ECLI:NL:GHARL:2024:5077

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.339.386
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake zorg- en contactregeling en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2024 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de zorg- en contactregeling en kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw, die in 2014 zijn gehuwd en twee minderjarige kinderen hebben, zijn in 2022 een echtscheidingsprocedure gestart. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 29 december 2023 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding is uitgesproken en de zorgregeling is vastgesteld. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met vier grieven, waaronder de hoogte van de kinderalimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld met vier grieven, onder andere over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2024 hebben partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw betoogde dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de kinderen is, terwijl de man de regeling wilde handhaven. Het hof heeft twijfels over de huidige regeling en de communicatie tussen de ouders, en heeft besloten om de beslissing over de zorg- en opvoedingstaken aan te houden totdat de raad voor de kinderbescherming een nader onderzoek heeft uitgevoerd. Het hof heeft de kinderalimentatie voorlopig vastgesteld op € 166 per maand voor de oudste en € 50 per maand voor de jongste, met de mogelijkheid tot herziening na het onderzoek van de raad.

De raad is verzocht om uiterlijk op 1 december 2024 te rapporteren over de situatie en de mogelijkheden voor de kinderen. De behandeling van de zaak zal worden voortgezet na ontvangst van dit rapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel
zaaknummers gerechtshof 200.339.386 en 200.339.387
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 538994 en 542443)
beschikking van 6 augustus 2024
inzake
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
verzoeker in het principaal hoger beroep
verweerder in het incidenteel hoger beroep
verder te noemen: de man
advocaat: mr. N.J. Hos
en
[verweerster]
die woont in [woonplaats2]
verweerster in het principaal hoger beroep
verzoekster in het incidenteel hoger beroep
verder te noemen: de vrouw
advocaat: mr. M.T. Maanicus
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland
belanghebbende in het incidenteel hoger beroep
gevestigd in Utrecht
verder te noemen: de GI

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 december 2022 en 29 december 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De laatstgenoemde beschikking zal hierna ook worden aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens verzoek tot schorsing, met bijlagen, ingekomen op 27 maart 2024;
- de intrekking van het schorsingsverzoek, ingediend door mr. Hos op 22 april 2024;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Hos van 6 juli 2024 met producties 4 tot en met 11;
- een journaalbericht van mr. Maanicus van 17 juli 2024 met 2 producties;
- een bericht van de GI van 17 juli 2024 en
- een bericht van de raad voor de kinderbescherming van 17 juli 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2024 plaatsgevonden. Partijen waren in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Ook waren aanwezig een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Arnhem (hierna: de raad) en een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2014 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2017, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2018.
3.2
De vrouw heeft op 9 mei 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
Het huwelijk van partijen is [in] 2024 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 13 april 2023 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 13 april 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen partijen; bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vrouw zal zijn en die van [de minderjarige2] bij de man; een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw verblijven; bepaald dat de man aan de vrouw € 456 per maand moet betalen aan kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en de vrouw aan de man € 18 per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige2] ; de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld zoals weergegeven onder 4.7 tot en met 4.12 van die beschikking; de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard (met uitzondering van de echtscheiding) en de verzoeken van partijen voor het overige afgewezen.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief A ziet op de kinderalimentatie, grief B op de verdeling van de auto’s, grief C op de proceskosten in de procedure tegen [naam1] BV en grief D op betaling van de kosten
van de gemeenschappelijke woning vanaf de peildatum tot aan de overdracht.
4.3
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat hij aan de vrouw € 144 per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige1] zal voldoen en € 28 per maand voor [de minderjarige2] ;
- te bepalen dat de vrouw aan hem in het kader van de verdeling van de auto’s € 2.293 is verschuldigd;
- te bepalen dat de schuld van de vrouw aan haar zus volledig voor rekening van de vrouw komt en dat de man niet voor de helft draagplichtig is voor deze schuld;
- te bepalen dat de vrouw aan de hem de helft van € 7.363,98 en van € 375 zal betalen in verband met de procedure tegen [naam1] BV en
- te bepalen dat de vrouw aan hem de helft zal betalen van de door hem betaalde vaste lasten van de gezamenlijke woning vanaf de peildatum tot aan de overdracht van de woning.
4.4
De vrouw is op haar beurt met vier grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Grief 1 ziet op de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] , grief 2 op de inschrijving van de kinderen op een school, grief 3 op de kinderalimentatie en grief 4 op een verdwenen bedrag van € 3.693 aan spaargeld.
4.5
De vrouw verzoekt het hof de verzoeken van de man in het principaal hoger beroep af te wijzen en:
- primair: de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
- subsidiair: te bepalen dat de man met ingang van 29 december 2023 aan kinderalimentatie € 170 per maand voor [de minderjarige1] en € 54 per maand voor [de minderjarige2] aan haar zal betalen;
- en aanvullend: te bepalen dat de polis bij [naam2] (polisnummer [nummer1] ) wordt toegedeeld aan de man onder de verplichting dat hij de helft van de afkoopwaarde (op het moment van levering van de woning) aan de vrouw betaalt. De man voert geen verweer tegen dit aanvullende verzoek.
4.6
In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de bestreden beschikking deels te vernietigen, te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige2] bij haar is en vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op basisschool [naam3] in [woonplaats2] , een zorgregeling vast te stellen zoals weergegeven in het petitum van het incidenteel beroepschrift, te bepalen dat de man aan haar € 190,- per kind per maand betaalt aan kinderalimentatie en de man te veroordelen tot betaling van € 1.846,50.
4.7
De man verzoekt het hof om het incidenteel hoger beroep af te wijzen, evenals het aanvullend verzoek (wegens gebrek aan belang).
4.8
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over alle kwesties ter zake van de verdeling (en daaraan gerelateerde rechten en plichten) waarover nog onenigheid bestond en hebben zij over en weer de betreffende verzoeken in hoger beroep ingetrokken.

