Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake een hypothecaire geldlening tussen een man en een vrouw. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. van Oosten, heeft in hoger beroep verzocht om bewijs te leveren tegen de dwingende bewijsstelling van een notariële akte uit 2001, waarin hij een bedrag van € 65.798,13 aan de vrouw verschuldigd is, vermeerderd met rente. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.P. Kweens, heeft de stelling van de man betwist.
Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen en het verloop van het geding, inclusief getuigenverhoren die op 4 oktober 2023 en 8 januari 2024 hebben plaatsgevonden. De man heeft verklaard dat er nooit over rente is gesproken, terwijl de vrouw en de notaris dit tegenspreken. Het hof concludeert dat de verklaringen van de getuigen onvoldoende steun bieden voor de stelling van de man dat de notariële akte niet de werkelijke afspraak weergeeft. Het hof oordeelt dat de man niet in zijn tegenbewijs is geslaagd en dat zijn beroep op dwaling en verjaring niet kan slagen.
De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling op 30 september 2024, waarbij de mondelinge behandeling zal plaatsvinden samen met een andere zaak. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de uiteindelijke uitkomst van de zaak nog niet is vastgesteld. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024.