Uitspraak
1.Kluutmolen V.O.F.,
Kluutmolen,
[appellant2],
Intocon,
bij de rechtbank: gedaagden,
Kluutmolen c.s.,
bij de rechtbank: eiseres,
WPZ,
1.De verdere procedure bij het hof
Het hof zal het proces-verbaal voor het overige lezen met inachtnemingen van wat daarover in de brief van 30 mei 2023 is vermeld.
2.2. Waar gaat het in deze zaak om?
WPZ is het op zich eens met het vonnis, maar zij wil dat het hof haar vermeerderde vordering toewijst.
3.3. De relevante feiten
a) Het puin afkomstig van de te verwijderen funderingen van Windturbines 214, 215, 216, 217 en 218;
a) Het Kavelpad op de percelen van Dogterom en Zwanenburg;
a) zij geen verzoek zal doen bij de Gemeente, RVB en/of SBB om de huidige opstal en/of onderopstalrechten te verlengen;
“
Onder het kopje "Oplevering bij einde opstalrecht" en "Oplevering bij einde
Uit bijgaand proces verbaal van constatering van de deurwaarder blijkt dat op
4.4. De beoordeling van het geschil
In de inleidende dagvaarding (onder 2.24) heeft WPZ die brief aangehaald. Zij heeft ook aangegeven dat Kluutmolen niet aan de gestelde voorwaarde heeft voldaan. De dagvaarding vervolgt met:
“
Ofschoon Kluutmolen niet op dit voorstel heeft gereageerd en WPZ derhalve aanspraak heeft op het volledige boetebedrag van EUR 5 miljoen, beperkt zij haar vordering in deze procedure om haar moverende redenen tot een bedrag van EUR 1 miljoen.”
Aan het slot van de dagvaarding (onder 4.1) heeft WPZ nog aangevoerd dat er geen reden is voor matiging “
te meer daar WPZ aanspraak kan maken op een boetebedrag van EUR 5 miljoen doch haar vordering in deze procedure reeds beperkt heeft tot EUR 1 miljoen.”
met uitzondering van de zaken conform de afspraken in artikel 1.1 tot en met 1.9.”. Enkele van laatstgenoemde bepalingen (1.1, 1.2, 1.6 en 1.8) laten ruimte voor het voortgezet gebruik van de gronden door Kluutmolen en voor het verlengen van de ontruimingsdatum van 31 december 2019 tot
- de hoofdregel van artikel 1.11 aanhef en onder c is dat de percelen zijn ontruimd op
- de artikelen 1.1, 1.2 en 1.6 zien uitdrukkelijk alleen op de percelen van Dogterom en Zwanenburg, de percelen waar de gemeente een opstalrecht op heeft. Om uitstel van de ontruimingsverplichting voor die percelen te verkrijgen, is toestemming van de gemeente noodzakelijk. In de artikel 1.1, 1.2 en 1.6 wordt ook gerefereerd aan die toestemming. De gemeente Almere kan geen toestemming geven voor uitstel van de ontruimingsverplichting betreffende de andere percelen. Daarvoor zouden de eigenaren van die percelen, RVB en SBB, toestemming moeten geven, maar in de genoemde bepalingen (en evenmin in de daarop volgende artikelen) wordt geen melding gemaakt van een verzoek om uitstel aan SBB en/of RVB;
- in artikel 1.4 onder b worden de percelen van RVB en SBB wel uitdrukkelijk genoemd, naast de percelen van Dogterom en Zwanenburg, die in artikel 1.4 onder a apart worden vermeld. Artikel 1.9 verwijst alleen naar het kavelpad op de in artikel 1.4 onder b bedoelde percelen;
- in de considerans van de overeenkomst (zie O, P en Q) wordt ook alleen melding gemaakt van een verzoek om uitstel van de ontruimingsverplichting aan de gemeente Almere, niet van een vergelijkbaar verzoek aan SBB en/of RVB.
Uit zowel de tekst als de structuur van de VSO volgt, gezien het voorgaande, dat onderscheid wordt gemaakt tussen de percelen van Dogterom en Zwanenburg enerzijds en de percelen van RVB en SBB anderzijds. Dat onderscheid is niet incidenteel, maar heeft een structureel karakter. Het wordt al aangekondigd in de considerans en is, zoals hiervoor is uiteengezet, uitgewerkt in diverse bepalingen van de overeenkomst. In de door Kluutmolen c.s. voorgestane uitleg verdwijnt dit onderscheid en verliest het dus iedere betekenis. Dat dit de bedoeling van de partijen bij de overeenkomst is, is onaannemelijk, gelet op het structurele karakter van dit onderscheid.
