In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], die geboren is in 2022. De ouders, [verzoekster] en [verzoeker], hebben samen het gezag over [de minderjarige] en wonen in [woonplaats1]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 4 maart 2024 verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland, vanwege zorgen over de ontwikkeling van het kind. De kinderrechter heeft dit verzoek toegewezen, maar de ouders zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juli 2024 waren de ouders, hun advocaat, een vertegenwoordiger van de raad en twee vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De ouders hebben verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen, of in ieder geval de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten. De raad heeft zich niet verzet tegen het beroep van de ouders, en de GI heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.
Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen die ten grondslag lagen aan de ondertoezichtstelling inmiddels niet meer aanwezig zijn. De GI heeft nu toegang tot de ouders en er is een plan van aanpak opgesteld. De hulpverlening verloopt goed en de ouders blijken in staat om [de minderjarige] een veilige opvoeding te bieden. Het hof concludeert dat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige]. Daarom heeft het hof de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk bekrachtigd en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling voor de toekomst afgewezen.