5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

hoofdverblijf en zorgregeling
5.1
De vrouw stelt in haar incidenteel hoger beroep dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. De verschillen in opvoedstijl tussen de man en de vrouw zijn te groot, maar vooral het gebrek aan goede communicatie tussen de man en de vrouw over alles wat met de kinderen samenhangt maakt dat de huidige regeling niet functioneert. Daarbij komt nog de afstand tussen de huizen van de man ( [woonplaats1] ) en de vrouw ( [woonplaats2] ). Een regeling waarbij beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en iedere veertien dagen van vrijdagmiddag tot en met maandagmorgen naar hun vader gaan is volgens de vrouw veel meer in het belang van de kinderen.
5.2
De man voert aan dat de huidige regeling zou moeten blijven zoals ze is. Hij weerspreekt niet dat er verschillen in opvoedstijl zijn en dat de communicatie tussen partijen uiterst moeizaam verloopt, maar hij ziet wel verbetering en heeft niet het idee dat de kinderen eronder lijden. De regeling loopt inmiddels meer dan een half jaar en de kinderen zijn eraan gewend. Het is niet in hun belang om nu weer een andere verdeling van de tijd die ze bij ieder van de ouders doorbrengen door te voeren. De man wijst erop dat de door de vrouw gehanteerde argumenten niet nieuw zijn en ook al zijn benoemd in het rapport van de raad van 20 maart 2023.
5.3
Op de zitting is namens de GI het standpuntstuk toegelicht. De GI ziet de totaal verschillende opvoedstijlen tussen de ouders en geeft ouders inmiddels ook ondersteuning. De GI ziet ook de communicatieproblemen tussen de ouders. Dat kan een contra-indicatie voor een co-ouderschapsregeling, maar dat hoeft niet. Beide ouders zetten zich positief in voor het vormgeven van parallel ouderschap en de uitkomsten van de interventies van de GI zouden moeten worden afgewacht. In de tussentijd is er geen noodzaak om de bestaande regeling aan te passen.
5.4
De raad ziet op dit moment geen aanleiding om af te wijken van zijn op 30 maart 2023 uitgebrachte advies. De raad heeft in dat advies van de verwachting uitgesproken dat de huidige regeling een positieve uitwerking zal hebben op de kinderen, maar ook de kanttekening geplaatst dat de regeling alleen haalbaar zal zijn als beide ouders zich inzetten voor de hulpverlening en dat dat er ook toe zal leiden dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] niet langer geconfronteerd worden met de strijd tussen de man en de vrouw. Beide ouders moeten goed kijken naar hun aandeel in de problematiek en werken aan verbetering. De inzet van de GI is volgens de raad noodzakelijk geweest maar kan nu ook behulpzaam zijn bij het bereiken van stabiliteit binnen de huidige regeling.
5.5
Het hof heeft aarzelingen over de voortzetting van de bestaande zorgregeling van co-ouderschap, waaraan ook het hoofdverblijf van de kinderen is gekoppeld. Zo’n regeling kan veel goeds opleveren voor de kinderen en voor de ouders, maar vergt wel van de kinderen dat zij wekelijks omschakelen van de ene woonomgeving (met bijbehorende sfeer, regels en invulling van het alledaagse leven) naar de andere. Daarbij komt dat de ouders in dit geval niet meer dicht bij elkaar wonen en er dus steeds keuzes gemaakt moeten worden over de plaats waar de kinderen naar school gaan en (sport)activiteiten beoefenen. Om al deze redenen is en blijft enige vorm van constructieve samenwerking of afstemming tussen de ouders hard nodig om het co-ouderschap voor de kinderen te laten slagen. Uit alles wat de ouders op schrift en op zitting over elkaar en hun onderlinge verhouding als ouders naar voren brengen, blijkt van (openlijke en onderhuidse) strijd en ondermijning van elkaars rol en inspanningen. Zo brengt de vader de kinderen