ECLI:NL:GHARL:2024:5276

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.336.135/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling, aanvragen en beheer ID-kaart en paspoort en kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de zorgregeling en alimentatie na de echtscheiding van een Oekraïense vrouw en een Nederlandse man. Het huwelijk is in 2024 ontbonden, en de vrouw verzoekt om een wijziging van de door de rechtbank Overijssel vastgestelde kinderalimentatie en partneralimentatie. De rechtbank had bepaald dat de man €368,- per maand aan kinderalimentatie zou betalen, en de vrouw verzoekt dit te verhogen naar €405,- per maand. Daarnaast vraagt de vrouw om een partneralimentatie van €537,- per maand, terwijl de man verweer voert tegen deze verzoeken en ook een zorgregeling voor de minderjarige wenst vast te stellen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2024 zijn beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Het hof overweegt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de alimentatie en zorgregeling, gezien de woonplaats van de betrokkenen. Het hof wijst de verzoeken van de man voor een zorgregeling af, maar verleent hem vervangende toestemming voor het aanvragen van een ID-kaart voor de minderjarige. De man krijgt de ID-kaart in beheer, wat in het belang van de minderjarige wordt geacht, gezien de grenssituatie.

Het hof stelt de kinderalimentatie vast op €370,- per maand van 15 maart 2023 tot en met 31 december 2023, en €380,- per maand van 1 januari 2024 tot 7 mei 2024. Voor de periode van 7 mei 2024 tot 3 juni 2024, waarin de man geen inkomen had, wordt de alimentatie op €25,- vastgesteld. De partneralimentatie wordt vastgesteld op €537,- per maand van 16 januari 2024 tot 7 mei 2024, en op €277,- per maand vanaf 3 juni 2024. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.336.135
zaaknummer rechtbank Overijssel 289851
beschikking van 20 augustus 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als belanghebbende
verzoekster in hoger beroep
hierna: de vrouw
advocaat: mr. R.M. Hendriksen
en
[verweerder]
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als belanghebbende
en die ook een verzoek in incidenteel hoger beroep doet
verweerder in hoger beroep
hierna: de man
advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 2 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift en incidenteel hoger beroep
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep
  • de stukken van mr. Hendriksen van 12 juni 2024, ingediend op 13 juni 2024,
  • de stukken van mr. Ten Brummelhuis van 13 juni 2024, ingediend op 18 juni 2024, en
  • de stukken van mr. Ten Brummelhuis van 19 juni 2014, ingediend op 19 juni 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de vrouw, die de Oekraïense nationaliteit heeft, en de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, is [in] 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren in [plaats1] [in] 2019. [de minderjarige] woont bij de vrouw.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naast het uitspreken van de echtscheiding tussen de man en de vrouw -uitvoerbaar bij voorraad -:
1. bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal zijn;
2. een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vastgesteld;
3. bepaald dat de man aan de vrouw aan kinderalimentatie voor [de minderjarige] met ingang van 15 maart 2023 € 368,- per maand zal betalen zolang de vrouw een Ziektewetuitkering heeft en
€ 254,- per maand vanaf het moment dat de vrouw volledig is hersteld en geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
4. bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de
echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en zo lang zij is
aangewezen op een Ziektewetuitkering, € 634,- per maand aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud, en nihil vanaf het moment dat de vrouw volledig is hersteld en geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering, steeds bij vooruitbetaling te voldoen,
5. de proceskosten tussen de man en de vrouw gecompenseerd, dat wil zeggen dat ieder de eigen kosten draagt, en
6. het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de kinder- en partneralimentatie en komt daarom in hoger beroep (het principaal hoger beroep).
De vrouw verzoekt het hof de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2023 op € 405,- per maand vast te stellen en de partneralimentatie met in gang van 1 november 2023 op € 537,- per maand,
met kostencompensatie, dat wil zeggen dat ieder de eigen proceskosten draagt.
4.3
De man voert verweer in het principaal hoger beroep en is het op zijn beurt niet eens met de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling.
