ECLI:NL:GHARL:2024:5299

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.261.770/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van getuigenbewijs en beslissing over kosten deskundige in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 20 augustus 2024 een arrest gewezen in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], vertegenwoordigd door mr. G. Altena, en [geïntimeerde], vertegenwoordigd door mr. J.H.J. Joosten. De appellante heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, waarbij zij stelt dat zij in Marokko sieraden en goud ter waarde van ongeveer 300.000 dirham aan de geïntimeerde heeft gegeven, met de afspraak dat de opbrengst in Nederland aan haar zou worden terugbetaald. Het hof heeft het bewijs van de appellante beoordeeld, waarbij getuigen zijn gehoord, waaronder de moeder en de broer van de appellante. Het hof concludeert dat de appellante niet in het bewijs is geslaagd, en wijst haar vordering tot betaling van € 30.000 af. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 april 2019 op dit punt. De verklaringen van de getuigen zijn inconsistent en ondersteunen de stellingen van de appellante niet. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de sieraden daadwerkelijk zijn overgedragen en dat de waarde daarvan niet is komen vast te staan. Daarnaast heeft het hof de proceskosten gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak, en beide partijen veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten van het deskundigenonderzoek, dat door de griffier is voorgeschoten. Het arrest eindigt met de beslissing dat het vonnis van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.261.770
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: NL18.8211)
arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. G. Altena,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.H.J. Joosten.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 november 2023 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit het verslag (proces-verbaal) van de getuigenverhoren op 24 april 2024, en uit de journaalberichten van mr. Joosten en mr. Altena. [geïntimeerde] heeft afgezien van het horen van getuigen in tegenverhoor en partijen hebben arrest gevraagd.
1.3
Bij brief van 12 juli 2024 heeft de griffier van het hof partijen op de hoogte gesteld van een rechterswisseling.
1.4
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In het arrest van 7 november 2023 heeft het hof [appellante] de gelegenheid gegeven om door middel van het horen van getuigen te bewijzen dat zij in Marokko sieraden en goud ter waarde van ongeveer 300.000 dirham aan [geïntimeerde] heeft gegeven en dat daarbij is afgesproken dat [geïntimeerde] de opbrengst van de ter beschikking gestelde goederen in Nederland aan [appellante] zou terugbetalen. [appellante] heeft [de moeder] (verder de moeder), [de broer] (verder: de broer) en zichzelf als getuigen laten horen. [appellante] heeft daarnaast in de procedure bij de rechtbank aankoopbonnen van sieraden en verklaringen daarover in de procedure gebracht.
2.2
Het hof heeft het bewijs gewaardeerd en is van oordeel dat [appellante] niet geslaagd is in het bewijs van haar stellingen. Het hof zal haar vordering tot betaling van € 30.000 daarom afwijzen en het vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 april 2019 op dit punt bekrachtigen. Waarom het hof tot dat oordeel komt wordt hieronder uitgelegd.
2.3
De verklaring van [appellante] als getuige komt op het volgende neer. In juni 2015 waren zij en [geïntimeerde] met hun zoon in [plaats1] waar zij een appartement hadden. [geïntimeerde] wilde een winkel kopen op de begane grond van het complex maar kon daarvoor onvoldoende middelen uit Nederland halen. Hij heeft daarom [appellante] voorgesteld haar juwelen te verkopen. Partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] [appellante] in Nederland terug zou betalen. [geïntimeerde] had 350.000 dirham nodig. Een paar dagen laten zijn [appellante] en [geïntimeerde] naar haar moeder gegaan en heeft zij haar moeder verteld van de afspraken. De moeder heeft daarop de sieraden uit een kluisje in een kast op haar slaapkamer gehaald en op de tafel gelegd. Na de lunch heeft [appellante] de sieraden in haar Hermès tas gestopt en zijn zij vertrokken naar hun appartement. Daar hebben zij gesproken over de verkoop van de sieraden en heeft [geïntimeerde] verteld dat hij deze ging verkopen bij een goudwinkel in de medina van [plaats1] , waar zijn moeder al zaken mee deed. [appellante] weet niet precies hoe het verder is gegaan met de aankoop en de financiering van het pand, behalve dat het totale bedrag, € 45.000 contant is betaald. Tot 2018 had [geïntimeerde] samen met haar broer [de broer] een winkel in sportbenodigdheden.
