ECLI:NL:GHARL:2024:5085

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
21-002792-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing Hoge Raad in ontnemingszaak met schatting wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, na terugwijzing door de Hoge Raad, uitspraak gedaan over het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank Noord-Nederland had eerder een betalingsverplichting opgelegd van € 102.630,63, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 30.000,00 gedaan. Het hof heeft echter vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten van € 55.000,00, gebaseerd op de opbrengsten van de hennepkwekerij. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van anderen bij de hennepteelt, waardoor de opbrengst pondspondsgewijs is verdeeld tussen de betrokkene en zijn broer. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, maar heeft besloten dat compensatie in de strafzaak voldoende is. De verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 55.000,00, met een maximale gijzeling van 1080 dagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002792-22
Uitspraak d.d.: 1 augustus 2024
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 5 juli 2022 - op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 29 februari 2016 met parketnummer 18-820146-15 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Procesgang

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 110.023,31 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie een betalingsverplichting van € 102.630,63 gevorderd.
Betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen d.d. 29 februari 2016 veroordeeld ter zake van hennepteelt, meermalen gepleegd, en diefstal van elektriciteit. Voorts heeft de rechtbank bij beslissing d.d. 29 februari 2016 betrokkene een betalingsverplichting opgelegd van € 102.630,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis en voormelde beslissing hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 september 2020 gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 102.630,63 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 97.630,63.
Het gerechtshof heeft bij arrest d.d. 18 september 2020 betrokkene een betalingsverplichting opgelegd van € 110.016,06 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens verdachte is tegen voormeld arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest d.d. 5 juli 2022 het arrest van het gerechtshof in de ontnemingszaak vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 18 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het gerechtshof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. J. Boksem, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het gerechtshof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 30.000,00 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.000,00.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat in beginsel van een pondspondsgewijze verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan, nu niet gebleken is dat - naast betrokkene en zijn broer - anderen bij de exploitatie van de hennepkwekerij betrokken zijn geweest. Omdat het dossier volgens de advocaat-generaal echter aanknopingspunten bevat dat de broer van betrokkene een grotere rol heeft gehad bij de exploitatie van de hennepkwekerij, dient het door betrokkene verkregen voordeel te worden geschat op € 30.000,00 en dient aan hem een betalingsverplichting te worden opgelegd van voornoemd bedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering tot ontneming dient te worden afgewezen, omdat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene voordeel heeft genoten. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat uit door hem gevoerde gesprekken met betrokkene blijkt dat laatstgenoemde slechts een beperkte rol heeft gehad bij de exploitatie van de hennepkwekerij, te weten het verhuren van de loods, en dat betrokkene geen enkel wederrechtelijk voordeel heeft genoten anders dan huurpenningen.
Oordeel van het gerechtshof
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van heden (parketnummer 21-002795-22) ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van opzettelijke hennepteelt, meermalen gepleegd, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het onder 1 bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het gerechtshof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 55.000,00. Het gerechtshof komt als volgt tot deze schatting.
Het gerechtshof heeft in zijn arrest van 18 september 2020 ten aanzien van de ontnemingsvordering onder meer overwogen:
Eerdere oogst
Blijkens voornoemd arrest in de hoofdzaak heeft betrokkene in de periode van 1 juni 2014 tot en met 19 september 2019 hennep geteeld in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen. Uit het dossier komt naar voren dat de kwekerij op het moment van ontdekking in werking was. In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 16 februari 2015 (hierna: het ontnemingsrapport) concluderen rapporteurs I.A. Bergman-Mans en J.J. Middelbos dat er ten minste één eerdere oogst heeft plaatsgevonden in de vier kweekruimtes. Op de kweeklocatie trof de politie in totaal 1.285 hennepplanten aan in vier kweekruimtes. In ruimtes A en B troffen verbalisanten 256 hennepplanten per ruimte aan. In ruimte C troffen verbalisanten 389 hennepplanten aan en in ruimte D troffen verbalisanten 384 hennepplanten aan.
