ECLI:NL:GHARL:2024:5301

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.322.028
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake legitieme portie en geschil over nalatenschap met betrekking tot schuren en buitenterrein

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de nalatenschap van hun overleden vader, die op 1 februari 2018 is overleden. De partijen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard en zijn in geschil over de legitieme portie van [appellante] en de verkoop van onroerend goed aan [geïntimeerde]. De rechtbank had eerder de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellante] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] nieuwe vorderingen ingediend, waaronder de schending van haar legitieme portie door giften van erflater aan [geïntimeerde] en een vergoeding voor het gebruik van de schuren en terreinen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] tijdig aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie, maar dat deze niet is geschonden door de giften aan [geïntimeerde]. De waarde van de onroerende zaken is niet te laag vastgesteld, en het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de beslissing over de motorrijtuigenbelasting, die in het voordeel van [appellante] is gewijzigd. Het hof heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 1.093 aan [appellante], vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.322.028
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 400774)
arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
[appellante] ( [appellante] )
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. M.P.H. van Maanen Winters
tegen
[geïntimeerde] ( [geïntimeerde] )
die woont in [woonplaats2]
advocaat: mr. W. van de Velde

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 28 maart 2023 heeft op 1 juni 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Vervolgens heeft [appellante] een memorie van grieven genomen, [geïntimeerde] een memorie van antwoord, [appellante] een akte en [geïntimeerde] een antwoordakte. Hierna is het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vader van partijen (erflater) is op 1 februari 2018 overleden en heeft hen achtergelaten als zijn enige erfgenamen. Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De rechtbank heeft eerst één en daarna nog een vereffenaar benoemd.
2.2.
Tot de nalatenschap van erflater behoorde een perceel met schuren en een buitenterrein. Erflater heeft in 1994 aan [geïntimeerde] en haar echtgenoot een recht van eerste koop verleend. Daarbij is afgesproken dat de koopprijs zal worden vastgesteld door drie deskundigen.
2.3.
In 2019 hebben drie deskundigen de waarde van de schuren met buitenterrein geschat op € 220.000; zij hebben ook vastgesteld dat door de verkrijging krachtens koop de waarde van onroerende zaken van [geïntimeerde] die grenzen aan de schuren en het buitenterrein is toegenomen met € 27.000. De vereffenaar heeft de schuren met buitenterrein verkocht aan [geïntimeerde] voor € 247.408,10.
2.4.
De vereffenaars hebben een rekening en verantwoording en een uitdelingslijst neergelegd op de griffie van de rechtbank. Zowel [appellante] als [geïntimeerde] is daartegen in verzet gekomen; dat verzet is voor beiden ongegrond verklaard (beschikking kantonrechter van 23 juli 2020).
2.5.
Op 31 december 2020 heeft de vereffenaar aan [appellante] en [geïntimeerde] zijn slotverdeling toegezonden. Daarin staat dat [appellante] recht heeft op € 39.548,58 en [geïntimeerde] op € 42.283,43. Daarna heeft de vereffenaar een declaratie ingediend van € 1.738,68. Partijen zijn het niet eens over deze slotverdeling.
2.6.
[geïntimeerde] heeft gevorderd dat de rechtbank [appellante] veroordeelt mee te werken aan uitkering door de vereffenaars uit het depot van de bedragen die in de slotverdeling staan. [appellante] heeft gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerde] veroordeelt mee te werken aan uitkering van het gehele depotbedrag aan haar en vergoeding van de schade die zij lijdt vanwege de onjuiste taxatie door de deskundigen.
2.7.
De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellante] afgewezen (vonnis van 21 september 2022). In hoger beroep gaat het vooral om twee nieuwe vorderingen van [appellante] over (1) de schending van haar legitieme portie door giften van erflater aan [geïntimeerde] en (2) een vergoeding die [geïntimeerde] haar moet betalen voor het gebruik van de schuren en terreinen. De slotsom van het hoger beroep van [appellante] is dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld aan haar € 211.142,07 te betalen.
2.8.