De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt de man:
  • een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen, waarbij [de minderjarige] de ene week in elk geval van donderdag 8.30 uur tot en met vrijdag 17.00 uur bij de man verblijft en de andere week in elk geval van donderdag 8.30 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de man verblijft;
  • [de minderjarige] vanaf de zomervakantie van 2024 in de even jaren de tweede, vijfde en zesde week bij de man zal zijn en in de oneven jaren de eerste, derde en vierde week en dat [de minderjarige] vanaf de even jaren de laatste drie weken van de zomervakantie bij de man zal zijn en in de oneven jaren de eerste drie weken van de zomervakantie.
Ook heeft de man zijn verzoek vermeerderd. Hij verzoekt het hof te bepalen dat:
- het de man onbeperkt is toegestaan om met [de minderjarige] naar Duitsland te gaan in de periode
dat hij bij de man verblijft;
- de man vervangende toestemming krijgt voor een aanvraag van een ID-kaart van
[de minderjarige] ;
- het paspoort van [de minderjarige] in beheer zal zijn bij de vrouw en het ID bewijs in beheer bij de
man,
met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4.4
De vrouw voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken of zijn verzoeken af te wijzen. De vrouw verzoekt daarnaast de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de reguliere zorgregeling en een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] de ene week bij zijn vader verblijft van vrijdagmiddag uit school (thans 12.30 uur) tot zondagmiddag 17.00 uur en in de andere week van vrijdagmiddag uit school tot vrijdagmiddag 17.00 uur, en die beschikking voor wat betreft de vakanties te bekrachtigen.

5.De overwegingen voor de beslissing

internationale aspecten
5.1
In de verschillende nationaliteiten van partijen ziet het hof aanleiding voor de volgende overwegingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Het hof is op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder b van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverordening) en artikel 3 onder a van de Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II-ter) ook van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om een beslissing te geven over de kinderalimentatie, de zorgregeling, de ID-kaart, het paspoort en de bezoeken van de man met [de minderjarige] aan Duitsland omdat de man, de vrouw en [de minderjarige] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.2
Er is geen grief geformuleerd tegen de overweging van de rechtbank dat uit de wet volgt dat Nederlands recht van toepassing is (HR 19 december 2003, LJN AM2379, NJ 2004/140). Dat betekent dat het hof, net als de rechtbank, Nederlands recht zal toepassen.
zorgregeling, ID-kaart, paspoort en bezoeken aan Duitsland
5.3
Aangezien de man zijn grief met betrekking tot de reguliere zorgregeling op de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, zal het hof dit verzoek afwijzen. Het hof moet nog wel beslissen op de verzoeken van de man voor wat betref vervangende toestemming voor het aanvragen van een ID-kaart voor [de minderjarige] , het beheer van het paspoort van [de minderjarige] en bezoeken aan Duitsland.
5.4
Het hof stelt vast dat de laatstgenoemde verzoeken een vermeerdering van de verzoeken van de man in eerste aanleg zijn. Anders dan de vrouw stelt, is het niet in strijd met de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat de man in zijn verzoekschrift in hoger beroep zijn verzoeken vermeerdert. Het zijn geen zelfstandige verzoeken die voor het eerst in hoger beroep zijn gedaan. De verzoeken liggen ook in lijn met de onderwerpen die aan de orde zijn in deze echtscheidingsprocedure. De man is dan ook ontvankelijk in deze verzoeken in hoger beroep.
5.5
Het hof moet het verzoek van de man om vervangende toestemming van de rechter voor het aanvragen van reisdocumenten beoordelen aan de hand van artikel 34 van de Paspoortwet (PW). Uit artikel 34 lid 1 PW volgt dat bij een aanvraag van een reisdocument, zoals een ID-kaart, door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming moet worden overgelegd van iedere persoon die het gezag over die minderjarige uitoefent. In lid 2 van dit artikel staat dat de rechter vervangende toestemming kan verlenen indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening een van de personen die het gezag uitoefent weigert een verklaring van toestemming af te geven. De rechter onderzoekt eerst of de ouders het onderling eens kunnen worden en geeft als dit niet het geval is een beslissing die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.6
De man en de vrouw zijn het erover eens dat het paspoort van [de minderjarige] in beheer is bij de vrouw. Daarover hoeft het hof dus niets te beslissen. Op de zitting is gebleken dat de ouders het niet eens kunnen worden over de ID-kaart voor [de minderjarige] . De vrouw wil niet dat de man zomaar met [de minderjarige] voor langere tijd de grens over kan en werkt om die reden niet mee aan het aanvragen van een ID-kaart, die dan bij de man in beheer zou zijn. Daarom zal het hof hierover beslissen.
