ECLI:NL:GHARL:2024:5158

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
200.294.065
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afspraak tussen ouders en dochter over onroerende zaken en geldleningen met levering na overlijden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde1] over de overdracht van een perceel grond in Paramaribo na het overlijden van de ouders van [appellant]. De zaak is ontstaan uit een afspraak die [appellant] met haar ouders heeft gemaakt over de overdracht van het perceel in ruil voor het terugbetalen van geldleningen die zij aan haar vader had verstrekt. Het hof heeft op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het eerdere vonnis van de rechtbank Gelderland gedeeltelijk is vernietigd. Het hof oordeelt dat [appellant] erin is geslaagd te bewijzen dat er een afspraak was over de overdracht van het perceel na het overlijden van haar ouders. De grieven van [geïntimeerde1] over onwaardigheid en misbruik van procesrecht zijn afgewezen. Het hof gelast de wijze van verdeling van de nalatenschap en bepaalt dat [geïntimeerde1] moet meewerken aan de levering van het perceel aan [appellant]. De kosten worden gecompenseerd, en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.294.065
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 360379
arrest van 13 augustus 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont te [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. A.C. de Bakker
tegen
[geïntimeerde1]
die woont in [woonplaats2]
die incidenteel hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: [geïntimeerde1]
advocaat: mr. B. Molenaar.
en

1.[geïntimeerde2]

die woont in [woonplaats3]
2.
[geïntimeerde3]
die woont in [woonplaats3]
3.
[geïntimeerde4]
die woont in [woonplaats4]
die in dit hoger beroep zijn betrokken omdat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie
hierna: [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4]
advocaat: mr. R. Plieger

1.Het vervolg van het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van het hof van 17 januari 2023
  • de akte van [appellant] van 7 maart 2023
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 9 oktober 2023
  • de memories na enquête van [appellant] en [geïntimeerde1]
1.2
In het tussenarrest van 17 januari 2023 heeft het hof [appellant] instructies gegeven (bewijsopdracht [appellant] /overleggen tekening door [appellant] ) en iedere verdere beslissing aangehouden.

2.Het oordeel van het hof (vervolg)

2.1.
Het hof beslist dat [appellant] erin is geslaagd te bewijzen dat zij met haar vader en moeder heeft afgesproken dat perceel B na het overlijden van haar ouders aan haar wordt overgedragen en dat de vorderingen van [geïntimeerde1] over de onwaardigheid van [appellant] en misbruik van procesrecht moeten worden afgewezen. Het hof licht dat hierna toe.
Principaal hoger beroep
grief I: afspraak over de levering van perceel B (economische eigendom)?
grief II: terugbetalen geleend geld?
2.2.
[appellant] is toegelaten te bewijzen dat zij met haar vader en moeder heeft afgesproken dat perceel B na het overlijden van haar ouders aan haar wordt overgedragen om de schulden van haar vader aan haar uit geldlening te betalen. [appellant] heeft zichzelf, haar ex-echtgenoot en haar dochter als getuigen laten horen. Verder heeft zij nog een schriftelijke verklaring van [naam1] en [naam2] overgelegd. Al eerder had zij een verklaring van [naam3] overgelegd.
2.3.
Het hof heeft het bewijs gewaardeerd en oordeelt dat [appellant] erin is geslaagd te bewijzen dat vader en moeder met haar hebben afgesproken dat perceel B na hun overlijden aan [appellant] wordt overgedragen om de schulden van vader aan haar uit geldlening te betalen.
2.4.
De verklaring van [appellant] als getuige komt op het volgende neer.
A. In 1986 heeft [appellant] geld geleend aan haar vader (fl. 30.000) voor het betalen van vaders schuld uit borgstelling aan de bank. Toen zij in datzelfde jaar met haar vader bij de notaris was om te spreken over de adoptie of voogdij van haar twee broers stelde de notaris voor om de overdracht van perceel B aan haar te regelen, maar dat wilde [appellant] niet. Wel is toen afgesproken dat het perceel na het overlijden van vader en moeder aan haar zou worden overgedragen.
