ECLI:NL:GHARL:2024:5607

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.341.569
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [de minderjarige], die onder toezicht is gesteld. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige]. De kinderrechter had eerder besloten om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen en de gecertificeerde instelling (GI) te machtigen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gezinshuis. De moeder is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof om de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder, ondanks eerdere begeleiding en ondersteuning, niet in staat is gebleken om de nodige zorg en opvoeding voor [de minderjarige] te bieden. De moeder heeft een lichte verstandelijke beperking en heeft moeite met het toepassen van adviezen in de opvoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de opvoedsituatie bij de moeder onveilig was voor [de minderjarige], die ernstige gedragsproblemen vertoonde. De GI heeft geprobeerd de moeder te ondersteunen, maar de moeder heeft hulp vaak afgewezen.

Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling en welzijn. De beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen wordt dan ook bekrachtigd. Het hof benadrukt dat de moeder, ondanks haar goede intenties, niet in staat is gebleken om een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden voor [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.569
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 572030)
beschikking van 3 september 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1]
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Buuren,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna: de kinderrechter) van 11 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 mei 2024;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 juli 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een zoon: [de minderjarige] , geboren [in] 2018 in [plaats1] . De moeder is belast met het ouderlijk gezag over hem.
3.2
Bij beschikking van 14 mei 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De termijn van de ondertoezichtstelling is steeds verlengd, de laatste keer tot 14 mei 2024.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 14 mei 2025 en de GI gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gezinshuis met ingang van 11 april 2024 tot 11 april 2025.
3.4
[de minderjarige] heeft korte tijd bij zijn oma gewoond en verblijft sinds 18 april 2024 in een gezinshuis in [plaats2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder het niet eens met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en komt daarom in hoger beroep van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de uithuisplaatsing te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en vraagt het hof de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Het hof is om dezelfde redenen als de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk is. Het hof neemt na eigen onderzoek de overwegingen van de kinderrechter over en maakt die tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.3
Uit de processtukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken komt naar voren dat sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling diverse vormen van begeleiding en ondersteuning voor de moeder en [de minderjarige] zijn ingezet. De moeder heeft met [de minderjarige] in twee moeder-kindhuizen gewoond en daar is haar intensieve begeleiding geboden. De moeder heeft hiervan onvoldoende kunnen profiteren, zij is onvoldoende in staat gebleken om adviezen op te pakken en toe te passen in andere situaties.
De moeder heeft een lichte verstandelijke beperking. Zij kan niet goed lezen, schrijven en klokkijken, waardoor zij in het dagelijks leven belemmerd wordt. De moeder heeft in haar leven veel nare gebeurtenissen mee gemaakt en moet nog veel verwerken. Het is voor het hof duidelijk geworden dat de moeder veel van [de minderjarige] houdt en haar uiterste best voor hem doet. De moeder vindt dat zij [de minderjarige] zelf kan opvoeden, maar niet genoeg kansen heeft gekregen om dat te laten zien. Het hof is het daar evenals de GI niet mee eens.
De GI heeft naar voren gebracht dat begeleiding noodzakelijk is voor de moeder om voldoende te kunnen aansluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft. Daarnaast moet de moeder voor een deel ontlast worden in haar opvoedingstaak om deze voor haar hanteerbaar te houden, bijvoorbeeld door extra opvang of de inzet van een zogenaamd meeleefgezin voor [de minderjarige] . Ook zou de moeder therapie moeten gaan volgen om de trauma’s die zij in haar leven heeft opgelopen te verwerken. Uit de onderbouwing van het verzoek van de GI leidt het hof af dat de GI op deze punten de moeder wel ondersteuning heeft aangeboden, maar dat de moeder ondersteuning heeft afgeslagen. De redenen die de moeder daarvoor geeft zijn - onder meer - dat de buitenschoolse opvang te ver weg was van haar woning en dat de traumabehandeling werd aangeboden in de plaats waar de biologische vader van [de minderjarige] ook woont. Zij wilde daar niet naar toe omdat zij in die plaats trauma’s heeft opgelopen. De moeder is van mening dat zij geldige redenen had om het hulpverleningsaanbod af te slaan. Wat daarvan verder ook zij, het hof stelt vast dat de GI zich zeker heeft ingespannen om de moeder de voldoende ondersteuning en begeleiding te bieden maar dat het desondanks niet is gelukt om de noodzakelijke hulp tot stand te brengen.
