ECLI:NL:GHARL:2024:5306

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.333.919
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in burengeschil over juridische erfgrens en verjaring op recreatiepark

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee eigenaren van percelen op een recreatiepark. Appellante, eigenaar van perceel 39 sinds 2005, en geïntimeerde, eigenaar van perceel 37 sinds 2019, zijn in conflict over de juridische erfgrens tussen hun percelen. De kwestie is ontstaan na een grensreconstructie door het Kadaster in 2020, die een kadastrale grens heeft vastgesteld die niet overeenkomt met de feitelijke grens die beide partijen tot dan toe hebben gehanteerd. Appellante heeft in reconventie gevorderd dat de feitelijke grens als juridische grens wordt erkend, terwijl geïntimeerde in conventie een verklaring voor recht heeft gevorderd dat de kadastrale grens de juridische grens is.

De kantonrechter heeft in conventie de vordering van geïntimeerde toegewezen en in reconventie de vorderingen van appellante afgewezen. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij zich beroept op verkrijgende verjaring van de strook grond die tussen de kadastrale en feitelijke grens ligt. Het hof heeft in deze tussenuitspraak een bewijsopdracht aan appellante gegeven om aan te tonen dat zij te goeder trouw is geweest bij de inbezitneming van de strook grond. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is geweest van onafgebroken bezit van de strook grond gedurende tien jaren, maar dat de vraag of appellante zich redelijkerwijs als eigenaar mocht beschouwen nog niet is beantwoord. Het hof heeft de zaak aangehouden voor het leveren van tegenbewijs door appellante en zal getuigen horen in een volgende zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.919
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 10244666
arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: [appellante]
advocaat: mr. F. van Schaik
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. M. Sakarya

