ECLI:NL:GHARL:2024:5606

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.330.389
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen met internationale aspecten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 september 2024, gaat het om een hoger beroep van de vader in een geschil over de zorgregeling voor zijn dochter, [de minderjarige2]. De vader, die in Egypte verblijft, heeft een verzoek ingediend om een zorgregeling vast te stellen, terwijl de moeder, die in Nederland woont, zich verzet tegen dit verzoek. De ouders zijn nog gehuwd maar leven gescheiden, en er zijn zorgen over de veiligheid van de kinderen, vooral gezien de angst van de moeder voor ontvoering door de vader. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de zorgregeling afgewezen en de moeder vervangende toestemming verleend voor de aanvraag van een Nederlands paspoort voor [de minderjarige2].

Tijdens de mondelinge behandelingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 13 februari en 9 juli 2024, werd duidelijk dat er een ernstig wantrouwen tussen de ouders bestaat, wat het moeilijk maakt om afspraken te maken over de kinderen. De GI (gecertificeerde instelling) heeft aangegeven dat ouderschapsbemiddeling niet succesvol is geweest en dat er een maattraject nodig is. Het hof concludeert dat er op dit moment geen basis is voor een zorgregeling, gezien de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en de juridische procedures die nog lopen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor [de minderjarige2]. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.389
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 535116 en 545105)
beschikking van 3 september 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. el Hannouche,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. El Aqde.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 april 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 juli 2023;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. El Hannouche van 9 april 2024 met een brief van diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. El Aqde van 13 mei 2024;
- een journaalbericht van mr. El Aqde van 7 juli 2024 met producties.
2.2
De eerste mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2024 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een tolk in de Arabische taal die voor beide partijen tolkt;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad);
- een jeugdbeschermer van de GI.
2.3
Op 9 juli 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Arabische/Egyptische taal;
- de raad;
- twee jeugdbeschermers van de GI.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2018 in [plaats1] (Egypte), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2021 in [plaats2] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
[de minderjarige1] verblijft bij oma moederszijde in Egypte. [de minderjarige2] woont bij de moeder.
3.2
Partijen zijn naar Nederlands recht nog gehuwd, maar leven gescheiden. De vader heeft op 31 mei 2024 een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant.
3.3
[de minderjarige2] staat onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 22 februari 2024 van de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] op verzoek van de GI verlengd tot en met 23 augustus 2024 en is het verzoek voor het overige aangehouden. Het hof is niet bekend met de beslissing op het verzoek voor verlenging van de ondertoezichtstelling tot een langere duur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover in deze procedure van belang - het verzoek van de vader om een zorgregeling tussen hem en [de minderjarige2] vast te stellen afgewezen en aan de moeder vervangende toestemming verleend voor de aanvraag van een Nederlands paspoort voor [de minderjarige2] .
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
28 april 2023.
De vader verzoekt het hof - na wijziging - de bestreden beschikking, voor zover daarbij zijn verzoek een zorgregeling vast te stellen is afgewezen, te vernietigen en alsnog primair een zorgregeling vast te stellen volgens een week-op-week-af schema, subsidiair een zodanige zorgregeling vast te stellen, al dan niet volgens een opbouwschema, als het hof juist acht en meer subsidiair een zodanige zorgregeling vast te stellen al dan niet middels aanvankelijke begeleiding als het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, althans al hetgeen door de vader is verzocht af te wijzen en de bestreden beschikking, zo nodig onder aanvulling en verbetering van gronden, te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tijdens de eerste mondelinge behandeling op 13 februari 2024 heeft de vader zijn hoger beroep tegen de door de rechtbank verleende vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor [de minderjarige2] ingetrokken. Daarmee is de grondslag aan zijn desbetreffende verzoek in hoger beroep komen te ontvallen. Het hof zal hem om die reden niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
5.2
De mondelinge behandeling bij het hof omtrent de zorgregeling is op 13 februari 2024 aangehouden om de ouders op hun verzoek de gelegenheid te bieden zelf afspraken te maken over de overbrenging van [de minderjarige1] vanuit Egypte naar de moeder in Nederland en over het contact tussen de vader en [de minderjarige2] .
rechtsmacht en toepasselijk recht
5.3
De vader heeft de Nederlandse en de moeder heeft de Egyptische nationaliteit. Het hof ziet daarom aanleiding ambtshalve onderzoek te doen naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
Het hof acht zich bevoegd om kennis te nemen van het verzoek in hoger beroep van de vader, omdat [de minderjarige2] op het moment van indiening van het verzoek om vaststelling van een zorgregeling bij de rechtbank haar gewone verblijfplaats in Nederland had (artikel 8 lid 1 Brussel II-bis).