5.7
Het hof zal aan de man vervangende toestemming geven voor het aanvragen van een ID-kaart voor [de minderjarige] , waarbij het hof zoals verzocht zal bepalen dat de man de ID-kaart van [de minderjarige] in beheer heeft. De man heeft belang bij toewijzing van dit verzoek omdat hij in de grensstreek woont. Kortdurende bezoeken zoals boodschappen doen of tanken in Duitsland behoren in deze situatie tot het normale dagelijks leven. Aangezien de vrouw geen bezwaar heeft tegen dit soort kortdurende bezoeken aan Duitsland, de vrouw het paspoort van [de minderjarige] in beheer heeft, en het leuk voor [de minderjarige] is als hij af en toe met de man naar Duitsland kan, vindt het hof toewijzing van dit verzoek van de man in het belang van [de minderjarige] wenselijk.
5.8
Het ligt daarbij in de rede dat de ouders elkaar over en weer een doorlopende machtiging geven voor dit soort incidentele bezoeken aan Duitsland. Ook de vrouw woont immers in de grensstreek. Als de man langer met [de minderjarige] bij zijn vriendin in Duitsland wil blijven, dan zal hij daarvoor ook als hij een ID-kaart voor [de minderjarige] heeft een machtiging aan de vrouw moeten vragen. De man moet er rekening mee houden dat bij bezoeken aan Duitsland voor [de minderjarige] het contact met zijn vader voorop staat, en niet zozeer een bezoek aan de vriendin van de man in Duitsland daarvoor aanleiding moet zijn. De man zal in samenspraak met de vrouw van geval tot geval moeten bezien of een weekendbezoek aan zijn vriendin in Duitsland met [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] wenselijk is. Wanneer de man en de vrouw het eens zijn over een weekendbezoek van [de minderjarige] met de man aan zijn vriendin in Duitsland, dan vindt het hof het alleszins redelijk dat de man de vrouw op de hoogte stelt van het adres in Duitsland waar hij met [de minderjarige] verblijft. De grief van de man slaagt hiermee voor een deel.
kinderalimentatie
ingangsdatum
5.9
Het hof hanteert net als de rechtbank 15 maart 2023, de datum van indiening van het verzoek om kinderalimentatie, als ingangsdatum van de alimentatieverplichting van de man. Het hof ziet geen reden voor de door de vrouw verzochte ingangsdatum van 1 januari 2023. De vrouw stelt dat zij met de man had afgesproken dat hij vanaf 1 januari 2023 kinderalimentatie zou voldoen. De man heeft met bankafschriften laten zien dat hij van januari tot en met maart 2023 ongeveer rond de € 300,- per maand aan de vrouw heeft betaald ten behoeve van [de minderjarige] . Indien het hof over deze periode ook nog alimentatie zou opleggen betaalt de man dubbel. Aan het bewijsaanbod van de vrouw komt het hof niet toe.
behoefte [de minderjarige]
5.1
De vrouw is het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde behoefte van € 858,- per maand voor [de minderjarige] . Hoewel zij het bij de rechtbank eens was met dit bedrag, is de behoefte volgens haar na een herberekening van de kinderopvangkosten € 920,67 per maand. De man is het daar niet mee eens.
5.11
Het hof houdt net als de rechtbank rekening met een behoefte van € 858,- voor [de minderjarige] . Dat is ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2024 € 911,- per maand. De vrouw heeft met haar berekeningen in hoger beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het in eerste aanleg door de man en de vrouw gemaakte berekeningen, die de rechtbank heeft overgenomen, onjuist zijn. De vrouw is in haar berekeningen net als in eerste aanleg uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw van € 2.980,- en een NBI van de man van € 4.109,-. Dit is ook niet in geschil. Het gaat bij de berekening van de behoefte om de netto kinderopvangkosten tijdens de samenleving in 2022. De vrouw komt in haar berekening van de netto kinderopvangkosten in 2022 nagenoeg uit op hetzelfde bedrag als in eerste aanleg: bij de rechtbank was dat € 600,- per maand en in hoger beroep € 585,- per maand. Dat is een relatief klein verschil van € 15,- per maand.