Heeft de gemeente Almere ingestemd met een afwijkende wijze van oplevering?
het niet (tijdig) doorhalen van opstalrechten. Volgens WPZ is Kluutmolen tekortgeschoten in haar verplichting ervoor te zorgen dat haar (onder)opstalrechten tijdig, dus uiterlijk op 31 december 2019, zijn doorgehaald. De rechtbank heeft overwogen dat van een tekortkoming op dit punt geen sprake is. In
de funderingen van de windmolens (tijdig) te verwijderen. De rechtbank heeft een onderscheid gemaakt tussen de funderingen op de percelen van Dogterom en Zwanenburg en de andere percelen. Ten aanzien van eerstgenoemde percelen had Kluutmolen tot en met
puin te verwijderen. De rechtbank heeft in 4.12 van het vonnis helder en overtuigend uiteengezet waarom op dit punt geen sprake is van een tekortkoming. Het hof volgt de rechtbank hierin en neemt het oordeel van de rechtbank op dit punt volledig over.
het verwijderen van kabels en leidingen. Volgens de rechtbank is Kluutmolen tekortgeschoten in haar verplichting kabels en leidingen te verwijderen. De rechtbank wijst erop dat uit het proces-verbaal van constatering van
2 januari 2020 (zie 3.10) volgt dat op die datum op alle percelen nog kabels aanwezig waren. Het gaat niet om een restant stukje kabel, maar om meerdere stukken.
31 januari 2020 nog kabels aanwezig waren op de percelen van Dogterom en Zwanenburg. Dat er op 2 januari 2020 nog kabels lagen op de percelen 222 (SBB) en 213, 220 en 221 (RVB) staat tussen partijen niet ter discussie. Tijdens de mondelinge behandeling is namens Kluutmolen c.s. aangevoerd dat met Alliander is afgesproken dat de kabels op kavel 221 mochten blijven liggen en dat zij een loonbedrijf opdracht had gegeven de andere kabels te verwijderen. Dat loonbedrijf had dat nagelaten, maar dat was Kluutmolen niet bekend. Om die reden is van een tekortkoming geen sprake. Dit betoog komt neer op een nieuwe grief. Dat is te laat. Grieven moeten - op grond van de ‘in beginsel strakke regel’- in het eerste inhoudelijke processtuk in hoger beroep worden geformuleerd. Dat hebben Kluutmolen c.s. niet gedaan en zij hebben ook niet toegelicht waarom zij dat niet hebben gedaan. WPZ heeft ook niet ingestemd met het in dit stadium van de procedure formuleren van een nieuwe grief. Het hof gaat er dan ook aan voorbij.
4.24 De laatste gestelde tekortkoming betreft
het niet dichten van funderingsgaten. Uit het proces-verbaal van constatering van 3 februari 2020 volgt dat op die datum op 5 percelen nog funderingsgaten aanwezig waren. Het betrof één perceel van Dogterom (216), het perceel van SBB (222) en drie percelen van RVB (213, 220 en 221). Ten aanzien van het perceel van Dogterom geldt dat uit de akte van 31 december 2019 (zie 3.9) blijkt dat de gemeente instemde met het niet opvullen van de funderingsgaten. Gelet op artikel 1.6 van de VSO hoefde Kluutmolen dit funderingsgat dan ook niet op te vullen. Van een overtreding is geen sprake.
- WPZ heeft dat bestreden - betekent dat nog niet dat Kluutmolen c.s. de gaten niet hoefde te vullen. De grondeigenaren (respectievelijk RVB en SBB) dienden daarmee in te stemmen. Dat zij dat gedaan hebben, hebben Kluutmolen c.s. onvoldoende onderbouwd. In een brief van de advocaat van WPZ van 14 november 2019 aan SBB en RVB, waarvan een afschrift is gestuurd naar de advocaat van Kluutmolen c.s., is vermeld dat WPZ en Kluutmolen geen afspraken hebben gemaakt over het vullen van de gaten en dat Kluutmolen de gaten dus uiterlijk op 31 december 2019 gevuld moest hebben. Dat WPZ ermee heeft ingestemd dat de gaten niet werden gevuld, hebben Kluutmolen c.s. gelet op deze brief ook onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Kluutmolen c.s. hebben nog verwezen naar een mailwisseling tussen hun toenmalige advocaat en RVB. In een e-mail van 23 december 2019 heeft RVB aangegeven dat RVB er de voorkeur aan geeft dat de funderingsgaten worden gedicht met grond die vrijkomt bij het uitgraven van de fundering van de nieuwe turbines. RVB stemt er, volgens die e-mail, mee in dat Kluutmolen dat afstemt met WPZ. Dat dit laatste ook (tijdig) is gebeurd, hebben Kluutmolen c.s. onvoldoende onderbouwd. Het hof tekent daarbij aan dat voor dat afstemmen op 23 december 2019, slechts acht dagen voor de einddatum van
31 december 2019 en met de feestdagen in het verschiet, maar heel weinig tijd beschikbaar was. Kluutmolen c.s. heeft het zichzelf (en WPZ) nodeloos moeilijk gemaakt door zo laat te handelen.
