ECLI:NL:GHARL:2024:5430

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.342.168
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder van de kinderen, die alleen het gezag over hen heeft, was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 4 maart 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder was het niet eens met deze beslissingen en verzocht het hof om de beschikking te vernietigen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder en haar advocaat, alsook vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen aanwezig waren. De moeder heeft dertien grieven ingediend, waarvan er enkele tijdens de mondelinge behandeling zijn ingetrokken. Het hof heeft de belangen van de kinderen als eerste overweging genomen en vastgesteld dat er grote zorgen waren over hun ontwikkeling, mede door eerdere meldingen van huiselijk geweld en de opvoedsituatie bij de moeder.

Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren en dat deze maatregelen noodzakelijk waren voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder heeft meerdere kansen gehad om hulpverlening te accepteren, maar heeft deze niet benut. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof
200.342.168 (ondertoezichtstelling) en 200.342.172 (uithuisplaatsing)
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland
570846 (ondertoezichtstelling) en 571056 (uithuisplaatsing)
beschikking van 27 augustus 2024
in zaaknummer 200.342.168
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: SAVE.
in zaaknummer 200.342.172
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: SAVE.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

in beide zaaknummers
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de kinderrechter), locatie Utrecht, van 4 maart 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

in zaaknummer 200.342.168
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 mei 2024;
  • het verweerschrift van de raad met een productie, en
  • een brief van de GI van 2 juli 2024.
in zaaknummer 200.342.172
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 mei 2024.
in beide zaaknummers
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 juli 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder en haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • twee vertegenwoordigers van de GI, en
  • een vertegenwoordiger van SAVE.

3.De feiten

3.1
De moeder is ouder van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2018, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2023.
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
De moeder is ook ouder van [de minderjarige3] (15) en [de minderjarige4] (16 ). Zij zijn niet betrokken in deze procedure.
3.2
De kinderrechter heeft op 5 december 2023 op verzoek van de raad [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld van SAVE tot 5 maart 2024.
3.3
De kinderrechter heeft op 7 december 2023 op verzoek van SAVE een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis voor de duur van twee weken, tot 21 december 2023, en het verzoek voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 13 december 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis verleend tot 5 maart 2024.
3.4
De kinderen verblijven sinds 7 december 2023 samen in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de raad [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI van 5 maart 2024 tot 5 maart 2025 en op verzoek van SAVE de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinsgerichte voorziening verlengd van 5 maart 2024 tot 5 december 2024.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissingen en is in hoger beroep gekomen van bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf
5.1
Namens de moeder zijn in deze procedure dertien grieven ingediend. De eerste grief heeft de advocaat namens de moeder op de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat deze grief geen nadere bespreking behoeft. De overige grieven zal het hof hierna gebundeld per onderwerp bespreken. Bij zijn oordeel vormen voor het hof de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een eerste overweging.
Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
5.2
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
5.3
De kinderrechter kan een gecertificeerde instelling machtigen een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW). De kinderrechter kan de machtiging voor de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). De kinderrechter kan de machtiging alleen verlengen als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
5.4
In de grieven 4 (deels) en 5 tot en met 7 heeft de moeder inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Volgens de moeder is - kort gezegd - niet voldaan aan de wettelijke grondslag voor die maatregelen.
5.5
Het hof is van oordeel dat bij het geven van de bestreden beschikking zowel gronden voor de ondertoezichtstelling als die voor voortzetting van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aanwezig waren en dat die gronden ook nu nog aanwezig zijn. Dat leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het hof legt zijn oordeel hierna uit.
5.6
Het hof deelt de zorgen van de raad en de GI over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en kan zich vinden in het oordeel van de kinderrechter en in de overwegingen die aan de bestreden beschikking ten grondslag liggen. Het hof neemt die overwegingen na eigen onderzoek over en voegt daaraan eigen overwegingen toe.
De raad is in mei 2023 een opvoedingsonderzoek gestart omdat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van [de minderjarige1] nadat meerdere meldingen waren binnengekomen bij Veilig Thuis over de situatie bij de moeder thuis. Uit het politiedossier blijkt dat de politie in de afgelopen jaren zeven zorgmeldingen heeft opgemaakt waarin [de minderjarige1] wordt genoemd. [de minderjarige2] was toen nog niet geboren. [de minderjarige1] heeft meerdere malen samen met de moeder moeten verhuizen onder meer vanwege hun veiligheid en hij is oor- en ooggetuige geweest van huiselijk geweld tussen moeder en [naam1] , de (mogelijke) biologische vader van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] groeide lange tijd op in een onrustige en onvoorspelbare opvoedsituatie. De raad constateerde in zijn onderzoek van augustus 2023 zorgen over de kinderen en een groot wantrouwen bij de moeder ten opzichte van hulpverlening, maar wilde de moeder een kans geven om haar wantrouwen opzij te zetten en zich in het vrijwillig kader open te stellen voor een vorm van opvoedondersteuning. Van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die niet in het vrijwillig kader kon worden opgelost was volgens de raad toen geen sprake.
