ECLI:NL:GHARL:2024:5078

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.339.832
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging gezamenlijk gezag na hoger beroep in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Overijssel, die de vader samen met haar belastte met het ouderlijk gezag. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om gezamenlijk gezag. De vader voerde verweer en vroeg om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de mondelinge behandeling op 28 juni 2024 plaatsvond. De moeder en vader waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel. De feiten van de zaak tonen aan dat de ouders van de minderjarige, geboren in 2015, in een complexe situatie verkeren, waarbij de minderjarige voorlopig onder toezicht was gesteld van de GI.

Het hof heeft overwogen dat, op basis van artikel 1:253c lid 1 BW, de vader recht heeft op gezamenlijk gezag, mits er geen onaanvaardbaar risico is voor de minderjarige. Het hof concludeert dat er geen contra-indicaties zijn die zich verzetten tegen het gezamenlijk gezag. De vader heeft zich meer betrokken getoond bij de ontwikkeling van de minderjarige en het hof ziet geen reden om aan te nemen dat de moeder niet in staat is om samen met de vader het gezag goed uit te oefenen. De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.832
(zaaknummer rechtbank Overijssel 276263)
beschikking van 6 augustus 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.P. Smit,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.E.A. Lamping.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 7 april 2022, 28 november 2022, 23 februari 2023 en (mondeling) 10 januari 2024. Deze laatste beschikking is schriftelijk vastgelegd op 16 januari 2024 en wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 april 2024;
  • het verweerschrift met productie, en
  • een journaalbericht van mr. Smit van 14 juni 2024 met producties 14 en 15.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen was er geen vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 28 november 2022 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 23 februari 2023 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de termijn van één jaar, welke termijn vervolgens is verlengd van 23 februari 2024 tot 23 februari 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de vader vanaf de datum van de bestreden beschikking samen met de moeder belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om belast te worden met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] dan wel dat verzoek af te wijzen, althans een oordeel te geven die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dat verzoek af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat het wenselijk is dat de vader belast is met het gezamenlijk gezag en dat er geen (dusdanige) contra-indicaties zijn die zich hiertegen verzetten. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen en voegt daar het volgende aan toe.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader sinds de bestreden beschikking meer op de hoogte is van de ontwikkeling van [de minderjarige] . Hoewel de moeder hem nog steeds niet informeert over [de minderjarige] , krijgt de vader sinds de bestreden beschikking informatie van de GI en hulpverlening en wordt hij betrokken bij de hulpverlening voor [de minderjarige] . Ook kan de vader zelf informatie inwinnen over [de minderjarige] en heeft hij in dat kader met de school van [de minderjarige] gesproken.
5.4
Het gezamenlijk gezag is nog relatief nieuw en de ouders moeten leren om dit samen goed in te vullen. Anders dan de moeder stelt is niet gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders of dat afwijzing van het verzoek van de vader anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Dat er geen goede communicatie is tussen de ouders is daarvoor onvoldoende en naar het oordeel van het hof is van misbruik van gezag of een inadequate invulling daarvan niet gebleken. Een medische ingreep die nodig was (het plaatsen van buisjes in de oren van [de minderjarige] ) is afgestemd en heeft tijdig kunnen plaatsvinden.
De moeder voert aan dat samen beslissingen nemen toch te moeilijk gaat. Zij geeft daarbij het voorbeeld dat de vader alleen toestemming voor verblijf in het buitenland wil geven als de moeder precies aan hem opgeeft waar en met wie zij met vakantie gaat met [de minderjarige] . In de ogen van de moeder is dat een oneigenlijke bemoeienis, waar het gezag niet voor is bedoeld.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij vanwege de diabetes van de moeder graag weet waar [de minderjarige] is en wie er bij [de minderjarige] is voor het geval er iets met de moeder gebeurt. Volgens de moeder is dat niet nodig omdat zij haar diabetes onder controle heeft.
Op zichzelf kan het hof volgen dat de moeder zich niet wil laten verplichten om allerlei persoonlijke informatie met de vader te delen, maar in dit geval heeft het vragen van de bedoelde informatie duidelijk een andere strekking dan bemoeizucht. Er bestaat geen discussie over dat moeder diabetes heeft en dat dit een paar jaar geleden nog tot een ziekenhuisopname heeft geleid, waarbij [de minderjarige] enige tijd bij de grootouders aan moederszijde is opgevangen. Tijdens de zitting legde de moeder haar telefoon voor zich om de sensor voor haar glucosespiegel in de gaten te kunnen houden. Uit dit alles blijkt dat aan deze chronische ziekte van de moeder risico’s verbonden zijn. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan de verantwoordelijkheid die de moeder (ook op reis) neemt voor haar eigen gezondheid, maar het is wel begrijpelijk dat de vader ook denkt aan oplossingen voor [de minderjarige] in geval van nood. De wens van vader om bij verblijf van [de minderjarige] in het buitenland met de moeder over de verblijfplaatsen en/of een noodnummer te beschikken levert in dat licht geen misbruik van gezag op.
5.5
Tijdens de mondeling behandeling is daarnaast gebleken dat de moeder kritiek heeft op de wijze waarop de vader invulling geeft aan het gezag. Zo vindt de moeder dat de vader onvoldoende interesse toont in [de minderjarige] . Als de vader [de minderjarige] een kaartje wil sturen moet hij van de moeder haar echter eerst een berichtje sturen zodat de moeder [de minderjarige] op de komst van het kaartje kan voorbereiden, maar daar voldoet hij niet aan. De moeder brengt ook naar voren dat de vragen die de vader tijdens het gesprek met school stelt onvoldoende van belang zijn.
Het valt het hof op dat de moeder heel negatieve duiding geeft aan uitingen van interesse, betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de vader. Het lijkt erop dat de vader het in de ogen van de moeder niet (snel) goed kan doen en dat zij veel regels voor en hoge verwachtingen van de vader heeft waar hij moeilijk aan kan voldoen. Het is begrijpelijk dat het samen uitoefenen van gezag enige tijd en gewenning vergt. De vader zal soms een andere aanpak of visie hebben dan de moeder, die gewend is om alleen de koers uit te zetten voor [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] dat de moeder aan dit gezamenlijk gezag een meer constructieve invulling geeft, waarbij ruimte is voor de inbreng en rol van de vader. Het hof geeft de moeder in overweging om te werken aan het opbouwen van vertrouwen en loslaten, zo nodig met hulp. In elk geval ziet het hof in de door de moeder gegeven voorbeelden geen aanleiding voor het oordeel dat de vader niet op een goede manier invulling geeft aan het gezag.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 10 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.B. de Groot en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 6 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.