ECLI:NL:GHARL:2024:5164

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
200.334.709
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft [appellant], woonachtig in Hongarije, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, dat op 30 augustus 2023 is uitgesproken. De kantonrechter had de vordering van [verweerster] tot terugbetaling van een geldlening van € 7.500,- toegewezen, terwijl de vorderingen van [appellant] in reconventie waren afgewezen. [Appellant] heeft een incident ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2024 heeft het hof de incidentele vordering van [appellant] besproken. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de uitvoerbaarheid bij voorraad had gemotiveerd, maar dat [appellant] bezwaar had gemaakt tegen deze beslissing. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van [verweerster] bij de uitvoerbaarheid van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij schorsing. Het hof heeft geen feitelijke of juridische misslagen in het vonnis van de kantonrechter kunnen vaststellen.

Uiteindelijk heeft het hof de vordering van [appellant] tot schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, en het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.334.709
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 10315498
arrest in het incident van 13 augustus 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1] in Hongarije
die hoger beroep heeft ingesteld en optreedt als eiser in het incident
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. E. Düsünceli
tegen
[verweerster]
die woont in [woonplaats2]
die optreedt als verweerster in het incident
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: [verweerster]
advocaat: mr. M.L. Dingemans

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 30 augustus 2023 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Naar aanleiding van het arrest van het hof van 13 februari 2024 heeft op 14 mei 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Het procesverloop in hoger beroep blijkt verder uit:
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Omdat in het tussenarrest van 13 februari 2024 beslist was dat de zitting op 14 mei 2024 alleen zou gaan over het door [appellant] opgeworpen incident en niet ook over de hoofdzaak, is de zitting daartoe beperkt gebleven.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn een geldleningsovereenkomst aangegaan waarbij [verweerster] een bedrag van € 7.500,- aan [appellant] heeft geleend. Na afloop van de looptijd van de lening heeft [appellant] niet de volledige lening afgelost.
2.2.
[verweerster] heeft bij de kantonrechter de terugbetaling van de geldlening (verhoogd met rente) gevorderd. [appellant] vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 721,99, vermeerderd met rente en kosten, in verband met juridische werkzaamheden die hij voor [verweerster] zou hebben verricht.
2.3.
De kantonrechter heeft de vordering van [verweerster] toegewezen en de vorderingen van [appellant] afgewezen. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4.
[appellant] is het niet eens met het oordeel van de kantonrechter en heeft hoger beroep ingesteld. Hij heeft ook een incident ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de incidentele vordering van [appellant] tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis afwijzen. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
Juridisch kader
3.2.
De uitspraak van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij om de situatie te houden zoals die nu is zolang nog niet op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen in het vonnis van de kantonrechter en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Als blijkt dat de beslissing van de kantonrechter op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid van de uitspraak verbinden. [1]
Het oordeel van het hof
3.3.
[appellant] voert allereerst aan dat hij tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter bezwaar heeft gemaakt tegen een eventuele uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de door de kantonrechter te wijzen uitspraak, maar dat de kantonrechter zijn vonnis toch uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard en niet heeft gemotiveerd waarom hij aan het bezwaar van [appellant] voorbij is gegaan. Dat maakt op zichzelf echter nog niet dat de tenuitvoerlegging moet worden geschorst. Het betekent alleen dat, nu de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, het hof de belangen van partijen opnieuw moet afwegen, zonder dat daarbij de beperking geldt dat het hof alleen kan letten op nieuwe feiten of omstandigheden.
3.4.
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat het vonnis van de kantonrechter berust op een feitelijke en/of juridische misslag. Volgens [appellant] is de kantonrechter ten onrechte voorbij gegaan aan de vordering die hij zelf heeft op [verweerster] , dan wel is de motivering onbegrijpelijk. Het hof volgt dit standpunt niet. De kantonrechter heeft in zijn vonnis gemotiveerd waarom het beroep op verrekening met de gestelde tegenvordering in conventie niet slaagt en de vordering in reconventie niet toewijsbaar is. Van een duidelijke fout of vergissing is daarbij geen sprake. [appellant] stelt verder dat het vonnis van de kantonrechter ernstige motiveringsgebreken bevat, zodat de kans groot is dat het hof het vonnis zal vernietigen. Hierbij gaat het echter om inhoudelijke vragen die in de hoofdzaak aan de orde zullen komen en die buiten het toetsingskader van dit incident vallen.
3.5.
Bij een veroordeling tot betaling van een geldsom is het belang van de schuldeiser ( [verweerster] ) bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven. [2] [verweerster] heeft belang bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, namelijk het innen van de toegewezen geldsom. Daar staat tegenover dat [appellant] belang heeft bij de schorsing van de tenuitvoerlegging omdat hij door verschillende beslagen niet kan beschikken over zijn eigen bankrekening. De enkele omstandigheid dat [appellant] niet vrij kan beschikken over zijn bankrekening, maakt niet dat zijn belang zwaarder dient te wegen dan het belang van [verweerster] . Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende gesteld om van de regel, dat een uitspraak in beginsel ten uitvoer kan worden gelegd, af te wijken. Er is verder niet gesteld of gebleken dat door de tenuitvoerlegging van het vonnis aan de zijde van [appellant] een (financiële) noodtoestand zal ontstaan. Hierbij betrekt het hof dat sprake is van een beperkt financieel belang en dat [appellant] geen inzage heeft gegeven of willen geven in zijn financiële positie, waaruit een dergelijke noodtoestand had kunnen worden afgeleid.
Conclusie
3.6.
Nu [appellant] op dit moment een onvoldoende zwaarwegend belang bij de schorsing heeft en geen sprake is van een feitelijke of juridische misslag, zal het hof de vordering van [appellant] om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen afwijzen en hem veroordelen in de kosten van dit incident.
3.7.
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van [verweerster] in verband met het incident, ter hoogte van € 2.428,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief II);
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, C.M.E. Lagarde en J. Sap, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
13 augustus 2024.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2019:2026)
2.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688