ECLI:NL:GHARL:2024:5083

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.342.873
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissingen van de kinderrechter tot spoed machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2017. De kinderrechter had eerder op 21 maart 2024 en 4 april 2024 machtigingen verleend voor de uithuisplaatsing van het kind bij de vader, na een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder van het kind, die in hoger beroep ging, verzocht om de beslissingen van de kinderrechter ongedaan te maken en vroeg om een kortere termijn voor de uithuisplaatsing. Het hof heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld, waarbij het belang van de verzorging en opvoeding van het kind voorop stond. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige en de ongeschiktheid van de moeder om de noodzakelijke hulpverlening te accepteren. De moeder had eerder beweerd dat het kind was ontvoerd en had de GI beschuldigd van mishandeling, wat leidde tot onrust bij de minderjarige. Het hof bekrachtigde de eerdere beslissingen van de kinderrechter, omdat de zorgen over de minderjarige nog steeds aanwezig waren en de moeder niet constructief samenwerkte met de GI. De machtiging tot uithuisplaatsing blijft van kracht tot 6 december 2024, en het hof zag geen aanleiding om de termijn te bekorten. De beslissing van het hof is in overeenstemming met het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind, waarbij de belangen van de minderjarige zorgvuldig zijn afgewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.342.873
zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, 433607
beschikking van 6 augustus 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kinderrechter optrad als belanghebbende
verzoekster in hoger beroep
hierna: de moeder
advocaat: mr. F. Pool
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
die is gevestigd in Amsterdam
en bij de kinderrechter optrad als verzoekster
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de GI
en
[de vader]
die woont op een bij het hof bekend adres
en bij de kinderrechter optrad als belanghebbende
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de vader
advocaat: mr. G.J.A.M. Gloudi.

1.Samenvatting van de beslissing

[de minderjarige] is uit huis geplaatst. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
[de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017 in [plaats1] , is het kind van de ouders. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] staat onder toezicht van de GI. Zij verbleef tot voor kort in een crisispleeggezin en woont vanaf 22 maart 2024 bij haar vader.
2.2.
De GI heeft de kinderrechter verzocht met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader (de andere ouder met gezag) voor de duur van vier weken te verlenen, en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling, en de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.3.
Bij beschikking van 21 maart 2024 heeft de kinderrechter de GI een machtiging gegeven om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de vader met ingang van 21 maart 2024 tot 18 april 2024. Daarbij heeft de kinderrechter overwogen dat het horen van de belanghebbenden niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [de minderjarige] , omdat vanwege de ernstige ziekte van de pleegmoeder het pleeggezin per direct niet meer voor [de minderjarige] beschikbaar is. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden en de GI, de moeder en de vader zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 4 april 2024. Vervolgens heeft de kinderrechter bij beschikking van 4 april 2024 machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader met ingang van 18 april 2024 voor de duur van de ondertoezichtstelling (6 december 2024).
2.4.
De moeder is het niet eens met deze beslissingen van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissingen van de kinderrechter ongedaan maakt. Zij verzoekt afwijzing van de verzoeken tot de uithuisplaatsing. Als het hof die verzoeken niet afwijst dan vraagt de moeder of het hof een kortere termijn van de uithuisplaatsing bepaalt. De GI wil dat de beslissingen in stand blijven. Ook de vader wil dat de beslissingen in stand blijven.
2.5.
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift
  • de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 juni 2024 (afmelding)
  • het verweerschrift van de vader
  • het verweerschrift van de GI
2.6.
De zitting bij het hof was op 26 juli 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • de advocaat van de vader
  • de zittingsvertegenwoordigers van de GI