Het hof zal beslissen dat:
(1) [appellante] tijdig aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie;
(2) deze niet is geschonden door giften van erflater aan [geïntimeerde] ;
(3) niet vaststaat dat bij de verdeling van de nalatenschap moet worden uitgegaan van een hogere waarde voor de schuren en de terreinen dan de bedragen die door de deskundigen zijn vastgesteld;
(4) [geïntimeerde] de helft van de motorrijtuigenbelasting nog moet betalen aan [appellante] . Het hof licht die beslissingen hierna toe. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank in stand houden (bekrachtigen) en bepalen dat [geïntimeerde] nog € 1.093 moet betalen aan [appellante] .

3.De motivering van de beslissing

Eiswijziging in hoger beroep toegestaan?
3.1.
[appellante] is bevoegd haar eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen in hoger beroep (artikel 130 en 353 Rv), mits zij dat doet in het eerste processtuk dat daarvoor in aanmerking komt. Dat heeft zij gedaan. Zij heeft haar nieuwe eis ingesteld in de memorie van grieven. [geïntimeerde] vindt dat de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde, omdat het gaat om geheel nieuwe vorderingen en om een substantiële uitbreiding van de feiten die aan die vorderingen ten grondslag liggen, zodat het geding onredelijk wordt vertraagd. Het klopt dat het gaat om nieuwe vorderingen en nieuwe feiten, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat het geding onredelijk wordt vertraagd. Het hof wijst vandaag een eindarrest in deze zaak, zodat in deze zaak van vertraging, laat staan onredelijke vertraging, geen sprake is. Het hof wijst het verzoek van [geïntimeerde] om te bepalen dat het doen van deze nieuwe vorderingen in hoger beroep niet is toegestaan dan ook af.
de legitieme portie van [appellante] (grief I)
3.2.
Heeft [appellante] tijdig, dat is uiterlijk 1 februari 2023 (vijf jaar na het overlijden van erflater) aanspraak gemaakt op haar legitieme portie? [appellante] zegt van wel; [geïntimeerde] bestrijdt dat. Op de mondelinge behandeling bij het hof is deze vraag aan de orde geweest. Het hof gaat ervan uit dat [appellante] tijdig aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie. Uit de dagvaarding bij de rechtbank van [geïntimeerde] blijkt dat zij wist dat [appellante] vond dat haar legitieme portie nog moest worden berekend (dagvaarding bij de rechtbank nr. 9). In de conclusie van antwoord bij de rechtbank van 6 april 2022 schrijft [appellante] vervolgens:
“Nu meergemelde onroerende zaak voor tenminste € 125.000,00 onder de werkelijke waarde door haar uit de nalatenschap is verkregen, is de legitieme van [appellante] geschonden. Uit het hiervoor vermelde rekenvoorbeeld blijkt dit ook. [appellante] maakt aanspraak op haar recht uit dien hoofde.”
Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] tijdig tegenover [geïntimeerde] aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie. Grief I van [appellante] slaagt.
giften aan [geïntimeerde] ?(grief II)
3.3.
[appellante] stelt dat erflater giften heeft gedaan aan [geïntimeerde] die bij de berekening van de legitieme portie van [appellante] in aanmerking moeten worden genomen. Het gaat dan om (A) het gratis gebruik dat [geïntimeerde] had van de schuren, de loods en het voor en zijterrein en (B) de koop door [geïntimeerde] van de woning van haar ouders tegen een te lage prijs.
A. Het gebruik van schuren, loods, voor en zijterrein
3.4.
Erflater heeft volgens [appellante] aan [geïntimeerde] toegestaan over de periode van 1 januari 1993 tot 1 februari 2018 zonder enige vergoeding te gebruiken:
  • de schuren (ca. 1300 m2) voor ten minste 2/3e deel voor een geschatte huurwaarde van € 512,548;
  • het voorterrein (ca 600 m2) voor ten minste 90% voor een geschatte huurwaarde van € 45.000;
  • het zijterrein voor een geschatte huurwaarde van € 6.933;
  • de loods voor een geschatte huurwaarde van 20.000.
