In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de leges die aan belanghebbende zijn opgelegd voor een aanvraag om een omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente had op 13 oktober 2021 een aanslag leges van € 6.916,20 opgelegd, nadat de aanvraag voor de omgevingsvergunning was geweigerd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de rechtbank Gelderland. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft vastgesteld dat de aanvraag om de omgevingsvergunning in behandeling is genomen, ondanks de uiteindelijke weigering. De heffingsambtenaar heeft leges in rekening gebracht op basis van de Verordening op de heffing en de invordering van leges. Belanghebbende betoogde dat er geen dienst was verleend, omdat de vergunning was geweigerd, en dat er vertrouwen was gewekt dat de vergunning zou worden verleend. Het Hof oordeelde echter dat de leges terecht waren geheven, omdat de aanvraag was behandeld en aan het bestemmingsplan was getoetst.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 juli 2024, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen de weigering van de omgevingsvergunning ongegrond werd verklaard, werd door het Hof als relevant beschouwd. Het Hof concludeerde dat de leges rechtmatig waren opgelegd en dat er geen gronden waren voor het beroep. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.