ECLI:NL:GHARL:2024:5621

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.334.135
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van bewindvoerder bij betaling uitvaartkosten van erflaatster

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen de Stichting Doe Mee(r) over de betaling van de uitvaartkosten van de erflaatster, die op 2 september 2021 is overleden. De erflaatster had [appellante] benoemd tot haar enige erfgenaam en executeur. De stichting, die als bewindvoerder en mentor van de erflaatster fungeerde, heeft de uitvaartkosten van ruim € 18.000 betaald vanuit de bankrekening van de erflaatster. [appellante] stelt dat de stichting onrechtmatig heeft gehandeld door deze betaling te doen, omdat zij als erfgename het recht had om de uitvaart te regelen en de kosten te bepalen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarop zij in hoger beroep is gegaan.

Het hof oordeelt dat de stichting inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld door de uitvaartkosten te betalen van de rekening van de erflaatster, aangezien haar taak als bewindvoerder eindigde met het overlijden van de erflaatster. Het hof stelt vast dat de stichting niet bevoegd was om betalingen te doen van de bankrekening van de erflaatster na haar overlijden. De stichting had moeten onderzoeken wie de erfgenamen waren en had de uitvaartkosten niet mogen laten betalen zonder toestemming van [appellante]. Het hof schat de schade van [appellante] op € 9.000, wat de stichting aan haar moet vergoeden, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 september 2021.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de stichting niet toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen met betrekking tot de huur van de woning van de erflaatster, omdat de omstandigheden dit niet rechtvaardigen. Het hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De beslissing van de kantonrechter wordt deels vernietigd en deels bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.334.135
zaaknummer rechtbank 1031436
arrest van 3 september 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna: [appellante]
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten
tegen
Stichting Doe Mee(r)
die is gevestigd in Hengelo (Overijssel)
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: de stichting
advocaat: mr. N. Al Salman

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 23 april 2024 heeft op 28 mei 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
1.2.
Voorafgaand aan de zitting zijn nog de volgende stukken aan het hof gestuurd:
- een journaalbericht van mr Joosten van 16 mei 2024 met een akte met twee producties (een klachtbrief aan deABN-AMRO bank van 21 februari 2024 en een inhoudelijke reactie van de ABN-AMRO bank hierop van 22 maart 2024)
- een journaalbericht van mr. Al Salman van 17 mei 2024 waarbij bezwaar wordt gemaakt tegen de ingediende akte met producties
- een journaalbericht van mr. Joosten van 24 mei 2024 met een reactie op het bezwaar
- een journaalbericht van mr. Joosten van 27 mei 2024 met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg bij de kantonrechter op 4 augustus 2023
Het hof heeft ter zitting beslist dat de stukken ingediend op 16 mei 2024 tijdig zijn toegestuurd en aan het dossier worden toegevoegd. Voor zover in de akte nieuwe stellingen of grieven worden aangevoerd slaat het hof daar geen acht op.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn het niet eens over wie de kosten moet dragen van de uitvaart van mevrouw [de erflaatster] (hierna: erflaatster) die op 2 september 2021 (in Enschede) is overleden met achterlating van [appellante] als haar enige erfgename.
Een buurman van erflaatster (hierna: de buurman) heeft de uitvaart geregeld en opdracht gegeven aan een begrafenisondernemer. De kosten van de uitvaart waren ruim € 18.000. De stichting (bewindvoerder en mentor van erflaatster) heeft de factuur ingediend bij de bank van erflaatster, die het factuurbedrag van de rekening van erflaatster heeft overgeboekt naar de uitvaartondernemer. [appellante] vindt dat de stichting onrechtmatig heeft gehandeld en de uitvaartkosten moet dragen.
Ook hebben partijen verschil van mening of de stichting haar taak als bewindvoerder wel of niet goed heeft uitgevoerd door de huur van de woning van erflaatster na haar opname in een verpleeghuis nog enige tijd te laten doorlopen.
2.2.
[appellante] en haar echtgenoot hebben bij de kantonrechter gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat de Stichting jegens hen een onrechtmatige daad heeft gepleegd
door de nalatenschap voor een bedrag van €15.184,51 te benadelen;
- voor recht verklaart dat de Stichting wanprestatie heeft gepleegd jegens (de erven van)
wijlen mevrouw [de erflaatster] als gevolg waarvan zij voor een bedrag van € 4.932,74 schade
hebben geleden;
- de Stichting veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 20.117.25 te vermeerderen met
de wettelijke rente vanaf het onrechtmatig handelen dan wel vanaf de
aansprakelijkstelling dan wel vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele
voldoening;
- de Stichting veroordeelt in de kosten van de procedure.
2.3.