3.5.
Door dit gebruik aan [geïntimeerde] toe te staan is [geïntimeerde] ten koste van het vermogen van erflater verrijkt. Volgens [appellante] was erflater zich bewust van de bevoordeling en had hij de wil [geïntimeerde] te bevoordelen.
3.6.
[geïntimeerde] bestrijdt dat erflater de gestelde giften heeft gedaan. Zij brengt naar voren dat niet alleen zij, maar ook erflater en [appellante] gebruik maakten van de schuren, de loods, het voor- en het zijterrein. Erflater had een groot deel van de schuren in gebruik tot zijn overlijden. [geïntimeerde] had geen groter deel in gebruik dan [appellante] . De schuren, de loods en de terreinen zijn nooit verhuurd geweest, [geïntimeerde] en [appellante] hebben erflater nooit betaald voor het gebruik van de schuren.
3.7.
Het hof is van oordeel dat in dit geval niet vaststaat dat in het gebruik door [geïntimeerde] van de schuren, de loods en de terreinen een gift van erflater is besloten. [geïntimeerde] betwist niet dat zij het gebruik heeft gehad en daarvoor niet hoefde te betalen, maar voert ook aan dat zij niet de enige was die schuren, loods en terreinen gebruikte en dat ook haar vader en [appellante] zonder vergoeding gebruik daarvan hadden. [appellante] doet geen nader gespecificeerd aanbod haar stellingen over de omvang van het gebruik van [geïntimeerde] te bewijzen. Het gratis mogen gebruiken van de schuren, de loods en de terreinen van erflater is volgens het hof in dit geval (waarin niet vaststaat dat [geïntimeerde] verreweg het grootste deel daarvan gedurende 25 jaar alleen gebruikte) geen gift in de zin van artikel 7:186 lid 2 BW. Dit gebruik is niet ‘ten koste van eigen vermogen’ van erflater gekomen. Zijn vermogen is door dit gebruik niet ‘verarmd’. De schuren, loods en terreinen plachten niet te worden verhuurd aan derden, maar werden vanaf 1993 tot 2018 gebruikt door erflater en daarnaast door zijn beide dochters.
B. Verkoop van de woning aan [geïntimeerde] tegen een te lage waarde
3.8.
[geïntimeerde] heeft in 1993 de woning van haar ouders gekocht voor fl. 189.400, terwijl de marktwaarde destijds volgens een taxatie van [naam1] fl. 249.400 was. Alleen de verbouwingskosten die vlak voor de overdracht zijn gedaan waren al fl. 136.119. Dit is een bewuste bevoordeling van [geïntimeerde] en daarom een gift, aldus [appellante] .
3.9.
[geïntimeerde] betwist dat sprake is van een gift. Zij is bij die koop niet bevoordeeld. Wel is de prijs zo laag mogelijk gehouden net als bij de verkoop door erflater van een woning met boomgaard aan [appellante] .
3.10.
Het hof is van oordeel dat niet vaststaat dat in de koop van de woning door [geïntimeerde] voor een koopprijs van € fl. 189.400 een gift is besloten. Daarvoor is te weinig informatie over die koop voorhanden. Tegenover de betwisting van haar stelling door [geïntimeerde] had [appellante] die stelling beter moeten onderbouwen. [appellante] legt ter onderbouwing van haar stelling dat de koop is gedaan tegen een te lage prijs slechts twee stukken over. Dat zijn pagina 3 van een taxatie van [naam1] en de afrekening van de notaris voor de ouders van partijen. Dat die taxatie een ander, in dit geval, hoger bedrag kent dan de koopsom zou heel goed verband kunnen houden met de omstandigheid dat de ouders van partijen op een deel van de door [geïntimeerde] gekochte woning een beperkt recht van gebruik en bewoning hadden. Dat staat te lezen in de afrekening van de notaris van 7 december 1993. Een dergelijk recht drukt de waarde en daarmee de koopsom. [appellante] , legt ook niet uit dat erflater zich bewust zou zijn geweest van een bevoordeling en de wil had [geïntimeerde] te bevoordelen.
verkoop van de schuren met buitenterrein aan [geïntimeerde] in 2019 tegen een te lage waarde (grief II)
3.11.
