ECLI:NL:GHARL:2024:5084

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
21-002795-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing Hoge Raad en vrijspraak van diefstal van elektriciteit in vereniging met voorwaardelijke gevangenisstraf voor hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de verdachte was veroordeeld voor diefstal van elektriciteit in vereniging en hennepteelt. De Hoge Raad had eerder het arrest van het gerechtshof vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissingen over de diefstal van elektriciteit en de strafoplegging. Het hof heeft nu alleen het onder 2 tenlastegelegde feit, de diefstal van elektriciteit, opnieuw beoordeeld. Na onderzoek op de zitting van 18 juli 2024 heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van elektriciteit, waardoor de verdachte daarvan is vrijgesproken.

Wat betreft de hennepteelt, heeft het hof de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van één jaar, heroverwogen. Gezien de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit, heeft het hof besloten een nieuwe straf op te leggen voor de hennepteelt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep, wat een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrengt. Na afweging van de ernst van het feit en het tijdsverloop in de procedure, heeft het hof besloten een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaren.

De benadeelde partij, een energiebedrijf, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze is niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de kosten van de procedure voor beide partijen bepaald.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002795-22
Uitspraak d.d.: 1 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 5 juli 2022 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 februari 2016 met parketnummer 18-820146-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende te [plaats] , [adres] .

Procesgang

Verdachte is in eerste aanleg, bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen d.d. 29 februari 2016, ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren, en tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding, ter hoogte van € 6.892,68, geheel toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de rechtbank verdachte veroordeeld in de proceskosten gemaakt door de benadeelde partij ter hoogte van € 500,00.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft in hoger beroep bij arrest d.d. 18 september 2020 verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van één jaar, en tot een taakstraf van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis. Daarnaast heeft het gerechtshof de vordering tot schadevergoeding, ter hoogte van € 6.892,68, geheel toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft het gerechtshof verdachte veroordeeld in de proceskosten gemaakt door de benadeelde partij ter hoogte van € 500,00.
Namens verdachte is tegen voormeld arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest d.d. 5 juli 2022 het arrest van het gerechtshof vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, en de zaak naar het gerechtshof teruggewezen teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Gezien het voorgaande is in hoger beroep thans alleen nog het onder 2 tenlastegelegde feit aan de orde, alsmede de strafoplegging.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit, en tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in diens vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is na voorlezing aan het gerechtshof overgelegd.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J. Boksem, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het gerechtshof onderworpen - tenlastegelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 19 september 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan energiebedrijf [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het gerechtshof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de onder 2 tenlastegelegde diefstal van elektriciteit in vereniging heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Oplegging van straf ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde

Het gerechtshof heeft bij arrest d.d. 18 september 2020 aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van één jaar, en tot een taakstraf van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis. Deze straf was gebaseerd op een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Het gerechtshof is van oordeel dat voornoemde straf op zichzelf gezien gerechtvaardigd was. Echter, omdat verdachte nu wordt vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit, dient het gerechtshof een straf op te leggen voor het onder 1 tenlastegelegde feit.
Het gerechtshof heeft destijds ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit onder meer overwogen:

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep (…) met een of meer medeverdachten. Het betrof een hennepkwekerij van een grote omvang, namelijk 1.285 hennepplanten verdeeld over 4 kweekruimtes. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep, een middel dat op lijst II van de Opiumwet staat, een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Ook is het algemeen bekend dat achter de productie en verkoop van hennep criminele activiteiten schuilgaan. Verdachte heeft, door zich schuldig te maken aan het telen van hennep, bijgedragen aan het in stand houden van dergelijke criminele activiteiten.’
Het gerechtshof verenigt zich met deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het gerechtshof bij het opleggen van de straf dat acht is geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Het hof acht gezien de ernst van het bewezenverklaarde oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden in beginsel passend en geboden.
Echter, het gerechtshof heeft ook acht geslagen op het tijdsverloop in de strafzaak van verdachte. Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zowel ten tijde van de eerste hoger beroepsprocedure als na terugwijzing door de Hoge Raad is overschreden. Namens verdachte is immers op 9 maart 2016 hoger beroep ingesteld, terwijl het gerechtshof op 18 september 2020 arrest heeft gewezen. Voorts is op 21 september 2020 cassatie ingesteld en heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan, terwijl het gerechtshof pas op 1 augustus 2024 arrest wijst. De redelijke termijn is hierdoor ruim overschreden. Dit is niet aan verdachte toe te rekenen, maar aan de Staat.
Alles afwegende, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.892,68. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het in het hiervoor genoemde arrest van 18 september 2020 onder 1 tenlastegelegde bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

Verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 1 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.