De kantonrechter heeft de echtgenoot niet ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en de vorderingen van [appellante] afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing
3.1
Het hof beslist dat de stichting onrechtmatig heeft gehandeld door de rekening van de uitvaart van de bankrekening van erflaatster te laten betalen. Verder beslist het hof dat het laten doorlopen van de huur van de woning geen toerekenbare tekortkoming is in de verplichtingen van de stichting. Het hof zal uitleggen hoe het tot deze beslissingen komt.
De feiten
3.2
Erflaatster, alleenstaand en zonder nakomelingen, heeft in haar testament van 18 november 2010 [appellante] tot haar enig erfgenaam en executeur van haar nalatenschap benoemd. [appellante] heeft op 4 maart 2022 de nalatenschap beneficiair aanvaard. Vanaf 2016 tot aan het overlijden van erflaatster op 2 september 2021 hebben [appellante] en erflaatster geen contact meer met elkaar gehad. Erflaatster woonde in een huurwoning in Enschede, en is op 18 februari 2021 vanwege fysieke beperkingen opgenomen op een tijdelijke opname afdeling van een verpleeghuis van Livio. De buurman was langere tijd haar mantelzorger en eerste contactpersoon tijdens de tijdelijke opname. In overleg met de wijkcoach, erflaatster, de stichting en de buurman, is op 18 mei 2021 een beschermingsbewind en mentorschap aangevraagd voor erflaatster. Tijdens de opname bij Livio is erflaatster gediagnosticeerd met een neurocognitieve stoornis. Hierna is zij op basis van een indicatie van het CIZ gaan wonen bij De Posten te Enschede. Bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 10 juni 2021 is de stichting benoemd tot bewindvoerder en mentor van erflaatster. Het bewind werd feitelijk uitgevoerd door mevrouw [naam1] en het mentorschap werd feitelijk uitgevoerd door de heer [naam2] .
Op 6 september 2021 is een akte van overlijden van erflaatster opgemaakt door de gemeente. Op 8 september 2021 heeft de uitvaart van erflaatster plaatsgevonden.
[appellante] is op 10 oktober 2021 bekend geworden met het overlijden van erflaatster en heeft zich op 18 oktober 2021 als erfgenaam gemeld bij de stichting.
De buurman heeft de uitvaart na overleg met de stichting geregeld en heeft opdracht gegeven aan de uitvaartondernemer tot het uitvoeren van de uitvaart. De kosten van de uitvaart waren in totaal € 18.168,51. De stichting heeft de factuur van de uitvaartondernemer op 30 september 2021 in handen gesteld van de bank. Het bedrag van de factuur is € 18.168,51. De bank heeft op 11 oktober 2021 gezorgd voor betaling van de factuur.
Heeft de stichting onrechtmatig gehandeld?
3.3
[appellante] vindt dat de stichting onrechtmatig heeft gehandeld door de voornoemde uitvaartkosten te (laten) maken en in te dienen bij de bank. Zij heeft schade geleden doordat de kosten veel hoger waren dan passend was gezien de omstandigheden van erflaatster. De stichting had onderzoek moeten doen naar wie de erfgenamen en executeur(s) waren, door Het Centraal Testamentenregister (CTR) te raadplegen. Dan had zij als erfgenaam de uitvaart kunnen regelen naar de omstandigheden van erflaatster.
3.4
De stichting betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft geen opdracht gegeven tot de uitvaart, maar de buurman heeft volgens diens schriftelijke verklaring de uitvaart volgens de wensen van erflaatster geregeld. De buurman was opdrachtgever voor de uitvaart. De stichting heeft de factuur van de uitvaart ingediend bij de bank omdat zij als gewezen bewindvoerder verplicht is al datgene te doen wat niet zonder nadeel voor de rechthebbende kan worden uitgesteld, totdat degene die na de bewindvoerder tot het beheer van de goederen bevoegd is, dit heeft aanvaard (art. 1:448 lid 3 BW). Het was verder aan de bank om te beslissen wat die met de rekening zou doen. De stichting had geen (directe) toegang tot de bankrekeningen van erflaatster bij de ABN Amro Bank.
3.5
Het hof oordeelt als volgt. De hoofdregel is dat door het overlijden van erflaatster het bewind en de taak van de stichting als bewindvoerder op 2 september 2021 zijn geëindigd (art 1:449 lid 1 BW). Met het overlijden van erflater volgen de erfgenamen van rechtswege op in diens rechten en schulden (art. 4:182 BW). De stichting was dan ook vanaf 2 september 2021 niet meer bevoegd betalingen te laten doen van de bankrekening(en) van erflaatster. Door die betalingen toch te laten doen heeft de stichting inbreuk gemaakt op het recht van [appellante] als executeur en als erfgename. [appellante] was met uitsluiting van ieder ander bevoegd om die bankrekening(en) te beheren en daarvan betalingen te laten doen. De stichting heeft dan ook onrechtmatig gehandeld jegens [appellante] .