door de man te betalen bijdragen aan kinderalimentatie
5.12
Volgens de door het hof gemaakte berekeningen dient de man over de volgende drie periodes aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] per maand te betalen:
1. van 15 maart 2023 tot en met 31 december 2023 € 370,-;
2. van 1 januari 2024 tot 7 mei 2024 € 380,- (in verband met een wijziging in de WIA-uitkering van de vrouw en de wettelijke indexering van de behoefte naar € 911,- per maand);
3. van 7 mei 2024 tot 3 juni 2024 nihil, en
4. vanaf 3 juni 2024 € 313,- (in verband met het gewijzigde inkomen van de man).
Het hof verwijst naar de bij deze beschikking gevoegde berekeningen en heeft daar nog de volgende toelichting op.
5.13
Het hof heeft bij de berekening van het NBI van de man gebruik gemaakt van de jaaropgave 2023 en de door hem overgelegde arbeidsovereenkomst van 28 mei 2024. Bij de berekening van het NBI van de vrouw heeft het hof gebruik gemaakt van haar jaaropgave 2023 van het UWV en de uitkeringsspecificaties van april 2024. De jaaropgave 2023 bij [naam1] van de vrouw heeft het hof niet meegerekend, omdat de vrouw stelt, en de man heeft dit niet betwist, dat dit een nabetaling van vakantiegeld 2022 betreft.
5.14
Het hof houdt in overeenstemming met de aanbeveling uit het rapport van de Expertgroep alimentatienormen bij de man vanaf 3 juni 2024 rekening met zijn lagere inkomen van € 4.500,- bruto per maand plus 8% vakantietoeslag dat hij volgens de door hem overgelegde arbeidsovereenkomst sinds 3 juni 2024 verdient. De man heeft met bewijsstukken voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op 7 mei 2024 op staande voet ontslagen is in het bedrijf van zijn broer vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De man heeft ter zitting toegelicht dat hij vier jaar in het bedrijf van zijn broer heeft gewerkt, dat hij daar dankzij de familieverhoudingen voor zijn leeftijd en ervaring hoog is ingeschaald en dat hij zijn werkzaamheden op 7 mei jl. per direct heeft moeten stoppen vanwege een onoverbrugbaar arbeidsconflict met zijn broer. De man heeft via zijn contacten binnen een paar weken een nieuwe baan gevonden. In de tussenliggende periode heeft de man geen enkel inkomen gehad. Gezien zijn leeftijd, 55 jaar, is het met zijn werkervaring in de textielindustrie niet te verwachten dat hij eenzelfde salaris als in het bedrijf van zijn broer zou verdienen, aldus nog steeds de man. De man heeft daarom genoegen moeten nemen met een salaris dat ongeveer € 600,- netto per maand lager is dan in zijn vorige baan. Het hof acht deze verklaring alleszins aannemelijk. Nu het inkomensverlies naar het oordeel van het hof niet herstelbaar is en niet verwijtbaar is, gaat het hof uit van de nieuwe inkomenssituatie. Voor de periode van 7 mei 2024 tot 3 juni 2024 waarin de man geen inkomen heeft gehad, zal het hof de kinderalimentatie op € 25,- per maand vaststellen.
5.15
Het aandeel van de man per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] is na vergelijking van de draagkracht van de man en de vrouw:
I. van 15 maart 2023 tot en met 31 december 2023 € 584,-;
II. van 1 januari 2024 tot 7 mei 2024 € 380,- € 608,-;
III. van 7 mei 2024 tot 3 juni 2024 nihil omdat de man toen geen inkomen had, en
IV. vanaf 3 juni 2024 € 541,-
Na aftrek van de zorgkorting, dat is 25% van de behoefte van [de minderjarige] , dient de man aan de vrouw in periode I. (584 min 214=) € 370,-, in periode II. (608 min 228=) € 380,-, en in periode IV. (541 min 228=) € 313,- per maand te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
partneralimentatie
ingangsdatum
5.16
Het hof hanteert 16 januari 2024, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, als ingangsdatum voor de verplichting tot betaling van partneralimentatie. Op grond van de wet (artikel 1:157 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek) is een eerdere ingangsdatum zoals de vrouw heeft verzocht niet mogelijk.
huwelijksgerelateerde behoefte
5.17
Het hof gaat bij de berekening van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw net als bij de berekening van de behoefte van [de minderjarige] op basis van de jaaropgave 2022 van de man uit van een NBI van de man van € 4.109,-. Het hof ziet in het betoog van de vrouw geen aanleiding haar NBI 2022 op een lager bedrag dan € 3.302,- vast te stellen. Bij de berekening van het NBI 2022 dient haar WIA-uitkering buiten beschouwing te blijven, omdat de vrouw tijdens het huwelijk inkomen uit arbeid had.
