ECLI:NL:GHARL:2024:5605

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.333.026
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensverschuiving en kwalificatie van betalingen in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de kwalificatie van een betaling van € 300.000 door de man aan de vrouw in het kader van hun echtscheiding. Partijen zijn in 2018 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden en de vrouw heeft op 16 maart 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden. De man heeft in hoger beroep verzocht om terugbetaling van het bedrag, terwijl de vrouw stelt dat het een schenking betreft. Het hof oordeelt dat de betaling moet worden aangemerkt als een voorschot op het bedrag dat de vrouw uiteindelijk zal ontvangen in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De beslissing over de partneralimentatie wordt aangehouden, omdat de vrouw mogelijk behoeftig is, afhankelijk van de uitkomst van de procedure over de huwelijkse voorwaarden. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat de rechtbank hierover een eindbeslissing heeft genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.026
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 519060 en 537882)
beschikking van 3 september 2024
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.J. Backx te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.J.W.M. Sliepenbeek te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 juli 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Deze beschikking wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met productie, ingekomen op 2 oktober 2023;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Backx van 4 maart 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Sliepenbeek van 4 maart 2024 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Backx van 5 maart 2024 met productie.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 15 maart 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
  • een journaalbericht van mr. Sliepenbeek van 30 april 2024 met begeleidende brief en producties, en
  • een journaalbericht van mr. Backx van 6 mei 2024 met begeleidende brief en productie.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2018 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. De vrouw heeft op 16 maart 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 21 augustus 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
In de akte huwelijkse voorwaarden van 7 september 2018 is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“Achtergrond van deze huwelijkse voorwaarden
(…)
1. (…) De reden voor het maken van deze huwelijkse voorwaarden is in de woorden van de aanstaande echtgenoten: het handhaven van bestaande vermogensverschillen”.
(…)
1.2
geen wettelijke gemeenschap van goederen
- Er bestaat tussen de echtgenoten geen wettelijke gemeenschap van goederen in de zin van artikel 1:94 Burgerlijk Wetboek.
(…)
2.2
terugbetaling (vergoedingen)
hoeveel is de vergoeding?
Een echtgenoot van wie geld is gebruikt (in de zin van artikel 1:87 Burgerlijk Wetboek) voor het vermogen van de andere echtgenoot, heeft recht op terugbetaling van een geldbedrag. (…)
2.3
niet jaarlijks het inkomen delen
De echtgenoten hebben geen jaarlijks verrekenbeding van inkomsten zoals geregeld in Boek 1, titel 8.2 Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat zij aan het einde van het kalenderjaar niet samen hun inkomen delen dat overblijft na betaling van de huishoudkosten.
(…)
3. Bij echtscheiding
3.1
delen waarde vermogen
wat wordt bij echtscheiding gedeeld?
Als een echtscheidingsverzoek wordt ingediend, delen de echtgenoten de waarde van alle goederen en schulden die zij hebben, met uitzondering van:
  • de goederen en schulden van een bedrijf van een echtgenoot en dat wat daarvoor in de plaats is gekomen;
  • het vorderingsrecht (en de bijbehorende betalingsverplichting) ontstaan door de correctie betaling kosten van de huishouding beschreven in artikel 2.1 van deze huwelijkse voorwaarden voor het kalenderjaar waarin het echtscheidingsverzoek is ingediend én voor het jaar daaraan voorafgaand;
  • de vergoedingsrechten (en de bijbehorende betalingsverplichting) die zijn ontstaan omdat is betaald aan goederen die in waarde niet worden gedeeld;
  • de pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is en andere oudedagsvoorzieningen zoals koopsompolissen, lijfrenten, aanspraken vanwege oudedagsverplichtingen en bankspaarrekeningen voor een aanvullend pensioen;
De vordering van de vrouw is echter gemaximeerd op een miljoen euro (€ 1.000.000,00). Eventuele heffing van inkomsten- of schenkbelasting of andere belasting komt ten laste van de man.
Dit is een verrekenbeding zoals geregeld in Boek 1, titel 8.2 Burgerlijk Wetboek.
peildatum
Voor de waarde en de samenstelling van het vermogen dat wordt gedeeld, geldt als peildatum de dag waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend.
(…)”

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie en het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot betaling van € 300.000, afgewezen. De rechtbank heeft de verdere afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden in afwachting van de uitkomst van de bewijslevering door de vrouw van de feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat zij recht heeft op betaling van € 1.000.000 door de man.
4.2.
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw beschikkende:
primair
I. de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 300.000 te voldoen;
subsidiair
II. te verklaren voor recht dat de man een eventuele aan de vrouw te betalen bedrag uit hoofde van afwikkeling van het finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden mag verrekenen met het bedrag van € 300.000;
III. te bepalen dat de vrouw, indien komt vast te staan dat de man uit hoofde van het finaal verrekenbeding een lager bedrag dan € 300.000 aan de vrouw moet voldoen, het verschil tussen beide bedragen aan de man moet terugbetalen;
IV. te bepalen dat de vrouw, indien komt vast te staan dat de man uit hoofde van het finaal verrekenbeding geen bedrag aan de vrouw hoeft te voldoen, een bedrag van € 300.000 aan de man dient terug te betalen;
V. kosten rechtens.
4.3.
