ECLI:NL:GHARL:2024:5079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.341.631
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 23 februari 2024 had besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Samen Veilig Midden-Nederland. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.L. Witteveen, verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen en het verzoek van de raad voor de kinderbescherming om de ondertoezichtstelling te bekrachtigen af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2024 was de vader niet aanwezig, maar de moeder en vertegenwoordigers van de raad en de GI waren wel aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag hebben over de kinderen, maar dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de moeder wonen. De raad stelde dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door spanningen tussen de ouders en het gebrek aan contact met de vader. Het hof erkende de ontwikkelingsbedreiging, maar oordeelde dat een ondertoezichtstelling op dat moment niet noodzakelijk was.

Het hof heeft overwogen dat de moeder bereid is om mee te werken aan hulpverlening en dat er in het verleden al veel hulp is ingezet om het contact tussen de vader en de kinderen te bevorderen. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] afgewezen, omdat de situatie niet voldoende grond bood voor een ondertoezichtstelling. De beslissing is genomen door de rechters J.B. de Groot, M.P. den Hollander en E. de Boer, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.631
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 569129)
beschikking van 6 augustus 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 februari 2024. Deze beschikking wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 mei 2024, en
  • het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad, en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
De vader is met bericht vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 (verder: [de minderjarige1] );
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 (verder: [de minderjarige2] ), en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2016 (verder: [de minderjarige3] ).
3.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen bij de moeder.
3.3
[de minderjarige1] is bij de bestreden beschikking onder toezicht gesteld van de GI. Daarnaast is bij de bestreden beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een netwerkpleeggezin bij oma en (stief)opa van moederszijde verleend, van 23 februari 2024 tot 23 juni 2024. Tegen deze beslissingen richt het hoger beroep van de moeder zich niet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder laten weten dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] met drie maanden is verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, voor zover in dit hoger beroep van belang, ook [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 februari 2024 tot 23 februari 2025. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te vernietigen en
primairhet verzoek van de raad om [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht te stellen van de GI alsnog af te wijzen dan wel
subsidiairdie ondertoezichtstelling in duur te bekorten.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof om het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De raad heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat een ondertoezichtstelling voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] noodzakelijk is omdat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd nu zij last hebben van spanningen rondom de situatie tussen de ouders, de zelfreflectie van de moeder op haar rol daarin ontbreekt en er geen contact is tussen de vader en de kinderen. Het hof is van oordeel dat inderdaad sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, maar een ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is op dit moment niet de oplossing daarvoor. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] alsnog afwijzen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verteld dat het goed gaat met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en dat vanuit school geen zorgen over hen worden geuit. Het gezinssysteem bij de moeder thuis stond eerder onder druk, maar dat is ondervangen door de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] . De moeder wil graag werken aan terugplaatsing van [de minderjarige1] zodra de hulpverlening voor hem op gang is gekomen en meer duidelijkheid bestaat over de problemen die spelen. Naar het oordeel van het hof zal in dat kader onder andere gekeken moeten worden naar de spanningen tussen de ouders, de rol van de beide ouders daarin en de opvoedsituatie bij de moeder thuis. Om hier zicht op te krijgen en daarvoor hulpverlening in te zetten is een ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op dit moment niet noodzakelijk. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten wel degelijk bereid te zijn mee te werken aan de aangedragen systeemtherapie maar dat dit volgens de hulpverlening op dit moment nog te vroeg is omdat daar het hele systeem (dus ook [de minderjarige1] ) in betrokken wordt en [de minderjarige1] nog te ver weg woont.
Het hof verwacht van de moeder dan ook dat zij in het kader van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] te zijner tijd meewerkt aan de benodigde hulpverlening waaronder de systeemtherapie, zodra die kan worden ingezet.
5.4
Gebleken is dat in het verleden al veel hulpverlening is ingezet om het contact tussen de vader en de kinderen op te starten. Hoewel de moeder laat weten dat zij altijd bereid was en nog steeds is om deze hulpverlening te accepteren, zal de hulpverlening niet kunnen slagen zolang de vader daar niet aan meewerkt. Hoewel het hof het - net als de moeder, de raad en de GI - zorgelijk vindt dat er geen contact is tussen de vader en de kinderen, acht het hof dit onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 februari 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.P. den Hollander en E. de Boer, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 6 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.