5.18
Het totale gezinsinkomen komt hiermee uit op € 7.411,- per maand. Op dit bedrag strekt in mindering de door de vrouw gestelde en door de man niet weersproken kosten voor [de minderjarige] ten tijde van het huwelijk van € 858,-. Dat is (€ 7.411,- min € 858,- =) € 6.553,- per maand. Het kindgebonden budget blijft overeenkomstig de aanbeveling van de Expertgroep alimentatienormen buiten beschouwing.
5.19
Het hof stelt de huwelijksgerelateerde behoefte vast aan de hand van de hofnorm. Dat is 60% van het NBI 2022 van € 6.553,-, zijnde € 3.931,- netto per maand. Volgens de wettelijke indexering € 4.317,76 netto per maand vanaf 1 januari 2024. Het hof ziet in het verweer van de man geen aanleiding om af te wijken van de hofnorm. Na aftrek van het de netto inkomsten uit een WIA-uitkering van de vrouw van € 2.600,- per maand, bedraagt de aanvullende behoefte van de vrouw € 3.339,- per maand bruto.
draagkracht man
5.2
Voor de inkomsten uit arbeid van de man verwijst het hof naar r.o. 5.14 van deze beschikking.
5.21
Uit de bijgevoegde berekeningen blijkt dat de man van 16 januari 2024 tot 7 mei 2024 draagkracht heeft om de door de vrouw in hoger beroep verzochte bijdrage van € 537,- per maand te betalen.
In de periode van 7 mei 2024 tot 3 juni 2024 had de man geen inkomsten. Voor die periode zal het hof de partneralimentatie op nihil vaststellen.
Vanaf 3 juni 2024 heeft de man draagkracht om € 277,- per maand aan partneralimentatie te betalen.
5.22
Het hof ziet anders dan de rechtbank geen aanleiding om vooruit te lopen op de situatie dat de vrouw weer arbeidsgeschikt zal zijn. De vrouw zit op dit moment in de Ziektewet. Het is niet te voorspellen wanneer zij weer beter zal zijn en wat zij dan zal verdienen. Het hof gaat er van uit dat (de advocaten van) partijen indien nodig aan de hand van de in deze beschikking uitgezette lijn zelf de bijdrage kunnen bepalen bij een wijziging van omstandigheden.
5.23
De grieven van de vrouw slagen voor een deel. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft en beslissen als volgt.
5.24
Gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 2 oktober 2023, voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent de man vervangende toestemming voor het aanvragen van een ID-kaart voor [de minderjarige] , geboren in [plaats1] [in] 2019;
bepaalt dat de man de ID-kaart van [de minderjarige] in beheer heeft;
bepaalt dat de man aan de vrouw:
  • van 15 maart 2023 tot en met 31 december 2023 € 370,- per maand
  • van 1 januari 2024 tot 1 juni 2024 € 380,- per maand, en
  • van 7 mei 2024 tot 3 juni 2024 € 25,-, en
  • vanaf 3 juni 2024 € 313,- per maand
als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] betaalt, de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw van 16 januari 2024 tot 7 mei 2024 € 537,- per maand en vanaf 3 juni 2024 € 277,- per maand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud betaalt, de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man van 7 mei 2024 tot 3 juni 2024 geen partneralimentatie verschuldigd is;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K. Mans en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 20 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
netto besteedbaar inkomen man 2023
netto besteedbaar inkomen vrouw 2023
netto besteedbaar inkomen man van 1 januari 2024 tot 7 mei 2024
netto besteedbaar inkomen man vanaf 3 juni 2024
netto besteedbaar inkomen vrouw 2024
bruto aanvullende behoefte vrouw
draagkracht man van 16 januari 2024 tot 7 mei 2024
draagkracht man vanaf 3 juni 2024