De vrouw voert in principaal hoger beroep gemotiveerd verweer en is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans de grieven van de man te verwerpen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarbij haar verzoek tot partneralimentatie is afgewezen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 26 november 2023 een bedrag van € 6.899 netto per maand moet betalen. Kosten rechtens.
4.4.
De man voert gemotiveerd verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep dan wel haar grief te verwerpen en haar verzoek wederom af te wijzen, althans de partneralimentatie op nihil te stellen, althans een door het hof vast te stellen partneralimentatie pas in te laten gaan met ingang van de datum van de te wijzen beschikking.

5.De motivering van de beslissing

onderhandelingen
5.1.
Partijen hebben tijdens de zitting van 15 maart 2024 verklaard de ter zitting ingezette onderhandelingen voort te willen zetten. Zij hebben de tijd gekregen om met elkaar afspraken te maken. Uit het journaalbericht van 30 april 2024 van mr. Sliepenbeek en het journaalbericht van mr. Backx van 6 mei 2024 volgt echter dat partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken. Zij verschillen van mening over de inhoud van artikel 2.4 van hun concept vaststellingsovereenkomst. In dat kader hebben zij gevraagd of het hof hierover duidelijkheid kan verschaffen.
5.2.
Het hof overweegt als volgt. De discussie tussen partijen gaat over de afkoop van de partneralimentatie en de vraag in welke gevallen het overeengekomen afkoopbedrag van toepassing is. Partijen proberen tot een package deal te komen over de verschillende onderwerpen. In deze procedure is het niet aan het hof om een knoop door te hakken over de vraag welke tekst van de vaststelling de juiste is. Omdat partijen samen niet tot afspraken zijn gekomen, zal het hof een beslissing nemen over de verzoeken zoals die volgen uit het beroepschrift en het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep.
afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
de peildatum
5.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat voor de verrekening op grond van artikel 3.1 van de huwelijkse voorwaarden als peildatum wordt gehanteerd de datum van indiening van het verzoekschrift (16 maart 2021). Partijen hebben hiertegen niet gegriefd, zodat het hof ervan uitgaat dat als peildatum voor de omvang en de waardering van het vermogen 16 maart 2021 heeft te gelden.
vergoeding van € 300.000
5.4.
Vast staat dat de man op 18 maart 2019 een bedrag van € 250.000 naar de vrouw heeft overgemaakt en later op 6 januari 2020 nog eens € 50.000. De vraag in deze procedure is hoe de overboekingen (betalingen) van in totaal € 300.000 moeten worden gekwalificeerd.
5.5.
De man heeft gesteld dat hij heeft betaald onder de ontbindende voorwaarde dat het huwelijk van partijen wordt ontbonden door overlijden. De man geeft daarvoor als reden dat hij wilde voorkomen dat de vrouw na zijn overlijden volledig afhankelijk zou zijn van de zonen van de man voor het hebben van voldoende liquiditeit.
De vrouw heeft als verweer gevoerd dat het bedrag aan haar geschonken is en dus niet terugbetaald hoeft te worden.
De rechtbank heeft het verzoek van de man tot terugbetaling door de vrouw van € 300.000 afgewezen omdat de man zijn stellingen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd.
5.6
Het hof overweegt het volgende: Partijen zijn in artikel 2.2 van hun huwelijksvoorwaarden overeengekomen: “
Een echtgenoot van wie geld is gebruikt (in de zin van artikel 1:87 Burgerlijk Wetboek) voor het vermogen van de andere echtgenoot, heeft recht op terugbetaling van een geldbedrag”. Dat is het door partijen afgesproken uitgangspunt bij verschuiving van vermogen tussen hen. Het hof merkt de betaling van het bedrag van € 300.000 ook aan als een verschuiving van vermogen in deze zin. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat partijen van deze hoofdregel afwijkende afspraken kunnen maken en dat zij dat in dit geval ook hebben gedaan. Ook de man beroept zich op een afspraak zoals onder rechtsoverweging 5.5 is weergegeven. Beide partijen beroepen zich dus op een gemaakte afspraak op grond waarvan eerst € 250.000 en later nog een € 50.000 door de man naar de vrouw is overgemaakt, maar verschillen van mening over de inhoud van die afspraak.
5.7
De man onderbouwt zijn stelling dat het gaat om een voorwaardelijke betaling door te verwijzen naar een door notaris [naam1] opgestelde en op 6 september 2018 aan partijen gezonden concept depotovereenkomst. In dit, nooit door partijen getekende concept wordt een bedrag van € 250.000 als lening aangemerkt die “…
als waarborgsom [wordt] gestort tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de huwelijksvoorwaarden tot betaling van een geldbedrag door de schuldeiser aan de schuldenaar”.
