In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder van de kinderen, die alleen het gezag over hen heeft, was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 4 maart 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder was het niet eens met deze beslissingen en verzocht het hof om de beschikking te vernietigen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder en haar advocaat, alsook vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen aanwezig waren. De moeder heeft dertien grieven ingediend, waarvan er enkele tijdens de mondelinge behandeling zijn ingetrokken. Het hof heeft de belangen van de kinderen als eerste overweging genomen en vastgesteld dat er grote zorgen waren over hun ontwikkeling, mede door eerdere meldingen van huiselijk geweld en de opvoedsituatie bij de moeder.
Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren en dat deze maatregelen noodzakelijk waren voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder heeft meerdere kansen gehad om hulpverlening te accepteren, maar heeft deze niet benut. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen voorop staan.