In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 23 februari 2024 had besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Samen Veilig Midden-Nederland. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.L. Witteveen, verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen en het verzoek van de raad voor de kinderbescherming om de ondertoezichtstelling te bekrachtigen af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2024 was de vader niet aanwezig, maar de moeder en vertegenwoordigers van de raad en de GI waren wel aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag hebben over de kinderen, maar dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de moeder wonen. De raad stelde dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door spanningen tussen de ouders en het gebrek aan contact met de vader. Het hof erkende de ontwikkelingsbedreiging, maar oordeelde dat een ondertoezichtstelling op dat moment niet noodzakelijk was.
Het hof heeft overwogen dat de moeder bereid is om mee te werken aan hulpverlening en dat er in het verleden al veel hulp is ingezet om het contact tussen de vader en de kinderen te bevorderen. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] afgewezen, omdat de situatie niet voldoende grond bood voor een ondertoezichtstelling. De beslissing is genomen door de rechters J.B. de Groot, M.P. den Hollander en E. de Boer, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.