[appellante] stelt dat de deskundigen (zie rov. 2.3.) de koopprijs van de schuren met buitenterrein in 2019 veel te laag hebben vastgesteld, in elk geval € 125.000 te laag maar vermoedelijk veel meer. Zij maakt de volgende opmerkingen bij het rapport:
  • Het rapport is niet door drie, maar door twee deskundigen gemaakt.
  • Er is ten onrechte, want onnodig en onverplicht, rekening gehouden met de verwijdering van asbesthoudende beplating en vervanging daarvan door stalen beplating.
  • Ook is ten onrechte rekening gehouden met een ‘rompslomp-forfait’ van € 25.000, waarmee kennelijk onderzoekskosten voor bodemsanering zijn bedoeld.
  • De deskundigen noemen 1925 als bouwjaar; dat klopt niet. Het moet zijn 1968 en deels tussen 1970 en 1980.
  • De deskundigen noemen de ligging voldoende en de bereikbaarheid matig; dat is niet correct. Er zijn geen bereikbaarheidsproblemen en de ontsluiting naar de nabij gelegen autosnelwegen A2 en A15 is juist goed.
[appellante] concludeert dat bij de verdeling van de nalatenschap is uitgegaan van een te lage waarde. Zij wijst erop dat zij op 19 juli 2019 een brief heeft gestuurd aan de vereffenaar (productie 3 bij CvA) en daarin al bezwaar heeft gemaakt tegen de te lage waardering door de deskundigen en de benadeling van schuldeisers van de nalatenschap en in elk geval van [appellante] als erfgename. Zij bericht in die brief niet te kunnen instemmen met levering aan [geïntimeerde] tegen de getaxeerde waarde, dit punt aan de kantonrechter te zullen voorleggen en dringend te verzoeken de levering op te schorten totdat de kantonrechter heeft beslist.
3.12.
[geïntimeerde] betwist dat de waarde door de deskundigen te laag is geschat. Er is gehandeld overeenkomstig de afspraken die in 1994 zijn gemaakt door erflater en [geïntimeerde] . Zij weerspreekt ook punt voor punt de kritische opmerkingen die [appellante] heeft gemaakt bij het taxatierapport.
3.13.
Het is voor het hof niet heel duidelijk op welke wijze [appellante] bij de verdeling alsnog rekening wil houden met de volgens haar te lage waardering. Wellicht bedoelt zij dat tot de nalatenschap een vordering tot schadevergoeding op de vereffenaar behoort. Het zou ook kunnen dat zij meent dat tot de nalatenschap een vordering op [geïntimeerde] behoort tot bijbetaling van het volgens [appellante] te weinig betaalde. Wat [appellante] nu precies voor ogen heeft kan in het midden blijven, omdat het hof van oordeel is dat niet vaststaat dat de koopprijs te laag is vastgesteld en de schuren met buitenterrein voor een te lage koopprijs aan [geïntimeerde] zijn geleverd.
3.14.
Erflater en zijn echtgenote hebben met [geïntimeerde] en haar echtgenoot in de notariële akte van 27 juni 1994 afgesproken zich te verplichten:
“bij voorgenomen vervreemding (…) het te vervreemdene in de eerst plaats in koop aan te bieden aan partijen sub B genoemd (hof: [geïntimeerde] en haar echtgenoot) (…) die alsdan het recht hebben/heeft het te vervreemdene te kopen voor een prijs, alsdan vast te stellen door partijen in onderling overleg of bij verschil van mening of weigering te bepalen door drie deskundigen (…)”.
3.15.