5.7
Na de afronding van dit raadsonderzoek heeft op 29 november 2023 een ernstig incident plaats gevonden tussen de moeder en een (ex) vriendin van [naam1] , waarbij de moeder twee keer in haar arm is gestoken.
Volgens de rapportage van Veilig Thuis van 1 december 2023 stalkte die (ex) vriendin de moeder ook al langere tijd. Veilig Thuis wilde met de moeder in gesprek over het incident en de invloed daarvan op de gezinssituatie en haar voorstellen om Ambulante Spoedhulp (ASH) in te zetten, maar de moeder hield dat gesprek af. Zij wilde ook niet in gesprek met de raad. De zorgen over de (veiligheid van de) kinderen in combinatie met het gebrek aan zicht op de opvoedsituatie en aan mogelijkheden om daarin binnen een vrijwillig kader verandering te brengen, hebben toen geleid tot de voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen. Die maatregel was mede bedoeld om te voorkomen dat de kinderen uit huis zouden worden geplaatst. De moeder kreeg nogmaals de kans om - nu samen met de gecertificeerde instelling - hulpverlening in de thuissituatie in te schakelen. Dat is niet gelukt omdat SAVE geen contact kon krijgen met de moeder. Hierdoor was er nog steeds geen zicht op (de opvoedingssituatie van) de kinderen terwijl er wel zorgen waren over hun veiligheid, welzijn en ontwikkeling. Dit heeft vervolgens geleid tot de spoedmachtiging voor de uithuisplaatsing van de kinderen op 7 december 2023.
5.8
Uit het laatste raadsonderzoek (raadsrapport van 21 februari 2024) blijkt onder meer dat de door de raad in augustus 2023 geadviseerde hulpverlening (opvoedondersteuning) niet van de grond is gekomen. De logopedie die [de minderjarige1] in verband met zijn taal-spraakontwikkeling nodig heeft is ook niet goed van de grond gekomen. De moeder stelt dat door wachtlijsten [de minderjarige1] nog niet is gestart met een logopedietraject, maar volgens de raad was al vanaf februari 2023 duidelijk dat [de minderjarige1] logopedie nodig heeft. Dit was ook al een zorg tijdens het eerdere raadsonderzoek. Verder heeft de raad zorgen over de hygiëne en verzorging van de kinderen, zoals over het gebit van [de minderjarige1] en over het gewicht en de huiduitslag van [de minderjarige2] . In het gezinshuis valt op dat [de minderjarige1] erg is gefocust op eten en dat hij daarin wat ongeremd gedrag laat zien. Verder is hij soms onzeker over de beschikbaarheid van de belangrijke volwassenen en zoekt hij vaak bevestiging van de gezinshuisouder. Bij prikkels kan hij een lichte terugval in ontwikkeling laten zien en wanneer iets niet gaat zoals hij wil, kan hij 'uitchecken' of heel boos worden. De gedragingen die [de minderjarige1] laat zien zouden mogelijk signalen kunnen zijn van gehechtheidsproblematiek. [de minderjarige1] heeft daarom meer dan gemiddeld behoefte aan duidelijkheid, structuur, begrenzing en aandacht. Dat geldt ook voor [de minderjarige2] die opgroeit onder dezelfde omstandigheden en door haar leeftijd erg kwetsbaar is, aldus de raad.
5.9
Het hof stelt vast dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beide nog jong zijn en volledig afhankelijk zijn van hun opvoeder(s). Het is dan ook van groot belang dat hun veiligheid en ontwikkeling steeds is gewaarborgd. Welke reden de moeder ook had om na het steekincident de deur dicht te houden voor de betrokken hulpverlenende instanties, door haar weigering het gesprek aan te gaan ontbrak zicht op de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen.
Het hof onderschrijft de zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen die uit het raadsrapport naar voren komen. Het hof ziet ook een moeder die veel van haar kinderen houdt en haar best doet voor hen, maar er is telkens (te)veel onrust in het gezin en rondom de moeder waardoor de opvoedingssituatie onvoorspelbaar is. Er is sprake (geweest) van huiselijk geweld, de positie van [naam1] in het gezin als (mogelijke) vader van de kinderen is onduidelijk en zijn relatie met de moeder en/of die met zijn (ex) vriendin is eveneens onduidelijk. Ook zijn er zorgen over het middelengebruik van [naam1] en over het middelengebruik en de persoonlijke problematiek van de moeder. Dit alles heeft invloed op de kinderen. De moeder slaagt er niet in voor langere tijd de rust in de thuissituatie te bewaren en dat is juist zo belangrijk voor een voorspoedige ontwikkeling van de kinderen. Verder deelt het hof de zorgen van de raad over de taal- en/of spraakproblemen van [de minderjarige1] en zijn algehele ontwikkelingsachterstand en de signalen die kunnen duiden op hechtingsproblematiek. Het hof is bezorgd over [de minderjarige2] , over de lichamelijke zorg voor haar en ook aan de onrust waaraan zij als baby wordt blootgesteld. Het is van belang dat de moeder ook in spanningsvolle/stress situaties voldoende beschikbaar is voor de kinderen. Het hof is met de raad en de GI van oordeel dat persoonlijke hulpverlening voor de moeder en opvoedondersteuning noodzakelijk zijn.