5.4
[de minderjarige] ontwikkelde ernstige gedragsproblemen toen hij nog bij zijn moeder woonde. Zo kon hij haar schoppen, slaan, spugen en een grote mond geven. Dit gedrag is sterk verminderd sinds [de minderjarige] in het gezinshuis verblijft. De school van [de minderjarige] ziet dat hij de afgelopen maanden rustiger, vrolijker en minder angstig is geworden. De gedragsproblemen lijken daarmee niet voornamelijk te kunnen worden toegeschreven aan mogelijke ADHD bij [de minderjarige] , zoals de moeder doet.
Voor het hof is duidelijk dat het voor [de minderjarige] steeds lastiger werd om zich op een gezonde manier te kunnen ontwikkelen bij de moeder.
5.5
De opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de moeder is tijdens het verblijf in het tweede moeder-kindhuis ( [plaats3] , [naam1] ) verslechterd. Het is jammer dat sprake was van onderbezetting en een groot personeelsverloop en mogelijk gaf dat onvoldoende continuïteit voor de moeder, maar de problemen die ontstonden in de opvoedsituatie bij de moeder kunnen hieraan niet alleen worden toegeschreven.
De GI heeft gemeld dat de moeder geen goed voorbeeldgedrag liet zien. Er was veel onrust tussen de moeder en de personen (zowel familie, bekenden als hulpverlening) om haar heen. De moeder schold en schreeuwde in het bijzijn van [de minderjarige] en belastte hem met haar problemen. Er was sprake van een onhygiënische situatie in de woning van de moeder zodanig dat deze professioneel gereinigd moest worden. De moeder heeft van [naam1] een waarschuwing gekregen omdat zij medewerkers bedreigde en intimideerde. Het is voor het hof aannemelijk dat de situatie van de moeder in [naam1] zorgde voor onveiligheid voor [de minderjarige] , ook al vindt de moeder zelf dat zij een rustig en redelijk persoon is in een situatie waarin de omgeving voldoende op haar is afgestemd. [de minderjarige] werd belast met volwassenzaken en kreeg niet voldoende de ruimte voor zijn eigen ontwikkeling.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder meegedeeld dat de verstandhouding met [naam1] na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] verder verstoord is geraakt en dat haar de toegang tot [naam1] is ontzegd. Zij verblijft op dit moment bij haar vriend in [plaats4] , die in een begeleide woonvorm woont. Dit verblijf verloopt soepel volgens de moeder, zij kan goed overweg met de ondersteuning die daar aanwezig is. De lange reistijd naar [de minderjarige] vormt wel een probleem en daarom is zij nu op zoek naar woonruimte in de omgeving van haar oude woonplaats. De mentor die inmiddels voor haar is benoemd helpt haar om daar een vaste woonplek te vinden.
De moeder licht toe dat [de minderjarige] eventueel ook bij haar in [plaats4] zou kunnen verblijven. In een rustige situatie zonder stress is zij goed in staat om goed voor [de minderjarige] te zorgen.
Het hof passeert ook deze stellingen. De moeder heeft een paar jaar lang veel hulp gehad en ook hulp aangeboden gekregen waarvan zij geen gebruik heeft willen maken. De moeder is er, ondanks haar goede wil om het beste voor [de minderjarige] te doen, niet in geslaagd om met de aangeboden hulp [de minderjarige] een opvoedomgeving te bieden die aansluit bij zijn behoeften en hem voldoende in staat stelt om zich als kind positief te ontwikkelen. De opvoeding in het gezinshuis is wel op zijn behoeften afgestemd.
5.7
In het beroepschrift heeft de moeder verder nog gesteld dat er onvoldoende gewerkt wordt aan uitbreiding van het contact tussen haar en [de minderjarige] . Ter zitting is gebleken dat het op dit moment vanwege de grote reisafstand tussen de moeder en [de minderjarige] lastig is om de huidige regeling van een keer per twee weken een bezoek aan [de minderjarige] in het gezinshuis te kunnen uitvoeren. De GI heeft toegelicht dat er veel aan wordt gedaan om het contact wel te realiseren, ook als de moeder onvoldoende financiële middelen heeft. De GI ziet dat de moeder sinds ze niet meer op [naam1] verblijft rustiger is geworden en dat dit een positieve uitwerking heeft op het contact met [de minderjarige] . De omgangsregeling is door de GI nog niet definitief vastgesteld.
Het zal de moeder volgens de GI helpen om alsnog een behandeling voor de verwerking van haar trauma’s aan te gaan.
5.8
Het hof is gelet op alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat de moeder op dit moment niet in staat is een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid die nodig is voor de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] is gewaarborgd. De rechtbank heeft een goede beslissing gegeven en het hof zal de bestreden beschikking daarom ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 april 2023 ten aanzien van de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, P.B. Kamminga en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 3 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.