ECLI:NL:GHARL:2024:5127

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
21-005772-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoer van gevaarlijke stoffen zonder juiste documentatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk overtreden van voorschriften uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De zaak betreft het vervoer van dieselolie zonder de juiste vermelding van de hoeveelheid op het vervoersdocument. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de eerdere veroordeling, waarin een geldboete van € 1000,- was opgelegd, waarvan € 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 augustus 2022 met een motorrijtuig en aanhanger over de openbare weg reed, terwijl de hoeveelheid dieselolie die werd vervoerd niet overeenkwam met de op het vervoersdocument vermelde hoeveelheid. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis te bevestigen, maar het hof heeft om proceseconomische redenen het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft aangevoerd dat de hoeveelheid dieselolie onder de vrijstelling viel, maar het hof heeft dit verweer verworpen, aangezien de wetgeving geen vrijstelling bood voor de overtreding die was begaan.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 1000,-, waarvan € 500,- voorwaardelijk, en heeft daarbij rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vooral gezien de veiligheidsrisico's die niet-naleving met zich meebrengt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005772-23
Uitspraak d.d.: 13 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van
4 december 2023 met parketnummer 84-029977-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door haar gemachtigde, dhr. H.J. Huiges, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De economische politierechter heeft verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1000,-, waarvan € 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 1 augustus 2022, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) handeling(en) bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, heeft verricht ten aanzien van (een) gevaarlijke stof(fen) en/of met vervoersmiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, door met een motorrijtuig, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , met gekoppelde aanhanger, voorzien van kenteken [kenteken 2] , met daarop of daarin (een) gevaarlijke stof(fen), te weten UN1202 (dieselolie), over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [weg] , te rijden terwijl:
- in strijd met 8.1.2.1 a ADR jo 5.4.1.1.1 van het ADR op het vervoersdocument niet de totale hoeveelheid gevaarlijke stof in bruto of netto massa dan wel in volume werd vermeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Wet vervoer gevaarlijke stoffen d.d. 25 oktober 2022, opgenomen in dossier van het Functioneel Parket Zwolle met proces-verbaalnummer PL00100-2022199491-2, (ongenummerde pagina’s), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven:
Op 1 augustus 2022 zag ik dat met een motorrijtuig, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , met gekoppelde aanhanger, voorzien van het kenteken [kenteken 2] , werd gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [weg] te [plaats] . Ter controle gaf ik de bestuurder van dit motorrijtuig een stopteken.

Omschrijving transporteenheid

Tijdens het onderzoek zag ik dat het hier een transporteenheid (bedrijfsauto met aanhanger) betrof, ingericht als open voertuig, beladen met een IBC, als bedoeld in 1.2.1 van de bijlage I van de VLG (de Regeling Vervoer over Land van Gevaarlijke stoffen). Deze bijlage I wordt in dit proces-verbaal verder aangeduid als ADR.
Ik stelde een onderzoek naar dit transport in en stelde vast, dat er vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvond als bedoeld in 1.2.1 ADR.
De bestuurder toonde mij een vervoersdocument.
Ik zag dat hier de hoeveelheid dieselolie was vermeld van "maximaal 995 liter". De chauffeur deelde mij mede dat de IBC niet helemaal vol was omdat hij zojuist nog een paar honderd liter dieselolie uit de IBC in een ander voertuig had getankt.
Ten einde de inhoud te berekenen heb ik een onderzoek ingesteld.
Op mijn verzoek heeft de bestuurder de deksel van de IBC geopend, zodat ik de inhoud van de IBC kon vaststellen. Ik zag dat deze IBC een inhoud had van 950 liter.
De IBC was voorzien van een pijlopening. De hoogte van het vloeistofpeil is door mij gemeten en deze bedroeg 66 cm. Deze IBC was voorzien van een peiltabel. Volgens deze peiltabel komt een vloeistofhoogte van 66 cm overeen met ongeveer 650 liter. Derhalve was de totale gevaarlijke stof die vervoerd werd 650 liter. Ik rook via de vulopening van de IBC dat de inhoud naar dieselolie riekte.