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder gezegd dat zij ervan overtuigd is dat zij zelfstandig de opvoeding van de kinderen aankan en dat ze daarbij geen opvoedondersteuning nodig heeft. Zij (h)erkent de zorgen van de raad en de GI niet of vindt ze overdreven. Op dit moment is er nog geen sprake van (een positieve) samenwerking tussen de moeder en de GI. Uit het dossier en de mondelinge behandeling leidt het hof af dat de moeder van goede wil is en dat zij ook leerbaar is, wat een periode heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van [de minderjarige1] . Maar om duurzaam een rustige en stabiele opvoedsituatie voor de kinderen te bereiken, zal de moeder haar weerstand tegen inmenging in haar (gezins)leven moeten overwinnen en met de GI en het pleeggezin moeten gaan samenwerken. Daarvoor is nodig dat de moeder haar aandacht niet meer in de eerste plaats richt op fouten die in haar ogen door anderen (informanten, de GI, de gezinshuisouder(s), de kinderrechter) worden gemaakt, maar op wat zij zelf kan doen om te bereiken wat zij het liefste wil: haar kinderen weer zelf opvoeden. Het is positief dat de moeder het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verteld dat zij een goede samenwerking ervaart met [naam2] (ingeschakeld door de GI). [naam2] begeleidt de omgang tussen de moeder en de kinderen en onderhoudt daarnaast ook contact met de moeder. [naam2] is bezig met een perspectiefonderzoek. Het is in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de resultaten van dit onderzoek af te wachten. Het is nog niet duidelijk of de moeder - met hulp - in staat zal zijn om de kinderen duurzaam een voldoende veilige en verantwoorde opvoedomgeving te bieden. Het vrijwillig kader is op dit moment niet toereikend om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen. De moeder heeft meerdere kansen gehad om hulpverlening in het vrijwillig kader te accepteren maar heeft die niet benut. De samenwerking tussen de moeder en [naam2] is hoopgevend maar nog pril. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat zonder de maatregel van ondertoezichtstelling de belangen van de kinderen op dit moment voldoende kunnen worden behartigd.
5.11
Het hof is verder van oordeel dat het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vergt dat hun verblijf in het gezinshuis wordt voortgezet. Het is aan de moeder om openheid te geven over haar thuissituatie en haar persoonlijke situatie, om de samenwerking met [naam2] te blijven voortzetten en om een positieve samenwerking met de GI aan te gaan. Pas dan kan duidelijk worden of de opvoedsituatie bij de moeder voor de kinderen voldoende veilig en verantwoord is en of aan een thuisplaatsing kan worden gedacht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegezegd dat het perspectief van de kinderen in december 2024 bekend moet zijn. Het is daarom erg belangrijk dat de moeder en de GI de komende maanden op een positieve manier met elkaar gaan samenwerken. De moeder zal daarbij moeten vertrouwen op de deskundigheid van de betrokken hulpverleners en van de GI mag als professional worden verwacht dat zij alles in het werk zal stellen om de samenwerking met de moeder te verbeteren en dat zij goed onderzoek doet naar de opvoedcapaciteiten van de moeder. Het hof geeft de GI in overweging zich te bezinnen op hoe zij (nog) beter kan inzetten op het wegnemen van het wantrouwen in de relatie met de moeder, omdat dat wantrouwen vooruitgang in de weg staat. Tenslotte vraagt het hof bij de GI (nogmaals) aandacht voor de zorgen die door de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn geuit over de (val)incidenten van [de minderjarige2] in het pleeggezin.