€ 70.000,- (7% van de boete van € 1.000.000,-), betaalt WPZ die vennoot € 56.000,-
(€ 70.000,- - € 14.000,-).
€ 200.000,- of € 650.000,-. Zij heeft dat niet gedaan ten aanzien van [appellant2] en Intocon ( [naam1] ). WPZ heeft gesteld dat dit onderscheid gerechtvaardigd wordt door het feit dat [naam1] en [appellant2] , als bestuurders van Kluutmolen, een actieve, en negatieve, rol hebben gespeeld bij de tekortkoming van Kluutmolen in haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst en ook meer algemeen in de moeizame verhouding tussen WPZ en Kluutmolen. Zij verwijt [appellant2] en [naam1] solistisch optreden binnen Kluutmolen. Ook als dat zo is - Kluutmolen c.s. bestrijden dat -, gebruikt WPZ door op deze wijze te differentiëren tussen de diverse vennoten haar recht op een boete voor een doel waarvoor dat recht niet wordt gegeven, te weten het beïnvloeden van de interne vermogensrechtelijke verhouding tussen de diverse vennoten van Kluutmolen. In feite komt het erop neer dat WPZ de boete gebruikt om twee van de elf vennoten van Kluutmolen extra te straffen. Maar daarvoor is de boete, ook volgens de eigen stellingen van WPZ, niet bedoeld. Het boetebeding is overeengekomen om WPZ aan te sporen zich stipt te houden aan de ontruimingsafspraken, om zo grote vertragingsschade voor WPZ te voorkomen, dus niet om Kluutmolen te straffen en enkele van haar vennoten ‘een lesje te leren’.
€ 650.000,- ziet het hof reden om de boete te matigen tot dit bedrag. Kennelijk is WPZ zelf van oordeel dat de boete met dit bedrag het beoogde resultaat heeft gehad en dat zij, wanneer zij per saldo dit bedrag ontvangt, zij krijgt waar zij in de gegeven omstandigheden aanspraak op heeft. Bij dit oordeel neemt het hof ook in aanmerking dat voldoende aannemelijk is geworden dat de schade die WPZ daadwerkelijk heeft geleden door de tekortkomingen van Kluutmolen betrekkelijk gering is.
- Anders dan Kluutmolen c.s. aanvoeren, gaat het om een boetebeding in een commerciële overeenkomst, tussen commerciële en gelijkwaardige partijen, die bij de totstandkoming ervan werden bijgestaan door advocaten.
- WPZ had er groot belang bij dat Kluutmolen zich stipt zou houden aan haar ontruimingsverplichtingen. De ontmanteling van de windmolens van Kluutmolen maakte deel uit van een veel groter project. Het is aannemelijk dat een geringe vertraging op de percelen van Kluutmolen zou doorwerken in andere onderdelen van het project en tot zeer forse schade zou kunnen leiden. Dat die schade zich niet heeft gerealiseerd, betekent niet dat het risico erop niet reëel was. Daar komt bij dat WPZ terecht heeft gewezen op het risico van precedentwerking. Zij heeft niet alleen van doen met Kluutmolen, maar ook met anderen en heeft er dus belang bij dat voor alle betrokkenen bij het project helder is dat het niet voldoen aan de contractuele verplichtingen consequenties heeft.
- De boete ziet, anders dan Kluutmolen betoogt, niet op een veelheid van overtredingen, maar op overtreding van enkele kernverplichtingen van de VSO, de in 1.11 genoemde verplichtingen. Die verplichtingen hangen bovendien samen, omdat ze alle zien op de (juridische of feitelijke) beschikbaarheid van de percelen voor het door WPZ beoogde gebruik.
- Er is geen sprake van een enkele futiele overtreding, maar van meerdere overtredingen. Die overtredingen zijn er het gevolg van dat Kluutmolen ‘scherp aan de wind gezeild’ heeft. Kluutmolen heeft er - begrijpelijk vanwege het daarmee gemoeide commerciële belang - voor gekozen om haar windmolens zo lang mogelijk te laten draaien en zo laat mogelijk te ontmantelen. Daardoor had ze weinig tijd om haar ontruimingsverplichting na te komen. Dat ze daardoor in tijdnood is gekomen, komt voor haar risico. Dat WPZ Kluutmolen stelselmatig heeft tegengewerkt, zoals Kluutmolen c.s. stellen, en dat zij daardoor in de problemen kwam, is niet (voldoende) aannemelijk geworden.
- Uit wat hiervoor is overwogen over de tekortkomingen, volgt dat (in elk geval) sprake is van drie (soorten) overtredingen van de ontruimingsverplichting. WPZ heeft haar aanspraken uit het boetebeding al beperkt tot € 1.000.000,- en het hof heeft haar daaraan gehouden.
- Het enkele feit dat de schade veel geringer is dan de boete betekent nog niet dat de boete (verder) gematigd moet worden.