In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2], geboren in respectievelijk 2013 en 2016. De kinderen zijn onder toezicht gesteld en hebben enige tijd uit huis geplaatst geweest. De moeder, die het gezag over beide kinderen heeft, is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling heeft opgelegd. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de kinderen onder toezicht moeten blijven tot 30 januari 2025, omdat hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die nodig is niet voldoende door de ouders wordt geaccepteerd.
De moeder is het niet eens met deze beslissing en stelt dat er geen redenen zijn voor de ondertoezichtstelling, aangezien zij positieve stappen heeft gezet in de opvoeding van de kinderen en openstaat voor hulpverlening. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de instabiliteit in de thuissituatie en de complexe gezinssituatie. Het hof heeft de zaak op 25 juni 2024 behandeld en heeft de argumenten van beide partijen gehoord.
Het hof heeft geconcludeerd dat, ondanks de positieve ontwikkelingen, de ondertoezichtstelling in dit stadium nog steeds noodzakelijk is. De thuissituatie is nog niet voldoende stabiel en er zijn zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen. De moeder is hoogzwanger en het hof heeft ook de impact van deze nieuwe situatie op de stabiliteit van de kinderen in overweging genomen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder om de raad te veroordelen in de proceskosten afgewezen.