Vaststelling vervoerde stoffen

De chauffeur verklaarde dat de volgende stof was geladen:
UN-nummer: UN 1202
Stofnaam: DIESELOLIE
Klasse: 3
Verpakkingsgroep: III
Hoeveelheid: 650 liter
Deze stof is een stof als bedoeld in artikel 1 Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Bij onderzoek stelde ik vast, dat dit vervoer van gevaarlijke stoffen niet conform de voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen werd verricht.

8.1.2.1 a ADR - Vervoersdocument

Naast de documenten die vanwege andere wettelijke voorschriften worden vereist, moet in de transporteenheid worden meegevoerd, het vervoersdocument dat alle vervoerde gevaarlijke goederen dekt.
De chauffeur werd gevorderd het vervoersdocument ter inzage te overhandigen. De chauffeur voldeed aan deze vordering.
Uit het door mij ingestelde onderzoek naar de vervoerde lading bleek dat het vervoersdocument behoorde bij de vervoerde lading.
Ik zag dat de omschrijving van de vervoerde gevaarlijke stof niet voldeed aan het
gestelde in 5.4.1.1.1 van het ADR.
Ik zag dat de totale hoeveelheid gevaarlijke stof niet in bruto of netto massa dan
wel in volume werd vermeld.
Op het vervoersdocument stond vermeld "maximaal 995 liter" Dit is echter zeer
vreemd, daar deze IBC een maximale inhoud heeft van 950 liter.
De totale hoeveelheid gevaarlijke stof van 650 liter stond in ieder geval niet op
het vervoersdocument.
De chauffeur (vervoerder) werd in kennis gesteld van de vastgestelde overtredingen
en meegedeeld dat daarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt. Daarnaar gevraagd
gaf de chauffeur op te zijn:
Achternaam: [naam 1]
Voornamen: [naam 1]
Geboren: [geboortedatum]
Hij verklaarde:
“Ik ben in loondienst bij [verdachte] Ik bestuur nu een combinatie van een bestelauto met aanhangwagen welke het eigendom zijn van mijn werkgever. Op de aanhangwagen staat een IBC met geladen met dieselolie.
Ik heb van mijn werkgever ook geen opdracht gekregen om het vervoersdocument aan te passen als ik dieselolie uit de IBC heb getankt. Ik verwijs u dan ook verder naar mijn werkgever."
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 september 2022, opgenomen in dossier van het Functioneel Parket Zwolle met proces-verbaalnummer PL00100-2022199491-2, (ongenummerde pagina’s), voor zover inhoudende als verklaring van de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte, [naam 2] , zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw functie in [verdachte] , gevestigd aan de [vestigingsplaats]
en bent u bevoegd om een verklaring namens de onderneming af
te leggen?
A: Ik ben mede-directielid van [verdachte] . Ik ben bevoegd om een verklaring
namens de onderneming af te leggen
V: Op 1 augustus 2022, omstreeks 16.35 uur is een combinatie van bestelauto met
aanhangwagen voorzien van de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] door de politie
gecontroleerd. Op de aanhangwagen werd een IBC met dieselolie vervoerd. Van wie
zijn de voertuigen en de IBC met Dieselolie?
A: Deze zijn eigendom van de onderneming.
V: Van wie heeft [naam 1] opdracht gekregen om met de combinatie met een IBC
dieselolie te gaan rijden?
A: Dat is vanuit de planning gegaan.