2.4
Deze verklaring wordt op essentiële punten niet ondersteund door de verklaring van de andere getuigen. [appellante] zegt dat de sieraden werden bewaard in een kluisje, maar haar moeder zegt: “
Ik ben naar de slaapkamer gelopen. Daar bewaar ik het goud van mijn dochter in een blauw koffertje in de bruine kast.”. En de broer verklaart op zijn beurt: “
Ik weet dat mijn moeder de waardevolle voorwerpen waaronder het goud van mijn zus bewaart in een kledingkast (houtkleurig) in haar slaapkamer. In het midden van de kast zit een doos, volgens mij grijs gekleurd, maar ik weet dat niet meer zeker. Het is tien jaar geleden. In die doos zitten de sieraden.”. En tegenover de verklaring van [appellante] dat “
Mijn moeder kwam terug uit de slaapkamer en legde het goud op de tafel” verklaart de moeder “
Ik ben met het koffertje naar de salon gelopen en heb daar het goud uit het koffertje gehaald en op tafel gelegd”. Over het vervolg verklaart [appellante] “
Wij zijn bij mijn moeder blijven eten. Dat weet ik bijna zeker, want dat deden we bijna elke dag. Na het eten zijn wij met de auto naar ons eigen huis gegaan. Volgens mij heb ik de sieraden in mijn grote Hermes tas gestopt en meegenomen naar het appartement.”. Maar de moeder verklaart “
[geïntimeerde] begon te tellen en op te sommen wat er was en heeft het vervolgens meegenomen. Hij is daarna samen met mijn dochter vertrokken. U vraagt mij heel concreet wie het goud heeft meegenomen. Ik antwoord daarop [geïntimeerde] . Dit speelde zich af tijdens lunchtijd. Nadat zij het goud hadden zijn zij samen vertrokken en later teruggekomen voor de lunch.”. Volgens [appellante] en de moeder waren alleen [geïntimeerde] en haar moeder aanwezig bij de overdracht van de sieraden. De broer was daar niet bij. De verklaringen van [appellante] en de moeder lopen op bepaalde belangrijke punten zover uiteen dat daaruit niet het bewijs volgt dat [appellante] van haar moeder haar sieraden ontvangen heeft op die bewuste dag in 2015.
2.5
Over de waarde van de sieraden geeft het dossier ook verschillende lezingen, welke verschillen ook na de bewijslevering door getuigen blijven bestaan. [appellante] berekent op bladzijde 10 van haar memorie van grieven 300.000 dirham op 27.290,84 euro. Als getuige verklaart [appellante] “
Van 99 procent van de sieraden heb ik nog aankoopbonnen. Daaruit bleek dat het om ongeveer 29.000 ging. Omdat het goud in waarde stijgt, ging ik ervan uit dat het op dat moment wel meer waard zou zijn.” Euro’s, zo lijkt het. Dat is niet in lijn met wat zij ook verklaart: “
Hij heeft mij gezegd dat hij nog 35 miljoen nodig had. Wij rekenen zo euro’s om naar de Marokkaanse munteenheid.”. en “
Een paar dagen later heeft [geïntimeerde] mij verteld dat hij de gouden sieraden heeft verkocht en dat hij daar 30 miljoen voor heeft gekregen. Of dat klopt weet ik niet, maar dat heeft hij mij verteld.”.Hieruit leidt het hof af dat [appellante] 300.000 dirham bedoelt. En verderop in haar verklaring zegt ze “
Na terugkeer in Nederland heb ik het regelmatig met [geïntimeerde] gehad over het geld, 30.000 euro, dat ik nog van hem zou krijgen.” Het wordt dus niet duidelijk of het om 300.000 dirham gaat of 30.000. Vast staat wel dat dat niet hetzelfde is. De moeder verklaart dat “
Een paar dagen later heeft [geïntimeerde] mij verteld dat het goud verkocht is voor 30.000.”. Dat zou op euro’s kunnen duiden maar de moeder heeft in haar destijds bij de rechtbank overgelegde verklaring gesteld “
verklaar hierbij dat [appellante] in de zomervakantie van het jaar 2015 al hetgeen zij bezat aan goud en juwelen heeft overgedragen aan haar echtgenoot [geïntimeerde] , waarbij de waarde daarvan werd geschat op meer dan 300.000 dirham…”. Ook hier worden dus de ene keer dirhams gebruikt en de andere keer euro’s. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de sieraden een waarde hadden van 300.000 dirham.
2.6
Of de sieraden vervolgens aan [geïntimeerde] zijn gegeven en wat er vervolgens mee gebeurd is wordt niet duidelijk omdat de verklaringen van de getuigen en de inhoud van de rest van het dossier niet steeds eensluidend zijn. De moeder verklaart dat [geïntimeerde] ze vanaf haar tafel in haar salon heeft meegenomen (zie rechtsoverweging 2.4) en [appellante] verklaart dat zij ze zelf meegenomen heeft (en blijkbaar later aan [geïntimeerde] heeft gegeven, maar daar verklaart ze niet over). [appellante] verklaart op de mondelinge behandeling bij het hof: “
Hij heeft ze verkocht aan iemand in de familie van zijn moeder”. In haar getuigenverklaring zegt zij daarentegen: “
[geïntimeerde] heeft mij verteld dat hij het goud ging brengen naar een goudwinkel in de oude Medina van [plaats1] . Volgens mij deed zijn moeder al zaken met deze winkelier.” Dat is niet hetzelfde. Bovendien worden deze verklaringen van [appellante] niet door ander bewijs ondersteund. [appellante] is bijzonder vaag over wat er met de opbrengst van de sieraden gebeurd zou zijn. Ze verklaart “
Hij heeft mij niet verteld of het contant betaald is, maar ik heb dat wel aangenomen. Ik kan mij herinneren dat hij de winkel ook weer contant betaald heeft. Volgens mij kostte de winkel 45.000 euro. Ik neem aan dat [geïntimeerde] de rest heeft betaald met geld dat hij zelf had. Zo had hij een bankrekening in Marokko. Die bank, waarvan ik de naam nu niet meer zeker weet, bevond zich tegenover het politiebureau in het centrum van [plaats1] .”. En ook “
Ik weet niet meer zeker of al in die vakantie [geïntimeerde] ook naar de notaris is gegaan”. Het is weinig waarschijnlijk dat [appellante] , die die zomer samen met [geïntimeerde] in [plaats1] was, zo weinig heeft meegekregen van de details rond de aankoop van de winkel met wat tenslotte haar vermogen was.