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 2 april 2024 heeft op 19 juni 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • de akte van mr. Sakarya van 2 juli 2024
  • de antwoordakte van mr. Van Schaik van 30 juli 2024.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] en [geïntimeerde] zijn beiden eigenaar van een perceel met een huisje op het recreatiepark [het park] (hierna: het park). [appellante] is sinds 2005 eigenaar van het perceel met huisje nummer 39. Zij is de eerste bewoonster van het huisje. [geïntimeerde] is sinds 2019 eigenaar van het perceel met huisje nummer 37, dat zich naast het perceel van [appellante] bevindt.
2.2.
Het Kadaster heeft in 2020 op verzoek van [geïntimeerde] een grensreconstructie uitgevoerd. In het relaas van bevindingen van het Kadaster is onderstaande tekening opgenomen:
2.3.
Volgens de grensreconstructie van het Kadaster is op bovenstaande tekening de kadastrale grens tussen de percelen van partijen de stippellijn tussen de coördinaten 19.66 en 2.54. Deze kadastrale grens komt niet overeen met de feitelijke grens die [appellante] en (de rechtsvoorganger van) [geïntimeerde] altijd hebben aangehouden. De feitelijke grens is een beukenhaag en andere beplanting. De projectontwikkelaar van het park heeft de beukenhaag begin 2006 laten planten op de lijn tussen de nummers 29 en 31 op bovenstaande tekening. De feitelijke grens loopt aan de linkerkant van de haag van punt 31 in een rechte lijn door naar coördinaat 19.66. Aan de rechterkant van de haag loopt de feitelijke grens in een rechte lijn van punt 29 door naar de grens met het mandelige terrein van het park (de stippellijn aan de rechterkant van de tekening). Het verschil tussen de kadastrale en de feitelijke grens is een strook grond van ongeveer 70 m2. Tussen partijen bestaat discussie over de eigendom van deze strook grond.
2.4.
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter in conventie primair, kort gezegd, een verklaring voor recht gevorderd dat de kadastrale grens de juridische grens is. In reconventie heeft [appellante] , kort gezegd, gevorderd voor recht te verklaren dat de feitelijke grens de juridische grens is geworden en [geïntimeerde] te veroordelen tot medewerking aan het vastleggen van deze grens in het Kadaster, op straffe van een dwangsom. De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat de kadastrale grens de juridische grens is en in reconventie de vorderingen van [appellante] afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is dat de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie alsnog worden afgewezen en dat de vorderingen van [appellante] in reconventie alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal aan [appellante] een bewijsopdracht geven. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.2.
[appellante] heeft ter zitting bij het hof bevestigd dat zij zich in hoger beroep alleen op het standpunt stelt dat zij de eigendom van de strook grond heeft verkregen door verkrijgende verjaring (artikel 3:99 BW). Zij beroept zich er niet op dat zij de strook grond in eigendom heeft verkregen door levering door de projectontwikkelaar.
3.3.
Het hof stelt voorop dat de eigendom van een strook grond door een bezitter te goeder trouw kan worden verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaren (artikel 3:99 lid 1 BW). Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen (artikel 3:118 lid 1 BW). Goede trouw wordt op grond van artikel 3:118 lid 3 BW vermoed aanwezig te zijn. Deze bepaling geeft een wettelijk vermoeden van goede trouw dat voor tegenbewijs vatbaar is. Daarbij gaat het niet om het ontzenuwen van dit wettelijk vermoeden maar om het leveren van bewijs van het tegendeel.
3.4.
[geïntimeerde] heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat sprake is geweest van een onafgebroken bezit van tien jaren van de strook grond. [appellante] heeft de strook grond gebruikt als tuin en er beplanting op aangelegd. Tussen partijen is alleen in geschil of [appellante] te goeder trouw is geweest bij de inbezitneming van de strook grond. Van belang is dat het Kadaster eind 2005 de perceelgrenzen op het park heeft uitgezet, dit op aanwijzing van (een vertegenwoordiger van) de projectontwikkelaar, tevens de verkoper van de percelen van partijen. Het Kadaster heeft toen de grenspunten in de grond gemarkeerd met pvc-buizen. In die buizen heeft het Kadaster vervolgens houten piketpaaltjes geplaatst. Die paaltjes zijn inmiddels vergaan. Volgens [appellante] waren de paaltjes begin 2006, toen de beukenhaag werd geplant, nog aanwezig. [appellante] heeft betoogd dat er destijds een lint tussen die paaltjes gespannen was en dat de beukenhaag langs dat lint is geplant. Volgens [appellante] is zij er daarom te goeder trouw vanuit gegaan dat de feitelijke grens de perceelgrens was. [geïntimeerde] heeft dit betoog van [appellante] weersproken en onder meer verwezen naar de grensreconstructie van het Kadaster uit 2020.
3.5.
Het hof is van oordeel dat voorshands moet worden aangenomen dat [appellante] zich niet redelijkerwijs als eigenaar van de strook grond mocht beschouwen. Van belang is dat het Kadaster in 2020 heeft gereconstrueerd dat in 2005 de stippellijn tussen de coördinaten 19.66 en 2.54 op de tekening onder 2.2 van dit arrest is aangewezen als de grens tussen de percelen van partijen. [appellante] was bij die aanwijs van de perceelgrenzen in 2005 aanwezig en heeft daarmee ingestemd. Verder heeft het Kadaster bij de grensreconstructie twee pvc-buizen gevonden aan de uiteinden van de stippellijn tussen de coördinaten 19.66 en 2.54. Niet in geschil is dat de pvc-buis die op het coördinaat 19.66 is gevonden de kadastrale grens markeert tussen de percelen van partijen. In de kern betoogt [appellante] dat de kadastrale grens niet overeenstemt met de door het Kadaster in 2005 in het veld uitgezette perceelgrens. Zij beroept zich er immers niet op dat zij de strook grond in 2005 geleverd heeft gekregen. Ten aanzien van de gevonden pvc-buis op het coördinaat 2.54 heeft [appellante] aangevoerd dat dit een markering is van de grens tussen haar privé-perceel en het mandelige terrein, maar het hof acht dat een onvoldoende onderbouwing van haar hiervoor weergegeven standpunt. Het is niet aannemelijk dat zonder kenbare reden precies op coördinaat 2.54 door het Kadaster in 2005 een markering zou zijn aangebracht van de grens met het mandelige terrein, te meer niet omdat niet is gebleken dat het Kadaster ook op andere plekken van die grens pvc-buizen heeft aangetroffen.
3.6.
[appellante] heeft een bewijsaanbod gedaan. Het hof zal haar daarom toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] zich niet redelijkerwijs als eigenaar van de strook grond mocht beschouwen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
Het hof laat [appellante] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] zich niet redelijkerwijs als eigenaar van de strook grond mocht beschouwen.
4.2.
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. M. Wallart de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
4.3.
[appellante] moet op dinsdag 10 september 2024 laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.4.
[appellante] moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven.
4.5.
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, M. Wallart en P.E. Ernste, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.