3.6
Artikel 1:448 lid 3 is een uitzondering op de voormelde hoofdregel. Het hof is van oordeel dat de verplichting om al datgene te doen wat niet zonder nadeel voor de rechthebbende kan worden uitgesteld, totdat degene die na de bewindvoerder tot het beheer van de goederen bevoegd is, dit heeft aanvaard, in dit geval niet meebrengt dat de stichting de uitvaartkosten die door de buurman waren gemaakt mocht laten betalen van de bankrekening van erflaatster. Vast staat dat de buurman van erflaatster opdracht heeft gegeven aan de uitvaartondernemer, zodat de buurman jegens de uitvaartondernemer aansprakelijk was voor de betaling van de uitvaartkosten. De stichting heeft ook niet duidelijk gemaakt dat betaling van de uitvaartkosten niet zonder nadeel voor de rechthebbende kon worden uitgesteld.
3.7
Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de stichting gezegd dat erflaatster het standpunt had dat de kosten van de uitvaart betaald moesten worden. Kennelijk is dat voor de stichting aanleiding geweest om de factuur van de uitvaart in te dienen bij de bank en dacht de stichting dat dit een gebruikelijke handelwijze was (zie het proces-verbaal van de zitting bij het hof, blad 10). Dit betekent nog niet dat daarmee de handelwijze van de stichting toch rechtmatig is. Ook als erflaatster dat zo wilde en de stichting dacht dat dit gebruikelijk was, is de stichting niet bevoegd te beschikken over de bankrekening van erflaatster waartoe uitsluitend de erfgename(n) van erflaatster of een door haar benoemde executeur bevoegd waren. Op zichzelf is het begrijpelijk dat de stichting zich als gewezen bewindvoerder verantwoordelijk voelde voor de betaling van de factuur van de uitvaart. Het had dan echter in de rede gelegen dat de stichting, al dan niet (na raadpleging van het CTR) met inschakeling van een notaris, had proberen uit te zoeken wie de erfgenamen van erflaatster waren en of zij een executeur had benoemd in haar nalatenschap. Als de stichting dat vanwege de kosten van zo’n onderzoek niet wilde lag het niet voor de hand dat zij had moeten zorgen voor betaling van de factuur van de uitvaart.
3.8
Namens de stichting is desgevraagd ter zitting verklaard dat de stichting niet heeft toegezien op of afspraken gemaakt over de omvang van de kosten van de uitvaart. Dat is ook een nalatigheid waardoor schade kan ontstaan voor de rechthebbende op de banksaldi. Van de stichting als professioneel bewindvoerder mocht in redelijkheid verwacht worden dat, áls zij meende een beheershandeling (zoals het zorgen voor betaling van een factuur) te moeten verrichten, zij voor een prudent beheer van de beschikbare financiële middelen zorgde.
Is er schade ontstaan door het handelen van de stichting?
3.9
[appellante] stelt dat de gemaakte uitvaartkosten niet in overeenstemming zijn met de omstandigheden van erflaatster. Erflaatster was alleenstaand, had geen nakomelingen, een zeer beperkt sociaal leven, en woonde in een verpleeghuis. Een sobere uitvaart was meer passend bij haar omstandigheden en zou rond de € 3.000 gekost hebben. Bovendien stelt [appellante] dat erflaatster in het verleden aan haar kenbaar heeft gemaakt dat zij een sobere uitvaart wenste. Door de te hoge uitvaartkosten lijdt [appellante] als erfgenaam een schade van
€ 15.184,51. Ter zitting heeft [appellante] desgevraagd aangegeven wat zij zelf aan de uitvaart zou hebben uitgegeven als zij die had moeten regelen, en zij schat dat in op € 5.000 –
€ 6.000.
3.1
Volgens de stichting is geen sprake van schade, omdat de kosten van de uitvaart op grond van artikel 4:7 lid 1 sub b BW een schuld zijn van de nalatenschap, en daaruit ook betaald konden worden, gezien een banksaldo van ruim € 80.000. Voorts heeft de buurman de uitvaart volgens de wensen van erflaatster geregeld.