Bij berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof uit van de gegevens in het ontnemingsrapport, waarbij is uitgegaan van de standaarden van het BOOM-rapport, die door de verdediging niet zijn betwist (…).
Berekende bruto opbrengst per oogst:
De rapporteurs stellen op basis van het BOOM-rapport vast dat de opbrengst aan hennep per plant van de aangetroffen hennepkwekerij 28,2 gram is. De totale opbrengst aan hennep per oogst bedraagt 1.285 hennepplanten x 28,2 gram = 36,237 kilogram.
Aangezien de daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep niet kon worden vastgesteld, gaat het hof uit van de verkoopprijs die in het BOOM-rapport wordt gehanteerd, te weten € 3.280,- per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt 36,237 kilogram x € 3.280,- per kilogram = € 118.857,36.
Berekende kosten per oogst:
Afschrijvingskosten: € 900,00
Hennepstekken: 1285 hennepstekken x € 2,85 = € 3.662,25 +
Variabele kosten per hennepplant: 1285 hennepplanten x € 3,33 = € 4.279,05 +
Totaal: € 8.841,30
Het hof merkt ten aanzien van de berekende kosten per oogst het volgende op.
De investeringskosten voor de kwekerij en de daarmee samenhangende afschrijvingskosten dienen blijkens het BOOM-rapport per kweekruimte te worden berekend aan de hand van de aldaar aangetroffen hennepplanten. Blijkens de stukken uit het dossier komt dat neer op de volgende berekening:
Aantal planten Afschrijvingskosten per oogst in €
Ruimte A: 256 200,-
Ruimte B: 256 200,-
Ruimte C: 389 250,-
Ruimte D: 384 250,-
Totaal 1.285 900,-
Elektriciteitskosten betaald door verdachte:
Betrokkene heeft ter zitting van het hof op 4 september 2020 verklaard, vanwege het niet ontvangen van een factuur, dat hij de elektriciteitskosten niet aan [bedrijf] heeft betaald. Aldus komen deze kosten niet voor aftrek in aanmerking.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel:
Berekende bruto opbrengst per oogst: € 118.857,36
Berekende kosten per oogst: € 8.841,30 –
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 110.016,06’
Het gerechtshof verenigt zich met deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het gerechtshof dat het dossier onvoldoende specifieke aanknopingspunten bevat over de betrokkenheid van anderen naast betrokkene en zijn broer bij de exploitatie van de hennepkwekerij, en over de verdeling van de opbrengsten uit de hennepteelt tussen betrokkene en zijn broer, zodat het ervoor gehouden moet worden dat beiden een gelijkwaardige rol hadden. Het gerechtshof gaat er daarom vanuit dat de met de hennepkweek behaalde opbrengst is ontvangen door betrokkene en zijn broer. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting hebben geen duidelijke aanwijzingen opgeleverd dat zij gedurende een zekere tijd gezamenlijk de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst. Van een gezamenlijk voordeel dat voor het geheel aan betrokkene kan worden toegerekend is daarom geen sprake. Het gerechtshof zal derhalve de opbrengst pondspondsgewijs toerekenen.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 110.016,06 / 2 personen = € 55.008,03
Gelet op het voorgaande zal het gerechtshof het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel - afgerond naar beneden - schatten op een bedrag van € 55.000,00 per persoon.
Overschrijding redelijke termijn
Het gerechtshof stelt - met de advocaat-generaal en de verdediging - vast dat in de ontnemingszaak van betrokkene de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden. Nu in de strafzaak van betrokkene de redelijke termijn in hoger beroep eveneens is overschreden en er in de gelijktijdig behandelde strafzaak al compensatie voor deze overschrijding plaatsvindt, zal het gerechtshof in de ontnemingszaak volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Op grond daarvan zal het gerechtshof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
55.000,00 (vijfenvijftigduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van €
55.000,00 (vijfenvijftigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 1 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.