ECLI:NL:GHARL:2024:5455

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.330.451
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een zaak betreffende een religieuze huwelijksakte en bruidsgave

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een geschil tussen een vrouw en een man over een religieuze huwelijksakte en de bijbehorende bruidsgave. De vrouw, met de Nederlandse nationaliteit, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 28 april 2023 werd uitgesproken. De man, die de Iraanse nationaliteit heeft en in Italië en Griekenland woont, betwistte de rechtsgeldigheid van het huwelijk dat volgens de vrouw zou zijn gesloten op basis van een in Griekenland ondertekende religieuze huwelijksakte. Het hof heeft vastgesteld dat de bruidsgave een rechtsverhouding sui generis is en niet kan worden gekwalificeerd als een 'burgerlijke of handelszaak' in de zin van artikel 1 van Brussel I-bis. Hierdoor heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht in deze zaak. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de Nederlandse rechter onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen. Tevens is bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt, gezien de aard van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.330.451
zaaknummer rechtbank Gelderland 10208698
arrest van 27 augustus 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij in verzet
hierna: de vrouw
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers
tegen
[verweerder]
die woont in [woonplaats2] , Italië
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij in verzet
hierna: de man
advocaat: mr. A. Sahin

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 28 april 2023 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Naar aanleiding van het arrest van 5 maart 2024 heeft op 24 mei 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • mr. Sahin namens de man,
  • en [naam1] als tolk, en
  • de man, door middel van een Microsoft Teams-verbinding.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De man heeft de Iraanse nationaliteit en woont afwisselend in Italië en in Griekenland in verband met zijn werk. Hij heeft zijn hoofdverblijf in Italië en staat daar (ook) ingeschreven. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland.
2.2.
Op 1 juni 2019 hebben partijen in Griekenland een schriftelijk stuk ondertekend waar boven staat “religieuze huwelijksakte”. Hierin is het navolgende opgenomen:
“Op basis van de afgesproken bruidsgave ter grootte van € 5.000,- waarvan € 2.500,- is vooruit en € 2.500,- is uitgesteld. ”
Partijen hebben na deze ondertekening niet samengewoond als zijnde gehuwd.
2.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of er rechtsgeldig een huwelijk tussen hen tot stand is gekomen en in het verlengde daarvan of de verplichtingen zoals opgenomen in de religieuze huwelijksakte moeten worden nagekomen.
2.4.
De kantonrechter heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen en geoordeeld dat geen rechtsgeldig religieus huwelijk tot stand is gekomen.
De vrouw is het niet eens met deze beslissing en wil dat haar vordering alsnog wordt toegewezen. Ook is de vrouw het niet eens met de beslissing van de kantonrechter over de compensatie van de proceskosten en de afwijzing van haar vordering tot vergoeding van de door haar gemaakte kosten.
De man voert hiertegen verweer en meent dat het vonnis van de kantonrechter in stand moet blijven.

3.Het oordeel van het hof

rechtsmacht
3.1.
Het hof moet eerst ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich hierover tijdens de zitting in hoger beroep uit te laten.
3.2.
De vrouw meent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 7 lid 1 sub a Brussel I-bis [1] .
De man meent dat Brussel I-bis niet van toepassing is. Volgens hem heeft de Nederlandse rechter op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder ook: Rv) geen rechtsmacht.
3.3.
Het hof overweegt als volgt. De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft moet naar het oordeel van het hof worden beoordeeld aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en niet aan de hand van Brussel Ibis op grond van de uitzonderingsbepaling van artikel 1 van die verordening. De bruidsgave is een rechtsfiguur in het Islamitische recht bestaande uit (de toezegging tot) betaling door de man aan de vrouw van geld en/of goederen, ter gelegenheid van de huwelijkssluiting. De bruidsgave is een rechtsverhouding sui generis met een geheel eigen karakter en niet te vergelijken met een andere (Nederlandse) rechtsfiguur, zoals een onderhoudsverplichting of een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. Het hof is van oordeel dat deze rechtsverhouding ook niet te kwalificeren is als een ‘burgerlijke of handelszaak’ in de zin van artikel 1 van Brussel Ibis.
3.4.
Het hof is van oordeel dat de rechter op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook geen rechtsmacht toekomt, zodat de Nederlandse rechter alsnog onbevoegd moet worden verklaard.
Het hof komt op grond van de volgende feiten en omstandigheden tot dit oordeel.
3.5.
De man heeft geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, zodat artikel 2 Rv niet van toepassing is.
3.6.
Naar het oordeel van het hof is ook artikel 6 aanhef en onder a Rv niet van toepassing. Op grond van die bepaling heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De tekst van deze bepaling is ontleend aan artikel 5 aanhef en onderdeel 1 eerste gedeelte Brussel I-bis. Voor de uitleg van artikel 6 aanhef en onderdeel a Rv moet aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak over artikel 5 aanhef en onderdeel 1 Brussel I-bis. Zoals hiervoor onder 3.3 vermeld is de rechtsverhouding in deze zaak niet te kwalificeren als een ‘burgerlijke of handelszaak’ in de zin van Brussel Ibis. De vrouw heeft onvoldoende feiten aangevoerd op basis waarvan rechtsmacht op grond van artikel 6 aanhef en onderdeel a Rv kan worden aangenomen.
3.7.
Indien de Nederlandse rechter op grond van de artikelen 2 tot en met 8 Rv geen rechtsmacht toekomt, heeft de Nederlandse rechter toch rechtsmacht op de gronden zoals genoemd in artikel 9 Rv indien:
het een rechtsbetrekking betreft die ter vrije bepaling van partijen staat en de gedaagde of belanghebbende in de procedure is verschenen niet uitsluitend of mede met het doel de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, tenzij voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter geen redelijk belang aanwezig is;
een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt, of
een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt.
3.8.
Artikel 9 Rv biedt naar het oordeel van het hof evenmin aanknopingspunten om rechtsmacht aan te nemen.
De man is in de procedure voor de Nederlandse rechter verschenen om mede de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten. In dat geval is van stilzwijgende aanvaarding van rechtsmacht geen sprake (onderdeel a).
De vrouw heeft recht op behandeling van haar zaak in het geval waarin het voeren van een procedure in het buitenland ‘onmogelijk’ is (onderdeel b) dan wel ‘onaanvaardbaar’ is (onderdeel c).
De man verblijft vanwege zijn werk als freelance tolk afwisselend in Italië en Griekenland. Griekenland en Italië zijn landen waar de vrouw vrij kan procederen. Van een onmogelijkheid tot procederen is dan ook geen sprake (onderdeel b).
Het is in deze zaak ook niet onaanvaardbaar om van de vrouw te verlangen dat zij de procedure in een van deze twee landen voert (onderdeel c).
conclusie
3.9.
Wegens het ontbreken van rechtsmacht zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de Nederlandse rechter alsnog onbevoegd verklaren om van deze zaak kennis te nemen.
proceskosten
3.10.
De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en vraagt de man te veroordelen in de proceskosten. De man voert hiertegen verweer en meent dat een compensatie van de proceskosten gebruikelijk is.
3.11.
Het hof ziet geen aanleiding de man in de proceskosten te veroordelen en bepaalt dat elke partij zowel in hoger beroep als bij kantonrechter zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, van 28 april 2023 en beslist als volgt:
4.2.
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd om van deze zaak kennis te nemen;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Hamer, J.B. de Groot en H. Phaff, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.