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het Nederlands recht toegepast. Hiertegen zijn geen grieven gericht, zodat het hof ook Nederlands recht zal toepassen.
juridisch zorgregeling
5.4
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten: een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
oordeel
5.5
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader om een zorgregeling tussen hem en [de minderjarige2] vast te stellen, moet worden afgewezen en legt hierna uit waarom.
5.6
Vast staat dat er zeer veel wantrouwen tussen de vader en de moeder bestaat. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de stukken dat dat wantrouwen met name is gebaseerd op de grillige geschiedenis die partijen met elkaar hebben ten aanzien van (de verblijfplaats van) hun kinderen, een en ander zoals weergegeven in de bestreden beschikking. De moeder is bang voor een ontvoering van [de minderjarige2] door de vader. Deze angst van de moeder is voorstelbaar gelet op haar ervaringen met betrekking tot de (hoofd)verblijfplaats van hun oudste kind [de minderjarige1] . Hij verblijft vanaf het voorjaar 2022 in Egypte. De vader, de moeder en [de minderjarige2] verblijven in Nederland. Vast staat dat door de rechter in Egypte een wekelijkse omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] is vastgesteld die niet wordt uitgevoerd. [de minderjarige1] is daardoor verstoken van omgang met zijn vader, zijn moeder en zijn zusje.
De vader heeft na de mondelinge behandeling bij het hof op 13 februari 2024 overleg met de moeder en de IND gevoerd over de terugkeer van [de minderjarige1] naar Nederland. Uiteindelijk heeft de vader aan een terugkeer niet meegewerkt, terwijl hij bij de mondelinge behandeling had aangegeven dat wel te zullen doen. Uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat de vader in Egypte om een voorlopige voorziening heeft verzocht inhoudende een verbod voor [de minderjarige1] om (zonder zijn toestemming) naar het buitenland te reizen en dat de vader vervolgens - na afwijzing van zijn verzoek, tegen die afwijzing - een klachtprocedure is gestart. De vader vreest dat de omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige1] gevaar loopt als de moeder hem meeneemt uit Egypte. Hij heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2024 verklaard dat hij boos was, omdat de moeder al bezig bleek te zijn om [de minderjarige1] te laten terugkeren. De moeder deed dit volgens hem stiekem en betrok hem niet bij de beslissing waar [de minderjarige1] in Nederland gaat verblijven. Wat hiervan ook zij, het gevolg van de opstelling van de vader is dat [de minderjarige1] nog steeds bij zijn oma (mz) in Egypte verblijft.
5.7
De GI heeft verklaard dat ouderschapsbemiddeling vergeefs is ingezet omdat de problematiek voor dit traject te groot bleek. Er is een maattraject nodig. De ouders moeten eerst keuzes leren maken in het belang van hun kinderen in plaats van met elkaar te bakkeleien. Zij stellen nu steeds voorwaarden aan elkaar. De GI voert zelf geen omgangsbegeleiding uit maar kan een organisatie als “ [naam1] ” inschakelen. Aan deze begeleiding zijn voor de ouders wel kosten verbonden. Contact met [de minderjarige2] zal volgens de GI in kleine stapjes moeten worden opgebouwd. De GI kan op dit moment geen uitspraken doen over een eventuele minimumcontactregeling tussen de vader en [de minderjarige2] .
5.8
Uit het vorenstaande leidt het hof, net als de raad in zijn advies aan het hof, af dat de ouders onvoldoende in staat zijn om basale afspraken te maken en deze daadwerkelijk na te komen.
