ECLI:NL:GHARL:2024:5576

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
P24/185
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot voortzetting van de ISD-maatregel en niet-ontvankelijkheid van het verzoek om tussentijdse beoordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) van een veroordeelde, die eerder door de rechtbank was veroordeeld tot deze maatregel voor de duur van twee jaar. De veroordeelde had een verzoek ingediend voor een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de ISD-maatregel, maar het hof heeft geoordeeld dat dit verzoek te vroeg was ingediend. Het hof vernietigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde de veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

De rechtbank had op 6 maart 2024 beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel vereist was, maar het hof oordeelde dat de veroordeelde niet eerder dan in februari 2024 een nieuw verzoek kon indienen. Het verzoek was gedaan op 27 december 2023, binnen zes maanden na de onherroepelijkheid van de eerdere beslissing van de rechtbank, maar het hof concludeerde dat de termijn voor het indienen van het verzoek niet was gerespecteerd. De raadsman van de veroordeelde had betoogd dat het verzoek mondeling ter zitting was herhaald en toen wel binnen de wettelijke termijn viel, maar het hof vond deze opvatting niet steunend in het recht.

Het hof heeft de relevante wettelijke bepalingen in overweging genomen en vastgesteld dat de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn verzoek. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raden, hoewel zij buiten staat waren om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

ISD P24/185

Beslissing van 15 augustus 2024

De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
gedetineerd in penitentiaire inrichting (PI) [plaats] ,
verder te noemen: de veroordeelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 maart 2024. Deze beslissing houdt in dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) is vereist.
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank en daarnaast op:
‒ het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
‒ de beslissing waarvan beroep;
‒ de akte van 15 maart 2024 waarbij de veroordeelde beroep heeft ingesteld.
Het hof heeft ter zitting van 1 augustus 2024 gehoord:
‒ de advocaat-generaal, mr. V.G. Smink, en
‒ de raadsman van de veroordeelde, mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg.
De veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.

Ontvankelijkheid van het verzoek om een tussentijdse beoordeling

Het hof vernietigt de beslissing van de rechtbank en verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het verzoek om een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. Deze beslissing is gebaseerd op het volgende.
Procesverloop
Bij vonnis van 13 november 2020 is de veroordeelde door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, veroordeeld tot de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar en is bepaald dat de maatregel voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd met een proeftijd van twee jaar.
Bij vonnis van 17 juni 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel bevolen.
De tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is aangevangen op 25 september 2022.
Op 27 juli 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, beslist op een eerder verzoek van de veroordeelde om een tussentijdse beoordeling in de zin van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft toen beslist dat de voortzetting van de ISD-maatregel is vereist. Het is het hof niet bekend wanneer deze beslissing onherroepelijk is geworden, aangezien het hof niet bekend is wanneer die beslissing is betekend aan de veroordeelde. Uitgaande van een onmiddellijke betekening, is de beslissing niet eerder dan op 11 augustus 2023 onherroepelijk geworden, na afloop van de termijn voor het instellen van beroep.
Het onderhavige verzoek om een tussentijdse beoordeling is gedaan op 27 december 2023. De rechtbank heeft dat verzoek inhoudelijk beoordeeld en heeft op 6 maart 2024 beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist. De veroordeelde heeft tegen die beslissing beroep ingesteld.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Gegeven de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juli 2023 kon de veroordeelde niet eerder dan in februari 2024 opnieuw een verzoek doen om een tussentijdse beoordeling in de zin van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering. Het onderhavige verzoek is dus te vroeg gedaan, wat meebrengt dat de veroordeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek.
Het standpunt van de veroordeelde
In eerste aanleg is geen punt gemaakt van de ontvankelijkheid van de veroordeelde in het verzoek om een tussentijdse beoordeling. Gelet op de toepasselijke wettelijke bepalingen is het schriftelijke verzoek inderdaad te vroeg gedaan, want het is gedaan binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing van de rechtbank van 27 juli 2023. Ten tijde van de behandeling van het verzoek door de rechtbank, ter zitting van 21 februari 2024, was die termijn van zes maanden echter al wel verstreken. Het verzoek om een tussentijdse beoordeling is toen mondeling ter zitting herhaald en was toen wel in overeenstemming met de wettelijke termijn voor een dergelijk verzoek. Om die reden dient de veroordeelde dus wel ontvankelijk te worden verklaard in het verzoek.
Het oordeel van het hof
Ingevolge artikel 6:6:14, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan een veroordeelde, indien de rechter bij het opleggen van de ISD-maatregel niet beslist tot een tussentijdse beoordeling dan wel beslist tot een beoordeling na een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel verzoeken om een tussentijdse beoordeling. In de overige gevallen kan een verzoek worden gedaan zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing om niet tussentijds te beoordelen of van de beslissing dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist.
In dit geval heeft de veroordeelde verzocht om een tussentijdse beoordeling op 27 december 2023. Dat is binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juli 2023 dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist. Daarmee is het verzoek dus te vroeg ingediend. Dit brengt mee dat de rechtbank de veroordeelde niet-ontvankelijk had moeten verklaren in het verzoek. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat de veroordeelde wel ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het recht.
Gelet op het voorgaande vernietigt het hof de beslissing van de rechtbank en verklaart het hof de veroordeelde alsnog niet-ontvankelijk in het verzoek om een tussentijdse beoordeling.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 maart 2024 met betrekking tot de veroordeelde, [veroordeelde] .
Verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het verzoek van 27 december 2023 om een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
Aldus gedaan door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. M. Keppels, raadsheren,
drs. A.W.T.M. Vissers en drs. J.L.M. Dinjens, raden,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 15 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.