“Ik ben bij de notaris geweest om mijn twee broers te adopteren omdat ik en mijn ouders graag wilden dat ze hier in Nederland kwamen voor hun studies, maar adoptie bleek niet mogelijk. Het was wel mogelijk om de voogdij over te nemen en tegen de achtergrond van die afspraak hebben we toen ook gepraat met de notaris. De notaris stelde het ook voor om te regelen. Ik heb toen zelf gezegd dat ik het niet wilde op dat moment omdat het vreselijk was voor mijn vader om mee te maken dat hij zijn perceel op deze wijze zou moeten afstaan. Ik had er vertrouwen in dat het goed zou komen. De notaris liet het aan mij over omdat ik het toen niet wilde, maar de afspraak heb ik met mijn vader gemaakt. Het zou wel goedkomen zei mijn vader. Ook met de terugbetalingen. Het moment waarop ik de schuld betaalde was in 1986. Ik heb toen het geld aan mijn vader overgedragen om de schuld te betalen.
(…)
Mr. De Bakker:
Wanneer was u bij de notaris?
[appellant] :
In 1986.
Mr. De Bakker
Wat werd er bij de notaris dan precies over het perceel gezegd?
[appellant] :
De notaris stelde voor, omdat ik de schuld had betaald, om het meteen te regelen, de overdracht van het perceel. Maar, ik zei ‘mijn ouders leven nog’. Ik vind het heel erg voor hen dat hen dit allemaal is overkomen. Dus de afspraak was toen min of meer gemaakt dat het ook geregeld kon worden op het moment dat mijn ouders niet meer zouden leven.”
B. In 1989 heeft [appellant] fl. 30.000 aan haar vader gegeven om daarmee voor haar een perceel grond in Suriname te kopen. [appellant] is dat perceel aan het Pad van Wanica gaan bekijken samen met onder andere haar vader en haar moeder, haar ex-man, de heer [naam3] en andere familieleden en buren. Toen ze van de bezichtiging terug kwamen bij haar ouders heeft haar vader haar afgeraden het perceel aan het Pad van Wanica te kopen en tegen haar gezegd dat perceel B van haar was. [appellant] heeft toen afgezien van het kopen van het perceel aan het Pad van Wanica. Vader en moeder hebben het geleende geld toen gebruikt om bouwmaterialen te kopen voor de verbouwing en renovatie van de woning op perceel B; het restant hebben zij gebruikt voor vliegtickets naar Nederland.
“De afspraken zijn gemaakt op het moment dat ik mijn eigen perceel wilde gaan kopen en mijn vader zei ‘nee dit is van jou’, want hij kon de schuld niet afbetalen. Dat was in 1989. Op dat moment had ik het geld dat ik had gestuurd willen besteden aan mijn perceel. Het was bedoeld om mijn perceel te kopen en toen zei mijn vader dat hij de lening niet terug kon betalen en daarom zei hij dat het perceel van mij zou zijn en dat vond ik goed.
Mr. De Bakker:
In 1989 zijn er afspraken gemaakt. U heeft het over het kopen van een perceel. Wat bedoelt u daarmee?
[appellant] :
Ik wilde mijn eigen perceel kopen aan het Pad van Wanica voor 30.000 van een mevrouw. Op het moment dat ik het perceel had bezichtigd en alles oké was, kwam ik thuis en mijn vader was emotioneel. Hij vroeg waarom ik het wilde kopen en hij zei ‘dit perceel is eigenlijk van jou’. Het is in het Hindoestaans gezegd: ‘I toor he’. Het is voor mij ook heel lang geleden, weet u. Ik dacht er goed aan te doen om hem tegemoet te komen. Omdat hij ook zei dat hij de andere 30.000 niet zou kunnen betalen.
Mr. De Bakker:
Heeft uw moeder ook iets gezegd hierover?
[appellant] :
Op diezelfde dag was mijn moeder bezig met koken maar zij heeft het ook tegen mij gezegd in de keuken. Mijn moeder zei ‘het is goed zo toch’. Dat was toen, in Suriname. Later, in het ziekenhuis, op Moederdag, heeft mijn moeder dat specifiek ook herhaald. Dat was haar een-na-laatste dag. Dat wist ik niet, dus ik had mij daar ook niet zo op geconcentreerd. Dat was op 9 mei 2010. In het Hindoestaans zei ze tegen mij ‘je gaat toch in het huisje wonen, het is van jou’.