3.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
3.1.
De GI of de raad kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven een kind uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind of voor onderzoek van het kind.
Wat vindt het hof?
3.2.
De bij beschikking van 21 maart 2024 verleende machtiging voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] liep tot 18 april 2024 en is dus al verlopen. Toch moet het hof nog toetsen of de machtiging wel mocht worden gegeven. De bij beschikking van 4 april 2024 verleende machtiging van [de minderjarige] loopt tot 6 december 2024 (de datum tot wanneer de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] duurt).
3.3.
Het hof is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is. [de minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De kinderrechter heeft terecht de machtiging aan de GI gegeven. [de minderjarige] kon tot 18 april 2024 nog niet bij de moeder wonen, maar ook niet meer in het pleeggezin verblijven. De beslissing van de kinderrechter zal in stand blijven (worden bekrachtigd). Ook de daaropvolgende machtiging is terecht gegeven, omdat [de minderjarige] nog niet bij haar moeder kan wonen. Ook die beslissing van de kinderrechter zal in stand blijven (worden bekrachtigd).
3.4.
Het hof voegt hieraan toe dat de zorgen nog steeds niet zijn weggenomen en dat er nog steeds aanwijzingen zijn dat de moeder onder invloed van emoties handelt. Na de plaatsing bij de vader heeft de moeder beweerd dat [de minderjarige] is ontvoerd. Ook heeft zij de jeugdzorgwerker van de GI beschuldigd verantwoordelijk te zijn voor mishandeling van [de minderjarige] en met haar zorgen de politie, Veilig Thuis, de gemeente en de voormalige school van [de minderjarige] benaderd. Het gedrag van de moeder levert bij [de minderjarige] onrust op. Positief is dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] inmiddels is hersteld. Op dit moment is nog steeds sprake van omgang onder begeleiding. Dat maakt ook dat een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder (nog) niet aan de orde is. Het lukt de moeder nog steeds niet de noodzakelijke hulpverlening te accepteren om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] af te wenden. Zij werkt niet samen met de GI en is niet constructief in de communicatie. Afspraken tussen de GI en de moeder komen daardoor niet tot stand, ondanks de verschillende pogingen die de GI daarvoor heeft gedaan. Dat maakt het voor de GI ook niet mogelijk om het perspectief van [de minderjarige] bij de moeder te onderzoeken. Zo kan de GI niet uitzoeken welke hulpverlening voor de moeder nodig is om [de minderjarige] weer thuis te laten wonen.
3.5.
Toen vanwege de ziekte van de pleegmoeder [de minderjarige] niet langer in het pleeggezin kon blijven en zij onmiddellijk moest verhuizen, heeft de GI weloverwogen gekozen voor plaatsing van [de minderjarige] bij de vader. De GI heeft naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat deze keuze in het belang van [de minderjarige] is gemaakt. De positieve wijze waarop het contact tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvond en het openstaan van de vader voor hulpverlening, vormde voor de GI de basis om tot plaatsing bij de vader over te gaan. Daarbij beschikte de GI over het rapport van de raad waarbij onderzoek is gedaan naar de vader in verband met het verzoek dat de vader in een andere zaak had gedaan om samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] belast te worden. Volgens de GI kwamen daarin geen zorgen over de (situatie bij de) vader naar voren. Het alternatief was plaatsing voor korte duur in een crisispleeggezin met daarna plaatsing weer op een andere verblijfplek. Het hof is niet gebleken dat de vader niet geschikt zou zijn om voor [de minderjarige] te zorgen. Ook is het terecht dat voor een spoedprocedure is gekozen waarbij de belanghebbenden pas later zijn gehoord. Dat de pleegmoeder onverwacht ernstig ziek bleek en dat [de minderjarige] onmiddellijk het gezin moest verlaten is daarvoor een voldoende reden.
3.6.
De machtiging geldt nog voor een beperkte termijn (tot 6 december). Het hof ziet geen aanleiding voor een bekorting van de termijn (het subsidiaire verzoek van de moeder). De GI heeft voldoende aangevoerd dat niet verwacht kan worden dat de moeder op een kortere termijn stabiel genoeg is om (eventueel met de juiste hulpverlening) [de minderjarige] weer bij haar thuis te laten wonen.
3.7.
Naar het oordeel van het hof zijn de bestreden beschikkingen niet in strijd met artikel
3 Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK). Bij beoordeling van de machtiging uithuisplaatsing is een afweging gemaakt die recht doet aan de omstandigheden en de belangen van [de minderjarige] .

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 21 maart 2024;
4.2.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 4 april 2024;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.L. van der Bel en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.