Bewijsoverweging

Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat met een voertuig van [verdachte] (hierna: verdachte) op 1 augustus 2022 met een hoeveelheid dieselolie over de openbare weg is gereden en dat deze hoeveelheid niet overeenkwam met de op het vervoersdocument vermelde hoeveelheid. Door of namens verdachte is dit niet ontkend of betwist. Het hof acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 1 augustus 2022 te [plaats] opzettelijk een handeling bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van een gevaarlijke stof, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, door met een motorrijtuig, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , met gekoppelde aanhanger, voorzien van kenteken [kenteken 2] , met daarop een gevaarlijke stof, te weten UN1202 (dieselolie), over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [weg] , te rijden terwijl:
- in strijd met 8.1.2.1 a ADR jo 5.4.1.1.1 van het ADR op het vervoersdocument niet de totale hoeveelheid gevaarlijke stof in bruto of netto massa dan wel in volume werd vermeld.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Namens verdachte is in hoger beroep bepleit dat de verweten gedraging geen strafbaar feit oplevert. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de hoeveelheid vervoerde dieselolie minder dan duizend liter betrof en dat verdachte daarom onder een vrijstelling in het ADR viel. Het vervoersdocument hoefde om die reden niet te worden ingevuld, aldus de gemachtigde.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen, waaronder ook dieselolie valt, is gebonden aan voorschriften in de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen en de daarbij behorende bijlage 1, de zogeheten ADR.
Op grond van hoofdstuk 5.4 van de ADR moet bij elk vervoer van goederen, geregeld door het ADR, de documentatie aanwezig zijn die in dat hoofdstuk is vermeld. Op grond van voorschrift 5.4.1.1.1, aanhef en onder f, dient het vervoersdocument, zakelijk weergegeven, als informatie te bevatten de totale hoeveelheid van elke gevaarlijke stof, uitgedrukt in volume of bruto massa, of in netto massa, al naar gelang.
In hoofdstuk 1.1.3 van de ADR zijn
gedeeltelijkevrijstellingen van bepalingen in het ADR opgenomen. De gemachtigde van verdachte heeft zich op deze vrijstellingen beroepen onder verwijzing naar de onder 1.1.3.6.3 opgenomen tabel.
Het hof constateert dat in deze tabel onder meer zijn opgenomen “stoffen die zijn ingedeeld in verpakkingsgroep III”, waaronder dieselolie valt, en dat daarvoor vrijstellingen gelden bij vervoer van ten hoogste 1.000 liter per transporteenheid, waarvan in de onderhavige zaak ook sprake was.
In voorschrift 1.1.3.6.2 van de ADR is expliciet vermeld welke bepalingen van de ADR geen toepassing hebben in het geval van een vrijstelling. Daarin wordt voorschrift 5.4.1.1.1 (kort gezegd: het beschikken over een vervoersdocument waarop de juiste hoeveelheid van de vervoerde gevaarlijke stof is vermeld) niet vermeld. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de gemachtigde dat het vervoersdocument niet ingevuld hoefde te zijn, nu voor de bewezenverklaarde gedraging geen vrijstelling bestond. Het bewezenverklaarde feit is dan ook een strafbaar feit.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich opzettelijk niet gehouden aan een verplichting in het kader van de ADR, namelijk door bij het vervoer van dieselolie het vervoersdocument niet op orde te hebben. Daardoor was op basis van het vervoersdocument niet kenbaar hoeveel dieselolie werd vervoerd. Dit brengt veiligheidsrisico’s met zich in het geval van een calamiteit.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte in het verleden meerdere malen is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof weegt dat in het nadeel van verdachte mee in de strafmaat.
Het hof acht, alles afwegend, oplegging van een geldboete van € 1.000,- passend en geboden. Het hof zal daarvan de helft (€ 500,-) voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren, om verdachte er gedurende de proeftijd van te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Het hof heeft zich ervan vergewist dat verdachte over voldoende draagkracht beschikt om deze boete te kunnen voldoen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen en artikel 3 Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG): Bijlage 1 (voorschriften 5.4.1.1.1 en 8.1.2.1 ADR).
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.000,00 (duizend euro).

Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500,00 (vijfhonderd euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 13 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.