(…)
Bij de notaris waren ik en mijn vader aanwezig en in 1989 waren er heel veel mensen aanwezig omdat we het perceel aan het Pad van Wanica waren gaan bezichtigen. We waren bij de eigenaresse geweest, iedereen was mee, familie van mij, mijn ex-man [naam4] , meneer [naam3] met zijn moeder en zijn vader, want zij hadden een auto. Ook in de straat waren er een paar mensen. Ook mijn twee broertjes waren toen thuis, maar of ze er aandacht aan hebben besteed weet ik niet.
(…)
Mr. De Bakker:
Zijn er nog bepaalde voorwaarden aan de afspraak tussen u en uw vader verbonden? Of was het heel eenvoudig het perceel is voor jou na het overlijden?
[appellant] :
Nee.
Mr. Molenaar:
Wie waren er in 1989 bij toen uw vader aan u gezegd zou hebben ‘het perceel is voor jou’?
[appellant] :
Ik was erbij, mijn ex-man, mijn vader, mijn moeder, ook familie, een oom en mensen uit de straat. Ik weet het na al die jaren niet exact meer. Maar, belangrijk misschien een oom van mijn ex-man. We waren met twee auto’s naar het perceel geweest en bij terugkomst hebben we daar gezeten. Ik had ook een kind van één jaar oud dus ik was ook bezig met mijn eigen dingen. Op het moment dat mijn vader dat zei, dat was toen al die mensen aanwezig waren. Het is in hun bijzijn gezegd.”
2.5.
De ex-echtgenoot van [appellant] bevestigt de verklaring van [appellant] op essentiële punten:
“Voorzitter:
[appellant] stelt dat zij met haar vader en moeder heeft afgesproken dat een perceel grond in Paramaribo aan haar wordt overgedragen om daarmee geldleningen van haar aan haar vader terug te betalen. Wat weet u daarvan?
[naam4] :
Over terugbetalen is niets afgesproken. Wat ik weet, is dat mijn schoonvader en schoonmoeder hebben gezegd dat het stuk grond van haar was omdat zij de schuld had afgelost.
Voorzitter:
Hoe weet u dat?
[naam4] :
Ik was erbij toen het werd besproken
Voorzitter:
Wanneer was dat, weet u dat nog?
[naam4] :
Dat is een beetje moeilijk voor mij, dat durf ik niet te zeggen.
Voorzitter:
Weet u nog wat er precies gezegd is?
[naam4] :Alleen dat mijn schoonvader tegen [appellant] heeft gezegd, toen [appellant] het andere perceel wilde kopen, dat hij niet begreep waarom ze dat wilde doen, omdat het stuk grond voor haar zou zijn. Dat zou pas op papier komen na het overlijden. Ik was erbij toen dit besproken werd, op het balkon. Daar zaten ook [appellant] , haar vader en moeder. Haar moeder wist er ook alles van, haar broer ook. Mijn familie was er ook bij. Van beide kanten waren de familieleden erbij.”
2.6.
Ook de verklaring van de dochter van [appellant] is in lijn met wat [appellant] zelf heeft verklaard. Zij was er niet bij toen de afspraak is gemaakt, maar verklaart dat zij daarover wel heeft gehoord van haar oma en van andere familieleden.
2.7.
Dan is er nog de schriftelijke getuigenverklaring van [naam1] , een neef van vader (oomzegger), en zijn echtgenote [naam2] die verklaren:
  • dat in het jaar 1986, de heer [naam1] voornoemd van zijn dochter, mevrouw [appellant] voornoemd een bedrag van NF 30.000,- (…) had geleend om een hypothecaire lening die de heer [naam1] voornoemd, had genomen op het perceelland met al hetgeen daarop staat, groot 2 hectaren aan de [adres1] en bekend als nummer 31, welk hypothecair lening hij had genomen om een bus te kopen voor een andere dochter, mevrouw [geïntimeerde3] en haar ex-echtgenoot de heer [naam5] ;
  • dat mevrouw [appellant] voornoemd in het jaar 1989 in Suriname een perceel land wilde kopen, maar op advies van haar vader (…) geen perceel land meer had gekocht en de heer [naam1] voornoemd het voorschreven onroerend goed aan mevrouw [appellant] voornoemd had toegezegd, omdat hij het geleende bedrag niet meer aan haar kon terugbetalen.