Zo is het ook door de vereffenaar enerzijds en [geïntimeerde] en haar echtgenoot anderzijds uitgevoerd. [geïntimeerde] wijst erop dat het [appellante] is geweest die de deskundigen heeft aangedragen. Er is geen verplichting van [geïntimeerde] nog een bedrag aan de nalatenschap bij te betalen. Zij heeft gehandeld overeenkomstig de afspraken die zijn gemaakt. Ook als zou blijken dat de kritiek van [appellante] op de taxatie terecht is, heeft zij die verplichting niet.
3.16.
Uiteraard zou [appellante] haar pijlen nog kunnen richten op de vereffenaars en zou zij namens de nalatenschap schadevergoeding kunnen vorderen van de vereffenaars omdat zij in 2019 bij de uitvoering van het recht van koop uit 1994 niet hebben gehandeld als goede vereffenaars (artikel 4:211 lid 1 BW). Niet is gebleken dat [appellante] zo’n rechtsvordering heeft ingesteld of dat van plan is, zodat daarmee bij de verdeling van de nalatenschap geen rekening kan worden gehouden. Mocht [appellante] namens de nalatenschap met succes zo’n vordering instellen dan kan het te vergoeden bedrag eenvoudig door de beide zussen bij helfte worden verdeeld. Daarvoor is nu nog geen beslissing van het hof als verdelingsrechter nodig.
vergoeding voor het gebruik van de schuren, de loods en de terreinen? (grief II)
3.17.
[appellante] stelt dat [geïntimeerde] vanaf 1 februari 2018 tot aan de levering het uitsluitend gebruik heeft gehad van de schuren, het voorterrein en de loods. Zij heeft daarom aanspraak op een redelijke vergoeding die zij becijfert op € 21.436. [geïntimeerde] betwist dat zij alleen het gebruik heeft gehad. Zij voert aan dat zij en [appellante] beiden het gebruik hadden op dezelfde wijze als tijdens het leven van erflater. [geïntimeerde] voert verder aan dat zij [appellante] de toegang nooit heeft ontzegd.
3.18.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] met uitsluiting van [appellante] vanaf 1 februari 2018 het gebruik heeft gehad van de schuren, het voorterrein en de loods. [geïntimeerde] betwist de stelling van [appellante] en licht dat toe. [appellante] doet geen aanbod haar stelling te bewijzen.
De motorrijtuigenbelasting (grief II)
3.19.
[appellante] stelt dat de vereffenaar op 17 november 2019 in totaal € 2.186 aan motorrijtuigenbelasting heeft betaald voor twee auto’s van erflater en dit bedrag geheel ten laste heeft gebracht van [appellante] , terwijl beide partijen voor de helft die schulden moesten dragen, omdat de motorrijtuigen nog niet waren verdeeld. [appellante] vraagt het hof [geïntimeerde] te veroordelen aan haar € 1.093 te betalen. [geïntimeerde] voert onvoldoende verweer tegen deze vordering zodat het hof die zal toewijzen.
Conclusie
3.20.
Grief I die inhoudt dat [appellante] tijdig aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie slaagt; grief II faalt grotendeels en slaagt alleen voor de betaling van de motorrijtuigenbelasting. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen met uitzondering van de beslissing van de rechtbank dat [appellante] geen aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie (rov. 7.7.) en de beslissing dat de motorrijtuigenbelasting geheel voor haar rekening komt (rov. 7.6.). Het hof zal [geïntimeerde] (uitvoerbaar bij voorraad) veroordelen aan [appellante] € 1.093 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2023 (datum memorie van grieven) en alle andere vorderingen afwijzen.
3.21
Het hof zal verder de proceskosten in hoger beroep compenseren, omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld en deze procedure gaat over de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland op 21 september 2022 tussen partijen heeft gewezen met uitzondering van de beslissingen van de rechtbank dat [appellante] geen aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie (rov. 7.7.) en de beslissing dat de motorrijtuigenbelasting geheel voor haar rekening komt (rov. 7.6.) en vernietigt die beslissingen;
veroordeelt [geïntimeerde] aan [appellante] € 1.093 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2023 tot aan de dag van betaling;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in dit hoger beroep zo dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst alle andere vorderingen van [appellante] af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff en is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.