3.11
Het hof constateert dat er twee verschillende verhalen zijn over de wensen van erflaatster. Het verhaal van [appellante] komt neer op een bescheiden uitvaart. Het is heel goed mogelijk dat [appellante] dat destijds, ergens tussen 2010 en 2016, zo heeft begrepen van erflaatster. Maar het zwakke punt van dat verhaal is dat sindsdien een aantal jaren zijn verstreken totdat erflaatster overleed, waarin geen contact meer was tussen erflaatster en [appellante] (en naar zeggen van [appellante] erflaatster dit contact ook niet meer wilde). In die jaren kunnen de wensen van erflaatster ten aanzien van de uitvoering en vorm van haar uitvaart veranderd zijn. [appellante] heeft van haar stellingen over de wensen van erflaatster overigens geen bewijs aangeboden. Anderzijds is er het verhaal van de stichting, dat erflaatster een natuurbegrafenis wilde met catering buiten, ‘om het leven te vieren’. Maar het zwakke punt van dit verhaal is dat de stichting deze wens, de concrete uitvoering en de kosten ervan niet zelf heeft getoetst bij erflaatster, en alles heeft overgelaten aan de buurman. Ook de verklaring van de buurman geeft geen uitsluitsel op het punt van de precieze wensen van erflaatster, wat die van haar mochten kosten, en hoe erflaatster dit aan hem kenbaar heeft gemaakt. De stichting heeft aangeboden bewijs te leveren dat erflaatster heeft aangegeven dat zij wenste dat de buurman haar uitvaart regelde. Dit bewijsaanbod is echter onvoldoende relevant en specifiek ten aanzien van de concrete uitvoering en kosten van de uitvaart, zodat het hof aan dit aanbod voorbij gaat.
3.12
Het hof kan gezien het voorgaande niet precies vaststellen wat de schade van [appellante] is, en zal deze daarom schatten. Een feit van algemene bekendheid is dat een gemiddelde uitvaart tussen de € 7.000,- en € 11.000 kost. Het hof schat de kosten van een uitvaart die in overeenstemming is met de omstandigheden van erflaatster daarom in redelijkheid op ongeveer € 9.000, en schat daarmee de schade afgerond op € 9.000. Dit bedrag dient de stichting aan [appellante] te vergoeden.
3.31
De wettelijke rente over het schadebedrag is toewijsbaar vanaf 30 september 2021, dat is de dag waarop de stichting de factuur van de uitvaart aan de bank heeft gegeven (art. 6:83 lid 2 BW).
Huur laten doorlopen, toerekenbare tekortkoming in verplichting als goed bewindvoerder?
3.14
Volgens [appellante] is de stichting toerekenbaar tekort geschoten door de huur van de woning van erflaatster na haar opname in het verpleeghuis in februari 2021 vijf maanden te lang te laten doorlopen tot twee maanden na haar overlijden. De huur had veel eerder kunnen worden opgezegd. Door dit niet te doen heeft de stichting wanprestatie gepleegd en heeft [appellante] schade geleden van € 4.932,74.
3.15
De stichting heeft aangevoerd dat het bij aanvang van het bewind nog niet duidelijk was of erflaatster terug zou kunnen naar haar woning. Toen duidelijk werd dat dat niet zou kunnen, heeft de buurman in samenspraak met erflaatster kosteloos een herbestemming gezocht voor een groot deel van haar inboedel. Dit heeft hem maanden gekost. Ook was de woning van erflaatster verwaarloosd en bevuild en moest deze leeg en net worden opgeleverd aan de woningcorporatie. De buurman heeft hiervoor belangeloos gezorgd maar ook hiervoor was tijd nodig.
3.16
[appellante] heeft de gang van zaken zoals de stichting die feitelijk schetst niet betwist. Het hof vindt dat de stichting hiermee niet onjuist of nalatig heeft gehandeld. Erflaatster was op een afdeling voor tijdelijke opnames terecht gekomen. Het was in haar belang en daarom niet meer dan redelijk dat zij nog naar huis kon indien dat nog mogelijk was. Het kost redelijkerwijs enige tijd om dat duidelijk te krijgen. Dat het vervolgens nog tijd heeft gekost om de inboedel in overleg met erflaatster te herbestemmen en de woning op te leveren beoordeelt het hof niet als vreemd of nalatig. De tijd dat de huurovereenkomst heeft voortgeduurd is niet onredelijk lang. Er is dus geen wanprestatie gepleegd door de stichting en [appellante] heeft geen schade geleden.
De conclusie
3.17
Het hoger beroep slaagt deels. Omdat partijen ieder deels in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten van het hoger beroep en van de eerste aanleg compenseren, en wel zo dat ieder de eigen kosten draagt. Dat betekent dat de stichting aan [appellante] het bedrag wat zij van [appellante] naar aanleiding van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg heeft ontvangen aan [appellante] moet terugbetalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling door [appellante] tot de dag van terugbetaling door de stichting.
3.18
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van 22 augustus 2023 ten aanzien van rechtsoverweging 5.2, en bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
4.2
beslist dat de stichting aan [appellante] € 9.000,- moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2021 tot de dag waarop het hele bedrag is betaald;
4.3
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt.
4.4
veroordeelt de stichting om binnen 14 dagen na heden al hetgeen [appellante] uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan aan haar terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door appellante tot aan de dag van terugbetaling door de stichting.
4.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, J.H. Lieber en L. Hamer , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
3 september 2024.