[appellant] verklaart over [naam1] en [naam6] :
“Mr. De Bakker:
We hebben een verklaring ingediend van de heer [naam1] en mevrouw [naam2] . Wie zijn deze mensen?
[appellant] :
Meneer [naam1] is een zoon van een oudere broer van mijn vader, een neef van mij dus. mevrouw is mijn schoonzus.
Mr. De Bakker:
Deze mensen hebben een verklaring afgelegd. Hadden zij wel eens contact met uw ouders?
[appellant] :
Ja. Regelmatig. Ik was zelf 18 toen ik weg ging. Toen ik nog bij hen was kwamen ze regelmatig bij mijn ouders. Zij woonden in het huis ernaast, het waren buren van elkaar. Er zat alleen nog het huis van een andere neef tussen.”
2.8.
Ten slotte is er nog de verklaring van [naam3] die ook de verklaring van [appellant] op wezenlijke punten ondersteunt en bevestigt.
“Hierbij geef ik mijn verklaring af, naar alle waarheid, en ben bereid om in alle omstandigheden hetgeen wat ik schijf ook onder ede te verklaren.
Voordat ik naar Nederland ben gekomen woonde ik aan de kwatta weg, in Suriname. Ik kende een jongeman genaamd [naam7] , [naam7] woonde ook aan de kwatta weg. [naam7] reed in gloed nieuwe Toyota coaster. Na een periode bood [naam7] deze auto bus te koop en
ik kocht hem ik wist nog niet het trieste verhaal achter deze auto bus. IK wist alleen dat [naam7] Naar Nederland zou vertrekken met zijn gezin. Nadat ik de bus had gekocht kwam op een dag een mevrouw. ( [naam7] was nog in Suriname.)
Vol verdriet vertelde zij dat de bus van haar was omdat haar man borg had gestaan met het perceel die zij hadden voor een lening van 30.000 gulden. Met tranen vertelde zij dat [naam7] niets had afgelost en dat zij de bus terug wilde om de schulden te betalen. De mevrouw was erg overstuur en het was heel verdrietig maar ik moest de mevrouw vertellen dat ik [naam7] al had betaald en daarom de auto bus niet kon terug geven. De mevrouw ging weg.
[appellant] kwam voor het eerst in 1983 naar Suriname met haar man [naam4] (mijn neef zoon van de jongste zus van mijn vader, , en pas toen kwam ik erachter dat de mevrouw van toentertijd de moeder was van [appellant] , want op het moment dat ik de Toyota coaster had gekocht woonde [appellant] en [naam4] nog niet Samen, en waren wij nog geen familie.
[appellant] en [naam4] zijn toen heel lang in Suriname gebleven en we hebben elkaar goed leren kenen ook heb ik kennis gemaakt met de ouders en familie van [appellant] . Ik ging hel vaak naar de [adres1] bij de ouders Van [appellant] om Melk te halen. Ik kreeg een goede
band met de ouders van [appellant] en daarom bleef ik altijd langer dan nodig bij hem als ik melk ging halen .(Ik noemde hen Baba(vader) en Mai.( moeder)
Baba vertelde mij alles over De bus en de problemen. Hij was erg trots op zijn dochter [appellant] die hem geld leende om alle schulden te betalen, elke keer als wij erover spraken vertelde baba met glinsterende ogen, hoe trots op zijn dochter [appellant] .
Ik herinner mij nog de woorden van baba„ « ik denk niet dat ik in dit leven mijn dochter ooit terug ga kunnen betalen»
De tijd ging voorbij en [appellant] stuurde in 1988 30.000 gulden die wij in ontvangst hebben genomen, om naar de vader van [appellant] te brengen het was veiliger voor baba en Mai.. [appellant] wilde haar eigen perceel kopen aan de [adres2] van 2.5 ha voor 25.000 gulden.
In 1989 kwamen [appellant] en [naam4] naar Suriname. Wij hebben allemaal geadviseerd om het perceel te kopen omdat de ligging heel goed was. Maar voor [appellant] was het belangrijk dat zij veel grond had omdat zij graag landbouw wilde doen. Hier gebeurt het volgende
Wij waren allemaal bij baba, ik mijn ouders, [naam4] , oom van [naam4] (inmiddels overleden), en familie van [appellant] een oom en de broertjes kan ik mij herinneren. Baba zei het volgende: je hoeft toch geen ander perceel te kopen?, dit perceel heb jij betaald en het is van jou, is dat goed ??. dit in het hindoestaans natuurlijk.
