en de moeder [de minderjarige] op zondag ophaalt bij de vader;
  • bepaalt dat de vader [de minderjarige] naar zwemles of zijn andere sportactiviteit brengt op de dagen dat [de minderjarige] bij hem verblijft;
  • op de zaterdag dat [de minderjarige] bij de vader verblijft zal er een videobelmoment plaatsvinden tussen de moeder en [de minderjarige] van 18.30 uur tot uiterlijk 18.50 uur;
  • iedere woensdag dat [de minderjarige] bij de moeder verblijft zal er een videobelmoment plaatsvinden tussen de vader en [de minderjarige] van 18.30 uur tot uiterlijk 18.50 uur.
De rechtbank heeft de (verdere) beslissingen aangehouden ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de (definitieve) zorgregeling en vakanties in afwachting van de uitkomst van een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming.
2.5.
De raad voor de kinderbescherming heeft in haar rapport van 11 april 2024 advies uitgebracht ten aanzien van het hoofdverblijf, de zorgregeling en het gezag.

3.De omvang van het geschil

in principaal en in incidenteel hoger beroep

3.1.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader [de minderjarige] naar zwemles of andere sportactiviteiten brengt op de dagen dat [de minderjarige] bij hem verblijft en daaraan een dwangsom verbonden van € 250,- voor iedere dag dat de vader hieraan niet voldoet. De vorderingen van de moeder dat de vader [de minderjarige] op de dagen dat [de minderjarige] bij hem verblijft naar logopedie moet brengen en dat de vader de moeder eenmaal per veertien dagen schriftelijk over [de minderjarige] moet informeren, zijn door de voorzieningenrechter afgewezen. Verder heeft de voorzieningenrechter de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3.2.
De bedoeling van het hoger beroep van de vader is dat de beslissingen van de voorzieningenrechter in reconventie worden vernietigd en de vorderingen van de moeder ten aanzien van het brengen van [de minderjarige] naar zwemles of andere sportactiviteiten en de daaraan gekoppelde dwangsom alsnog worden afgewezen, dan wel geschorst totdat er door partijen andere afspraken zijn gemaakt of een uitspraak in de bodemprocedure is gegeven. Verder wil de vader dat de door de voorzieningenrechter uitgesproken compensatie van proceskosten in reconventie wordt vernietigd en dat de moeder wordt veroordeeld in de kosten en nakosten van de procedure in reconventie.
3.3.
De bedoeling van het hoger beroep van de moeder is dat hof bepaalt dat de vader [de minderjarige] naar zwemles of andere sportactiviteiten brengt, waaronder specifiek de lessen bij de [naam1] , en daarnaast naar logopedie op de dagen dat [de minderjarige] bij de vader verblijft. Verder wil de moeder dat haar vordering met betrekking tot de informatieverplichting van de vader alsnog wordt toegewezen en dat de vader alsnog in de proceskosten wordt veroordeeld, zowel in conventie als in reconventie.

4.Het oordeel van het hof

in principaal en in incidenteel hoger beroep
4.1.
Ter zitting hebben de ouders de volgende afspraak gemaakt:
De vader zal [de minderjarige] in de weekenden dat hij bij hem is naar één sportactiviteit brengen. Momenteel heeft [de minderjarige] op vrijdagmiddag zwemles voor diploma B. Na het behalen van het B-diploma zal de vader [de minderjarige] naar de [naam1] brengen op vrijdag, naar een bij zijn leeftijd passende groep. De moeder ziet af van haar vordering om daaraan een dwangsom te verbinden. Het hof zal overeenkomstig deze afspraak beslissen. Gelet op deze afspraak, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de grieven 1 tot en met 5 van de vader. Dat geldt in zoverre ook voor grief I van de moeder.
4.2.
Voor wat betreft grief II van de moeder met betrekking tot de informatieverplichting constateert het hof dat de moeder in hoger beroep heeft nagelaten aan deze grief gevolgen te verbinden in haar conclusie door middel van een vordering in hoger beroep. Namens de moeder is ter zitting verduidelijkt dat de moeder in dit kort geding geen beslissing van het hof verlangt ten aanzien van de informatieregeling; deze zal in de bodemprocedure aan de orde (moeten) komen. Gelet hierop behoeft grief II geen verdere bespreking.
4.3.
Partijen blijven verdeeld over de vraag of de vader [de minderjarige] op zaterdag naar logopedie moet brengen en over de proceskostenveroordeling. Deze geschilpunten zal het hof hieronder bespreken.
het brengen van [de minderjarige] naar logopedie
4.4.
Het hof is evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat de moeder haar spoedeisend belang bij haar vordering met betrekking tot het op zaterdag brengen van [de minderjarige] naar logopedie, onvoldoende heeft onderbouwd. Niet duidelijk is waarom een beslissing over de logopedie niet kan worden afgewacht tot de bodemprocedure waarvan de mondelinge behandeling plaatsvindt op 6 september 2024. Daar komt bij dat [de minderjarige] door de week al naar logopedie gaat en er discussie is over de noodzaak van de extra logopedie op zaterdag. Gelet hierop faalt in zoverre grief I van de moeder.
proceskosten
4.5.
Vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen) ziet het hof geen aanleiding om één van de ouders te veroordelen in de proceskosten voor de procedure bij de voorzieningenrechter en het hoger beroep. Er is geen sprake van misbruik van procesrecht. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de proceskosten ook in hoger beroep moeten worden gecompenseerd, in die zin dat elke ouder zijn/haar eigen proceskosten draagt. Hieruit volgt dat zowel grief 6 van de vader als grief III van de moeder faalt.
conclusie
4.6.
Gezien de tussen partijen gemaakte afspraken en de intrekking van de vordering van de moeder met betrekking tot de dwangsom, zal hof het bestreden vonnis vernietigen en beslissen als volgt.

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 april 2024 (hersteld bij vonnis van 26 april 2024) betreffende de beslissing in het dictum onder 6.11;
5.2.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 april 2024 (hersteld bij vonnis van 26 april 2024) voor zover het de beslissing in het dictum onder 6.9 en 6.10 betreft en beslist in zoverre opnieuw:
5.3.
bepaalt dat de vader [de minderjarige] in de weekenden dat hij bij hem is naar één sportactiviteit zal brengen. Op dit moment is dat naar zwemles (diploma B). Na het behalen van het B-diploma zal de vader [de minderjarige] naar de [naam1] brengen op vrijdag, naar een bij zijn leeftijd passende groep;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van dit hoger beroep draagt;
5.5.
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Veenstra, J.G. Knot en S. Rezel, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.