De vrouw onderbouwt in de procedure bij de rechtbank haar stelling dat het bedrag een schenking betreft. Zij verwijst naar een advies van een de door de man ingeschakelde beleggingsadviseur [naam2] . Zij legt een Whatsapp gesprek van 2 maart 2020 over waarin de man aan de vrouw schrijft: “
Lief dat je jouw geld wil gebruiken. Maar wil ik niet. Wil de verkoopopbrengst van de auto s storten op jouw rekening”. Ook verwijst zij naar een emailbericht van de man van 10 november 2020 waaruit zij de man citeert: “
tot een totaal van € 1.000.000,= en ben je miljonair" en "
en ik wilde ook dat dat je als er iets tussen zou komen je ook zonder mij kon verder leven. Daarom ook E 1.000.000, =” en "
ik zorg zo snel mogelijk dat ik mijn afspraak met je kan nakomen".
5.8
Naar het oordeel van het hof moet de betaling van € 300.000 worden aangemerkt als een voorschot op het bedrag dat de vrouw uiteindelijk in het kader van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden (na ontbinding van het huwelijk door welke oorzaak ook) zal ontvangen. Met dit voorschot voorzag de man de vrouw van de benodigde liquiditeit. Er is derhalve geen sprake van een schenking aan de vrouw die los staat van deze afwikkeling. Daarbij slaat het hof acht op de concept depotovereenkomst van 6 september 2018. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw erkend dat zij dit concept onder ogen heeft gehad en ook dat dat de man wilde voorkomen dat zijn kinderen ‘haar konden uitroken’. De omstandigheid dat de man in het Whatsapp gesprek spreekt over “jouw” geld is niet in tegenspraak met de stelling van de man. Het was kennelijk zijn bedoeling de vrouw van liquiditeiten te voorzien en niet dat zij die liquiditeiten vervolgens zou moeten aanwenden om liquiditeitsproblemen van de man op te lossen.
Bovendien blijkt uit de volledige tekst van de e-mail van 10 november 2020 - toen de relatie kennelijk al ten einde was gekomen - dat het bedrag volgens de man deel uit maakte van wat hij op grond van de huwelijksvoorwaarden uiteindelijk aan de vrouw verschuldigd zou zijn. De man schrijft: “
Je hebt een bedrag van mij in aandelen. Stel voor dat je deze aandelen zsm verkoopt. Hoor graag welk bedrag dit is. Als dit € 220.000 zal ik zsm dit bedrag aanvullen met € 180.000 en heb je € 400.000 De komende maanden verkoop ik alle auto’s en de opbrengst maak ik over op jouw rekening. Hoop voor eind dec op € 150.000 en dat brengt het totaal op € 550.000. Volgend jaar, als meer wordt verkocht wordt dit bedrag zsm aangevuld met € 450.000 Tot een totaal van € 1.000.000 en ben je miljonair”.
5.9
De grief van de man slaagt in zoverre. Dat betekent niet dat het primaire verzoek van de man kan worden toegewezen. De man gaat zelf ook uit van een voorschot op zijn uiteindelijke verplichtingen uit de huwelijksvoorwaarden en niet is komen vast te staan dat dit uitsluitend geldt in het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van de man. Zie hiervoor rechtsoverweging 5.8. Het subsidiaire verzoek van de man kan onder voorwaarden worden toegewezen.
partneralimentatie
5.1
Voor de beantwoording van de vraag of de vrouw aanspraak kan maken op een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is mede van belang of de vrouw behoeftig is. De vrouw is behoeftig als zij de nodige eigen middelen mist om in haar eigen (resterende) behoefte te voorzien én die middelen ook in redelijkheid niet zelf kan verwerven. Voor dit oordeel is van belang of de vrouw uit de verrekening een bedrag zal ontvangen en hoe groot dat bedrag is. Partijen hebben in hun huwelijkse voorwaarden afspraken gemaakt over de verrekening. Hoe de huwelijkse voorwaarden op dit punt moeten worden uitgelegd en tot welke verrekening en betaling dit uiteindelijk zal leiden, moet nog door de rechtbank worden beslist. Het hof kan derhalve de vraag of de vrouw behoeftig is of zal zijn nu niet beantwoorden en ziet daarin aanleiding de beslissing over de partneralimentatie aan te houden in afwachting van de procedure bij de rechtbank. Nadat de rechtbank een eindbeslissing heeft genomen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, zal het hof nader (kunnen) ingaan op de behoefte en behoeftigheid van de vrouw en draagkracht van de man.
conclusie
5.11
Zoals hiervoor is overwogen zal het hof de beslissing over de partneralimentatie aanhouden. Als gevolg hiervan zal de vrouw, in ieder geval voorlopig, geen partneralimentatie ontvangen. In het geval dat de vrouw op grond van een latere beslissing wel aanspraak heeft op partneralimentatie dient ook het daarmee gemoeide bedrag betrokken te worden bij de beoordeling welk bedrag of welke bedragen uiteindelijk verrekend moeten worden met de door de man betaalde € 300.000. Het hof zal daarom ook de beslissing op het subsidiaire verzoek van de man aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
6.1.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, J.B. de Groot en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 3 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.