Ik herinner mij de emoties van dat moment tussen vader en dochter, [appellant] zei toen gezegd is goed Pa. Dus het perceel Van de [adres2] is toen niet meer gekocht, [appellant] vond het heel jammer dat zij het perceel aan de [adres2] niet had gekocht. Maar haar vader ging voor.
De 30 duizend Nederlandse gulden is toen omgezet in s.g. Dit geld was voor de veiligheid bij mijn vader. Uit dit bedrag heeft Mai een aantal keren geld geleend om aanschaffingen te doen. Het restant heeft baba later op zijn eigen rekening gezet.”
2.9.
Het hof vindt de verklaringen die zijn afgelegd voldoende geloofwaardig. Ze stemmen op de wezenlijke punten met elkaar overeen en zijn onderling consistent. Dat [appellant] in 2013 in mails aan [geïntimeerde1] kennelijk heeft gesproken over verdeling van het perceel waarover het hier gaat betekent nog niet dat de door haar gestelde afspraak niet is gemaakt. Die mails zijn ook onvoldoende om het bewijs dat [appellant] heeft geleverd te ontzenuwen.
2.10.
Dat betekent dat de grieven I en II van [appellant] slagen. In het kielzog daarvan slaagt ook grief III van [appellant] over de wijze van verdeling zoals de rechtbank die heeft gelast. Het hof komt op de gevolgen daarvan terug na de verdere beoordeling van het incidenteel hoger beroep bij het onderdeel slotsom.
incidenteel hoger beroep
grief I: onwaardigheid vanwege verduisteren uiterste wil?
2.11.
[appellant] legt naar aanleiding van de instructie van het hof een tekening over, naar haar zeggen de enige tekening in haar bezit. Het is een tekening van perceel B die in 1975 is vervaardigd door de landmeter in Suriname. Op deze tekening staan geen uiterste wilsbeschikkingen of andere verklaringen van vader of moeder. Deze tekening is dan ook geen uiterste wil en verduistering daarvan kan dan ook niet leiden tot onwaardigheid van [appellant] .
2.12
Dit is kennelijk niet de tekening waarvan [geïntimeerde1] denkt dat [appellant] heeft. [geïntimeerde1] zegt dat op die tekening de wensen van hun ouders staan over de verdeling van perceel B. Zij baseert dat op de volgende mededeling van haar broer [geïntimeerde3] op de mondelinge behandeling bij de rechtbank:
“MR: de grond door vijf delen, zo hebben mijn ouders het gewild en dit is altijd zo gezegd door mijn vader. Hij had zijn wens goed op papier gezet. Hij had een tekening gemaakt,
die is bij mijn zus R.” (hof: met R. is [appellant] bedoeld).
Zij baseert dat verder op wat [appellant] haar schrijft in een mail van 17 augustus 2013:
“ [geïntimeerde1] Naar mijn mening moet het als volgt.
a eerst een aangetekend brief met het verzoek om mee te
werken aan de verdeling volgens de wens van on de
ouders.( de tekening van papa heb ik dankzij God
gevonden) Het was in de doos maar ik zag het niet.) (…)”
Het hof constateert dat in de mail van [appellant] niet staat dat de wens van de ouders op de tekening is vermeld. Dat volgt ook niet zonder meer uit de verklaring van [geïntimeerde3] .
2.13.
In het tussenarrest van 17 januari 2023 staat al dat het volgens het hof vanwege de strenge vormeisen voor een uiterste wil niet aannemelijk zou zijn dat deze tekening een uiterste wil is en dat op die tekening uiterste wilsbeschikkingen staan. Het hof moet het ervoor houden dat er een tekening is, maar dat niet is komen vast te staan dat op die tekening de wensen van de ouders staan. Bovendien is niet gesteld dat ouders of vader of moeder op die wensen op de tekening ook hebben ondertekend. Alleen dat laatste is al voldoende voor de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de tekening een uiterste wil is. Van het verduisteren van een uiterste wil en van onwaardigheid van [appellant] in de nalatenschap van haar vader (en haar moeder) is dan ook geen sprake. Grief I van [geïntimeerde1] faalt.
grief II: misbruik procesrecht
2.14.