2.7
De stelling van [appellante] dat partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] haar de waarde van de sieraden in Nederland terug zou betalen wordt ondersteund door de verklaring van [appellante] als partijgetuige, waarbij onduidelijk blijft of het om 300.000 of 30.000 euro gaat. De moeder verklaart “
Een paar dagen later heeft [geïntimeerde] mij verteld dat het goud verkocht is voor 30.000. Hij heeft mij gezegd dat hij [appellante] het geld in Nederland terug zou betalen.”, maar die verklaring van de moeder wordt niet ondersteund door ander bewijs, ook [appellante] verklaart daar niet over. Ook de broer verklaart over de gestelde afspraak. “
Ik weet dat [geïntimeerde] het geld dat de sieraden van mijn zus opleverden heeft gebruikt om een ruimte te kopen, een shop. [geïntimeerde] heeft ook geld van mij geleend. Het gaat om 8.000 euro in een keer en 20.000 euro in diverse kleinere delen. Een deel van dat geld is terugbetaald en een ander deel niet. Wij spraken over dit soort dingen regelmatig in een café. Met ‘wij’ bedoel ik mijn zus, mijn zwager en ik. Daarom weet ik ook dat [geïntimeerde] mijn zus heeft toegezegd het geld van de sieraden, volgens mij was dat indertijd 30.000 euro, in Nederland terug te betalen.”. Maar ook deze verklaring wordt niet door ander bewijs ondersteund. [appellante] heeft bijvoorbeeld niet verklaard dat zij regelmatig met [geïntimeerde] en haar broer in het café zat en daar gedrieën over deze specifieke afspraak hebben gesproken. Ook verklaart de broer dingen die eerder geen rol hebben gespeeld in het dossier zoals de in totaal € 28.000 die hij aan [geïntimeerde] zou hebben geleend. Al met al stelt het hof vast dat er niemand anders aanwezig is geweest bij het maken van de gestelde afspraak en dat het bewijs van het bestaan daarvan niet geleverd is. Grief 4 van [appellante] faalt dus.
2.8
In het arrest van 7 november 2023 heeft het hof al overwogen dat de grieven 1,2,3 en 5 van [appellante] in het principaal hoger beroep en grief 2 van [geïntimeerde] falen. Hiervoor is overwogen dat ook grief 4 van de vrouw faalt. In grief 1 van [geïntimeerde] wordt gevraagd de beslissing van het hof uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [appellante] heeft zich daar tegen verweerd, stellende dat daarvoor geen noodzaak aanwezig is. Omdat het hof het vonnis van de rechtbank, waaruit de vordering van [geïntimeerde] op [appellante] blijkt, zal bekrachtigen, zal het hof daarbij dit vonnis ook uitvoerbaar verklaren.
2.9
Het hof zal de kosten van de procedure compenseren vanwege de uitkomst van de procedure en vanwege de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn en het geschil de afwikkeling van hun huwelijksvermogen betrof.
2.1
Uit de begrotingsbeschikkingen van 12 december 2022 en 11 september 2023 blijkt dat de kosten voor het deskundigenbericht van het IJI € 3.141,40 en € 1.524,60 hebben bedragen. In totaal is dat € 4.666. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn door de griffier van het hof betaald ten laste van 's Rijks kas, aangezien op grond van artikel 195 Rv aan de partijen geen voorschot kon worden opgelegd. Op grond van artikel 244 Rv kan de rechter bij zijn beslissing over de proceskosten ambtshalve vaststellen in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in het door de griffier voorgeschoten -en in debet gestelde- bedrag. Het hof zal bepalen dat beide partijen de helft van de kosten van het deskundigenonderzoek dienen te voldoen. Beide partijen hebben namelijk een deel van hun stellingen en verweren gegrond op buitenlands recht, zodat nadere informatie over dat buitenlandse recht noodzakelijk is gebleken.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
In principaal en in incidenteel hoger beroep
3.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem gewezen op 4 april 2019 onder nummer NL 18.8211;
3.2
verklaart de onder nummer 6.1 en 6.2 van dat vonnis genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
veroordeelt zowel [appellante] als [geïntimeerde] om aan de griffier van dit hof tot betaling van de helft van de voorlopig in debet gestelde kosten van de deskundig van in totaal € 4.666, en dus ieder tot € 2.333, welk bedrag dient te worden voldaan aan de hand van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
3.4
compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
3.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.U.M. van der Werff, voorzitter, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.