In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de terugbetaling van geldleningen tussen twee voormalige partners, [appellante] en [geïntimeerde]. De partijen hebben van 2005 tot september 2017 een affectieve relatie gehad en hebben samen een dochter. Tijdens hun relatie heeft [geïntimeerde] geld geleend van [appellante] en zijn er verschillende schuldverklaringen opgesteld. De centrale vragen in deze procedure zijn welk bedrag [geïntimeerde] heeft geleend, of hij dat bedrag heeft terugbetaald, en of er sprake is van onrechtmatig handelen, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking van [appellante].
De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellante] tot terugbetaling van € 50.000 en € 22.000 toegewezen tot een bedrag van € 12.500, maar had de overige vorderingen afgewezen. [geïntimeerde] had op zijn beurt ook vorderingen ingesteld op grond van onrechtmatig handelen, die door de rechtbank werden afgewezen. In hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat [geïntimeerde] in totaal € 77.000 van [appellante] heeft geleend, maar dat hij dit bedrag heeft terugbetaald. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking van [appellante].
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissingen over de vorderingen van [appellante], die worden afgewezen. De kosten worden gecompenseerd, gezien de aard van de zaak. Dit arrest is gewezen op 13 augustus 2024.