ECLI:NL:GHARL:2024:5268

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.329.260/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking tot opheffing van bewind na zelfredzaamheidstraject

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de opheffing van het bewind over de goederen van verzoeker. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking geoordeeld dat verzoeker de kans moest krijgen om, onder begeleiding van de bewindvoerder, te laten zien dat hij weer in staat is om zelf zijn geldzaken te beheren. Verzoeker heeft in de tussenliggende periode een zelfredzaamheidstraject doorlopen en heeft op 14 mei 2024 gemeld dat hij de cursus 'grip op financiën' met succes heeft afgerond. De bewindvoerder heeft op 3 juli 2024 bevestigd dat verzoeker het traject positief heeft doorlopen en dat hij voldoende ondersteuning kan krijgen van andere instanties en zijn familie.

Op basis van deze informatie heeft het hof geoordeeld dat verzoeker voldoende in staat is om zijn geldzaken zelfstandig te beheren, eventueel met ondersteuning van een vrijwilliger of het buurtteam. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 maart 2023 vernietigd en het bewind opgeheven met ingang van 1 september 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.260
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10206450 UT VERZ 22-17599 JP)
beschikking van 20 augustus 2024
in het hoger beroep van:
[verzoeker] ( [verzoeker] ),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. C.A.H. Boom in Utrecht.
Belanghebbende is:
[naam1] B.V. (bewindvoerder),
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] .

1.Het verloop van de rechtszaak in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de rechtszaak in hoger beroep tot 14 december 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum (verder: de tussenbeschikking).
1.2
In de tussenbeschikking heeft het hof geoordeeld dat [verzoeker] de kans moet krijgen om, onder begeleiding van de bewindvoerder, door middel van een zelfredzaamheidtraject te laten zien dat hij weer in staat is zelf voor zijn geldzaken te zorgen. Het hof heeft de beslissing op de verzoeken van [verzoeker] daarom aangehouden voor een periode van zes maanden en bepaald dat de advocaat van [verzoeker] en de bewindvoerder het hof uiterlijk op 21 juni 2024 schriftelijk moeten informeren over het verloop van het zelfredzaamheidstraject waarvoor de bewindvoerder [verzoeker] zal aanmelden.
1.3
Na de tussenbeschikking heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
  • twee formulieren van de advocaat van [verzoeker] , één van 14 mei 2024 en één van 25 juni 2024, en
  • een e-mailbericht van de bewindvoerder van 3 juli 2024 met twee bijlagen.
1.4
Op 9 juli 2024 heeft het hof de advocaat van [verzoeker] en de bewindvoerder laten weten dat het hof van plan is om de zaak schriftelijk af te doen. Het hof heeft [verzoeker] en de bewindvoerder tot en met 16 juli 2024 de gelegenheid gegeven om te laten weten of zij een mondelinge behandeling wensen. [verzoeker] en de bewindvoerder hebben het hof allebei laten weten dat zij afzien van een mondelinge behandeling: [verzoeker] schriftelijk via zijn advocaat en de bewindvoerder telefonisch.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij de overwegingen en beslissingen in de tussenbeschikking, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Op 14 mei 2024 heeft [verzoeker] het hof laten weten dat hij in februari 2024 de cursus ‘grip op financiën’ met succes heeft afgerond via U-Centraal, dat hij voldoende zelfredzaam is gebleken en dat hij bij zijn verzoek blijft. Op 25 juni 2024 heeft hij het hof nogmaals verzocht om het bewind over zijn goederen op te heffen.
2.3
Op 3 juli 2024 heeft de bewindvoerder het hof laten weten dat [verzoeker] het zelfredzaamheidstraject positief heeft doorlopen en afgerond. Als dat nodig is kan [verzoeker] contact opnemen met de vrijwilliger aan wie hij is gekoppeld en/of met het buurtteam voor verdere ondersteuning. De bewindvoerder heeft het hof verder laten weten dat zij van mening is dat [verzoeker] voldoende steun kan krijgen van overige instanties en familie die hem budgettair/financieel kunnen ondersteunen als hij er zelf niet uitkomt.
2.4
Gelet op deze informatie van [verzoeker] en de bewindvoerder acht het hof [verzoeker] voldoende in staat om zelf zijn geldzaken op orde te houden, eventueel met ondersteuning van de vrijwilliger en/of het buurtteam. Het hof is daarom van oordeel dat de noodzaak voor het bewind over de goederen van [verzoeker] niet meer bestaat.
Het hof zal de beslissing van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 maart 2023 vernietigen en het bewind met ingang van 1 september 2024 opheffen (artikel 1:449 lid 2 BW).

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 maart 2023 en
heft met ingang van 1 september 2024 het bewind op over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] , geboren [in] 1960;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, J.B. de Groot en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.