Met grief II betoogt [geïntimeerde1] dat [appellant] misbruik van procesrecht maakt en niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar rechtsvorderingen, omdat:
[appellant] in Suriname al genoeg toegang tot de rechter heeft gehad.
[appellant] een niet te rechtvaardigen doel nastreeft; zij heeft een volledig gefabriceerde vordering met als enige intentie levering van perceel B aan [geïntimeerde1] te frustreren en haar te schaden.
[appellant] inconsistent is, heeft in deze procedure een heel ander standpunt dan daarvoor en heeft steeds weer sterk afwijkende standpunten.
[appellant] in strijd met algemene beginselen van procesrecht handelt, in het bijzonder artikel 20 en 21 Rv en voor onredelijke vertraging zorgt.
bij [appellant] na gemotiveerde vonnissen goede argumenten en bewijsmiddelen afwezig zijn, wat een aanwijzing vormt van misbruik van procesrecht.
2.15.
Het hof heeft de beslissing op grief II aangehouden in afwachting van de beslissing op de grieven van [appellant] in het principaal hoger beroep. Alle grieven van [appellant] in het principaal hoger beroep slagen, zodat het hof aan de stellingen van [geïntimeerde1] over misbruik van procesrecht voorbijgaat. Van misbruik van procesrecht zou zoals eerder overwogen alleen sprake kunnen als zou blijken dat die grieven evident kansloos zijn en [appellant] op voorhand had moeten inzien dat de door haar begonnen procedure geen kans van slagen had. Dat is vanwege het slagen van het principaal hoger beroep nu juist niet het geval. Daarbij komt dat [geïntimeerde1] niet aanbiedt haar stellingen die door [appellant] gemotiveerd worden betwist te bewijzen. Dat had wel op haar weg gelegen. Omdat de aangevoerde omstandigheden niet zijn komen vast te staan faalt het beroep op misbruik van procesrecht. Grief II van [geïntimeerde1] faalt.
grief III: onrechtmatig handelen en schadevergoeding
2.16.
Grief III bouwt voort op de grieven I en II en houdt in dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de uiterste wil van vader te verduisteren en door misbruik te maken van procesrecht en dat zij de schade moet vergoeden die [geïntimeerde1] heeft gelden en nog lijdt in de vorm van proceskosten. Deze grief faalt, omdat ook de grieven I en II falen.
Slotsom
2.17.
Het principaal hoger beroep van [appellant] slaagt. Het hof zal de onderdelen 7.2. en 6.24 van het vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2021 vernietigen en op dat punt een nieuwe beslissing geven en dat vonnis voor het overige bekrachtigen. Het hof zal verder bepalen dat [geïntimeerde1] wordt veroordeeld op straffe van een dwangsom mee te werken aan de levering van perceel B aan [appellant] . [appellant] gaat gelet op de formulering van haar vorderingen kennelijk ervan uit dat de levering aan haar van perceel B plaatsvindt in het kader van de verdeling van perceel B. Het hof zal haar vordering in die zin toewijzen en aan de veroordeling van [geïntimeerde1] een (gemaximeerde) dwangsom verbinden. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde1] faalt.
2.18.
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (afwikkeling van de nalatenschap van hun ouders door broers en zussen).
2.19.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
in het principaal hoger beroep
3.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2021, behalve de beslissing in 7.2. en de overweging in 6.24, die hierbij worden vernietigd en beslist in plaats daarvan: ‘gelast de wijze van verdeling van de nalatenschappen van erflater en erflaatster zoals is bepaald in rov. 6.20’;
3.2
bepaalt dat de juridische eigendom van perceel B om niet aan [appellant] dient te worden geleverd;
3.3
veroordeelt [geïntimeerde1] tot het verlenen van medewerking aan het doen uitvoeren van de (wijze van) verdeling zoals bedoeld in 3.2. op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag dat [geïntimeerde1] daarmee in verzuim is met een maximum van € 25.000;
in het incidenteel hoger beroep
3.4
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2021;
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
3.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, J.U.M. van der Werff en M.E.L. Klein en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.