5.9
De raad geeft aan dat het in een dergelijke situatie heel moeilijk is om een contactregeling tussen de vader en [de minderjarige2] te starten. [de minderjarige2] zal hierop moeten worden voorbereid en dat zal een tijd duren. Een punt om naar toe te werken zou volgens de raad kunnen zijn één keer per maand contact, ook al is het gezien de leeftijd van [de minderjarige2] eigenlijk wenselijk dat het contact frequenter is. De regie moet volgens de raad echter volledig bij de GI liggen. Verder is van belang dat er een organisatie wordt ingezet die de ouders kan begeleiden bij de uitvoering van de regeling en daar ook verslag van maakt.
5.1
[de minderjarige2] heeft sinds haar geboorte nog geen contact gehad met de vader. Het hof acht het van groot belang voor [de minderjarige2] dat zij haar vader leert kennen en zij in staat wordt gesteld om met haar beide ouders een band op te bouwen. De moeder heeft niet betwist dat contact tussen de vader en [de minderjarige2] belangrijk is voor [de minderjarige2] . Zij stelt daarbij echter dat uit het feit dat de vader opnieuw niet heeft meegewerkt aan een terugkeer van [de minderjarige1] naar Nederland en procedures hierover start in Egypte, blijkt dat de vader niet in staat is om het belang van zijn kinderen voorop te stellen. De vader van zijn kant wantrouwt de moeder en haar bedoelingen wanneer [de minderjarige1] naar Nederland komt en is bang het contact met [de minderjarige1] te verliezen.
Het hof is van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige2] is om contact tussen haar en de vader te gaan opbouwen. Door het voortdurende (juridische) getouwtrek tussen de ouders over de verblijfplaats van [de minderjarige1] en het grote wederzijdse wantrouwen dat daaraan ten grondslag ligt, ontbreekt een basis om op een structurele en bestendige manier vorm te gaan geven aan contact van [de minderjarige2] met de vader. Het is het hof uit de informatie van de GI en de raad ter zitting in hoger beroep onvoldoende concreet geworden op welke wijze de ouders onder deze omstandigheden op een constructieve manier begeleid kunnen worden bij het starten van omgang tussen de vader en [de minderjarige2] , waarbij ook na verloop van tijd terugkoppeling en evaluatie kan plaatsvinden. Voor veel vormen van hulpverlening zijn lopende juridische procedures een contra-indicatie. Ook is er geen zicht gekomen op hoe een eenmaal gestart omgangstraject succesvol kan worden vervolgd (de stip op de horizon die de vader zegt graag te willen hebben) omdat de ouders nog op geen enkele wijze in staat zijn gebleken in het belang van hun kinderen basale afspraken te maken en die na te komen. Zolang de ouders met elkaar geen afspraken kunnen maken over de kinderen, zal het starten van contact tussen [de minderjarige2] en de vader veel onrust veroorzaken. Dat is belastend voor de moeder en [de minderjarige2] . Het hof vindt het van belang voor de ontwikkeling van [de minderjarige2] dat de rust in haar opvoedomgeving zoveel mogelijk bewaard blijft en dat de moeder de dagelijkse zorg voor [de minderjarige2] kan blijven uitvoeren.
5.11
Gelet op de ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders en de juridische procedures die op dit moment nog tussen hen spelen in Egypte en in Nederland, is het naar het oordeel van het hof op dit moment niet zinvol om een onderzoek door de raad te gelasten naar het contact tussen de vader en [de minderjarige2] . Daar komt bij dat de huidige procedure in hoger beroep een gezagsgeschil betreft tussen de nu nog gehuwde ouders. Door het echtscheidingsverzoek van de vader komt er wijziging in die situatie. In het kader van de echtscheiding moeten de ouders met elkaar overleggen over een ouderschapsplan waarin de gevolgen van de echtscheiding voor de kinderen worden geregeld, waaronder de verdeling van de zorgtaken voor [de minderjarige2] . Mochten de ouders daarin niet slagen dan is het aan de rechter in eerste aanleg om (verdere) beslissingen te nemen.
5.12
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat er op dit moment geen (minimale) zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] kan worden vastgesteld en slaagt het hoger beroep van de vader dus niet. Het hof zal daarom de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling bekrachtigen.
proceskosten
5.13
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu partijen echtgenoten zijn en de procedure over hun gezamenlijk kind gaat.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor wat betreft zijn verzoek omtrent vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
28 april 2023 ten aanzien van de beslissing over de zorgregeling;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, M.P. den Hollander en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 3 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.