Schendingen nationaal en internationaal recht
5.12
De moeder beroept zich in grieven 3, 4 (deels), 8, 9 en 12 erop dat sprake is van schending van diverse verdragen en ook van nationaal recht, waaronder artikel 8 EVRM, artikel 9 IVRK en artikel 21 Rv. Kort gezegd komt de inhoud van deze grieven erop neer dat de moeder vindt dat de Nederlandse kinderrechter niet aan waarheidsvinding doet. De Nederlandse kinderrechter doet zelf geen feitenonderzoek, maar besteedt dit onderzoek uit aan de raad. Vervolgens besteedt de raad dit uit aan de gecertificeerde instellingen. De gecertificeerde instellingen krijgen op hun beurt weer informatie van externen, zoals Veilig Thuis. Veilig Thuis krijgt weer informatie van gemeentelijke jeugdteams. Volgens de moeder doen al deze instellingen niet aan waarheidsvinding. Dit betekent volgens de moeder dat het raadsrapport feitelijk onjuist is met als gevolg dat de kinderrechter al jaren zijn oordeel niet baseert op basis van objectief en controleerbaar feitenonderzoek. Daarnaast is volgens de moeder de rol van de raad als verzoeker en onderzoeker in strijd met de goede rechtsorde en onder andere artikel 8 EVRM. Ook heeft de raad nagelaten de moeder te informeren over haar juridische mogelijkheden (zoals bijstand door een advocaat) en wat de raad doet met de verzamelde informatie. Ten slotte heeft de moeder bezwaren tegen het gebruik van de term belanghebbende in plaats van gezaghebbende ouder. Dit zou in strijd zijn met de vereisten die voortvloeien uit artikel 8 EVRM. De moeder stelt dat uit de kwalificatie als belanghebbende minder rechten voortvloeien dan uit haar hoedanigheid als gezaghebbende ouder.
5.13
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat geen sprake is van schending van verdragen, waaronder artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK nu de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing berusten op de wet en in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk, gerechtvaardigd en proportioneel worden geacht en de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet op een andere wijze kan worden afgewend. De raad heeft de wettelijke taak onderzoek te doen als er ernstige zorgen zijn over de opgroei- en opvoedsituatie van minderjarige kinderen en de wettelijke bevoegdheid de rechter te verzoeken een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen. Voor zover de moeder van mening is dat het raadsrapport berust op onjuiste feiten en onwaarheden en sprake is van schending van artikel 21 Rv, volgt het hof dit standpunt niet. Het behoort tot de onderzoekstaak van de raad dat de raad naast het spreken van de ouder(s) en (meestal ook) de kinderen informatie inwint bij instanties en/of personen die bij de kinderen betrokken zijn (geweest) die van belang kan zijn bij de beoordeling door de raad van de opvoedsituatie van de kinderen. Het hof heeft uit de inhoud van de raadsrapportage en de door de raad gehanteerde werkwijze niet de indruk gekregen dat de raad van onjuiste informatie is uitgegaan of dat feiten verkeerd zijn weergegeven. Het hof heeft ook niet de indruk gekregen dat de inhoud van het rapport de eindconclusie, dat een ondertoezichtstelling en toewijzing van het verzoek van SAVE om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is, niet kan dragen. Bovendien is in het rapport de reactie van de moeder op het conceptrapport meegenomen en is de weergave van de door de informanten aan de raad verstrekte informatie bij de informanten gecheckt. Verder is de moeder juist omdát zij is belast met het gezag over de kinderen, belanghebbende in deze zaak. Zij heeft als belanghebbende het recht om bij de kinderrechter verweer te voeren tegen de verzochte kinderbeschermingsmaatregelen en in hoger beroep te komen van de beslissing van de kinderrechter. Wat de moeder voor het overige nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Formele bezwaren
5.14
In grief 2 heeft de moeder bezwaar gemaakt tegen het feit dat de kinderrechter de GI als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv heeft aangemerkt in de zaak over de ondertoezichtstelling. Wat daarvan ook zij, deze grief kan niet leiden tot de beslissing dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Het hof heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de moeder in haar belangen is geschaad. Een gevolg van het ten onrechte aanmerken van de GI als belanghebbende is dat de GI - ten onrechte - de bevoegdheid krijgt om hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking, maar dat is hier niet aan de orde. In het hoger beroep in deze zaak, dat door de moeder is ingesteld, is de GI belanghebbende, omdat zij inmiddels uitvoering geeft aan de ondertoezichtstelling.
5.15
De grieven 10 en 11 gaan over een bij de rechtbank lopende pilot kosteloze rechtsbijstand voor ouders die te maken krijgen met een gezagsbeëindigende maatregel of een uithuisplaatsing. Grief 13 gaat over de verplichting van de GI op grond van artikel 1:262 lid 3 BW om de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige te bevorderen. Het hof gaat voorbij aan deze grieven nu deze niet relevant zijn voor de beoordeling door het hof van de in het hoger beroep voorliggende vraag of de ondertoezichtstelling terecht is verleend en de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verlengd. Deze grieven kunnen niet leiden tot de beslissing dat de bestreden beschikking behoort te worden vernietigd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 maart 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.B. de Groot en K. Hermsen en is op 27 augustus 2024 uitgesproken door mr. J.B. de Groot in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.