ECLI:NL:GHARL:2024:5126

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
21-003780-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor winkeldiefstal met voorwaardelijke geldboete

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor winkeldiefstal en heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete van €250 met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd omdat er geen proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg was opgemaakt. Het hof heeft opnieuw recht gedaan en de verdachte schuldig bevonden aan diefstal van koffie en repen uit een supermarkt. De verdachte had de goederen in zijn tas gestopt zonder deze af te rekenen, wat duidt op het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van getuigen en verbalisanten, als voldoende betrouwbaar beoordeeld. De verdachte heeft aangevoerd dat hij vergat te betalen, maar het hof achtte dit verweer ongeloofwaardig. De strafoplegging van een voorwaardelijke geldboete van €250 met een proeftijd van twee jaren werd passend geacht, mede gezien de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003780-21
Uitspraak d.d.: 27 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 24 augustus 2021 met het parketnummer 18-194343-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] 1989,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 maart 2024.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.A. Scholtmeijer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is, ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,00 subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat er geen proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg is opgemaakt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juli 2020 te [pleegplaats] koffie en/of een of meerdere repen, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan de [bedrijf] (aan [adres 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis van de politierechter.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat de aanwezigheid van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij stelt dat een vergissing aannemelijk is.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Door supermarkt [bedrijf] is aangifte gedaan van diefstal van koffie en meerdere repen. Uit het dossier volgt dat verdachte de koffie en repen in zijn tas heeft gestopt. Verdachte hield ook boodschappen vast in zijn hand(en). Bij de kassa heeft hij een deel van de goederen, te weten de koffie en repen in zijn tas, niet ter betaling aangeboden. De goederen in zijn hand(en) heeft hij naar zijn zeggen wel op de band gelegd en afgerekend.
Uit de aangifte en een verklaring van getuige [getuige] volgt dat verdachte zonder voor de koffie en meerdere repen te betalen, de winkel heeft verlaten. Verdachte heeft de koffie en repen die hij in zijn tas heeft gestopt en niet heeft afgerekend aan de feitelijke heerschappij van supermarkt [bedrijf] onttrokken
.Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de wegnemingshandelingen, zoals hiervoor beschreven, blijkt het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Verdachtes verweer dat hij ‘vergeten’ is een deel van de goederen af te rekenen, is naar het oordeel van het hof ongeloofwaardig. Verdachte was immers juist de winkel ingegaan om boodschappen te gaan doen. Een deel van de boodschappen deed hij in zijn tas, terwijl hij een ander deel in zijn hand(en) hield, op de band legde en vervolgens afrekende. In het vorenstaande ligt naar het oordeel van het hof besloten dat verdachte de bedoeling had de in zijn tas gestopte goederen niet af te rekenen en daarmee dat hij ten aanzien van die goederen het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had.
De door het gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 juli 2020, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020203030 van 30 juli 2020, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Ik was in een winkel. Ik heb spullen in mijn tas gedaan.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal van 28 juli 2020 met bijlage, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [aangever] :
Ik ben plaatsvervanger filiaalmanager van de [bedrijf] , gevestigd aan [adres 2] in [pleegplaats] . Op 28 juli 2020 zag ik dat een man werd gevolgd door de winkel. Hij had enkele repen en een pot koffie in zijn tas gedaan. Overige boodschappen had hij in zijn hand en rekende die af. De producten in zijn tas werden niet afgerekend en hij verliet de winkel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 28 juli 2020, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 28 juli 2020 kwamen wij ter plaatse bij de [bedrijf] . Ter plaatse sprak ik, verbalisant, [verbalisant 1] met getuige [getuige] , geboren op [geboortedatum 2] . [getuige] is werkzaam op de broodafdeling van [bedrijf] . [getuige] vertelde dat ze een meneer met zwart/roze rugzak zag. De man had een aantal repen in zijn hand. De man liep vervolgens het gangpad in waar de soep staat. Toen getuige [getuige] de voornoemde man weer zag lopen had hij de goederen niet meer in zijn hand. Hij liep vervolgens nog wat door de winkel en ging richting de kassa.
De verdachte bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1989.
De verdachte had de volgende goederen uit de winkel weggenomen zonder te betalen:
  • Nescafe Gold Koffie
  • 2x Power bar
  • 3x Proteïne bar

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juli 2020 te [pleegplaats] koffie en meerdere repen, die aan een ander toebehoorden, te weten aan de [bedrijf] (aan [adres 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 28 juli 2020 schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van koffie en meerdere repen bij een filiaal van de [bedrijf] in [pleegplaats] . Door het plegen van dit feit heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Winkeldiefstal is een hinderlijk feit dat voor overlast zorgt, waaronder de nodige financiële schade voor de betrokken winkelketen.
Uit een verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2024 blijkt dat verdachte nadien onherroepelijk is veroordeeld voor winkeldiefstal. Gelet hierop is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals op de terechtzitting van het hof naar voren is gebracht. Verdachte heeft een verblijfsvergunning gekregen en is momenteel bezig met een inburgeringscursus.
Het hof stelt vast dat bij het wijzen van dit arrest op 27 maart 2024, sinds het instellen van het hoger beroep op 25 augustus 2021, twee jaren, zeven maanden en drie dagen zijn verstreken. Het hof stelt derhalve vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM met zeven maanden en drie dagen, maar gelet op de hoogte van de op te leggen straf en de strafmodaliteit volstaat het hof in dit geval na afweging van alle belangen met een constatering van deze overschrijding.
Alles afwegende, acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke geldboete van € 250,00 subsidiair vijf dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van twee jaren, passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. P.S. Bakker, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van L.R. Zomer, griffier,
en op 27 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.