in “zijn week” niet naar de wekelijkse zwemles in [plaats1] , maar gaat hij dan in plaats daarvan zelf met de kinderen naar het zwembad bij hem in de buurt om recreatief met ze te zwemmen. Ook op zitting bleek dit praktische probleem lastig op te lossen. Uit het gehele plaatje rijst het beeld op van een betrekkelijk moeilijk werkbare situatie. Dit maakt voor de kinderen de wekelijkse omschakeling een (mogelijk te) lastige opgave. Inmiddels is meer dan een jaar verstreken sinds het uitbrengen van het rapport van de raad en meer dan een half jaar sinds de start van de huidige regeling en is er naar het oordeel van het hof gerede twijfel of het door de raad beoogde positieve effect is behaald of ooit gehaald zal worden. Het hof heeft, met name naar aanleiding van hetgeen op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht over de wijze waarop zorg- en contactregeling verloopt, grote zorgen over het welzijn van de kinderen binnen de huidige regeling. Uit een aantal gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld het ‘gedoe’ rond de zwemles en de overdrachtsmomenten, leidt het hof af dat de ouders in hun communicatie meer oog voor elkaars tekortkomingen lijken te hebben dan voor het objectieve belang van de kinderen.
5.6
Het hof acht zich op grond van de nu beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en zal de daarmee samenhangende verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de school waar zij naar toe gaan, aanhouden totdat het hof door de raad nader is geïnformeerd over de vraag of de ouders voldoen en kunnen blijven voldoen aan de voorwaarden die nodig zijn om de huidige regeling, ook op de langere termijn, goed te laten functioneren. Ook wil het hof van de raad en de GI weten welk alternatief het meest in het belang van de kinderen is in geval de huidige regeling niet (langer) gehandhaafd kan worden. Het hof zal de raad verzoeken om over het verloop van een en ander te rapporteren. Deze aanhouding betekent dat de huidige regeling zal blijven bestaan tot het hof een nadere beslissing zal geven.
kinderalimentatie
5.7
Het hof zal bij de bespreking van de draagkracht de daarbij behorende berekeningen aan deze beschikking hechten en tot uitgangspunt nemen. Het hof bespreekt hierna alleen die uitgangspunten waarover partijen van mening verschillen. Een deel van het verschil van inzicht over de hoogte van de kinderalimentatie ziet op de vraag bij wie de kinderen ingeschreven zijn en welk gedeelte van de tijd ze bij de man dan wel de vrouw doorbrengen. Omdat de beslissing daarover is aangehouden geldt de huidige zorgregeling, die het hof dan ook tot uitgangspunt zal nemen. Het hof gaat uit van een behoefte van ieder van de kinderen van € 388 per maand in 2024, nu dat niet in geschil is, net als de ingangsdatum van 29 december 2023. Partijen hebben in onderling overleg een regeling getroffen over het al dan niet terug- of nabetalen van de kinderalimentatie.
5.8
Partijen waren het eerder niet eens over het inkomen van de man. De man is IB ondernemer en heeft over het jaar 2021 een winst behaald van € 61.142, over 2022 € 30.704 en over 2023 € 45.201. Ter zitting heeft de man gesteld dat volgens hem de winst over 2023 representatief is en dat de cijfers over het eerste half jaar ook in die richting wijzen. € 45.000 is ook het gemiddelde van de winst over de laatste drie afgesloten boekjaren. De vrouw stemt ermee in dat een bedrag van € 45.000 wordt gehanteerd bij de berekening. Het hof rekent daarom met een winst uit onderneming aan de zijde van de man van € 45.000.
5.9
De vrouw heeft recente salarisstroken overgelegd waaruit een bruto jaarinkomen van € 22.332 blijkt. Daarover verschillen partijen niet van mening. Zij rekenen wel ieder met een ander bedrag aan netto inkomsten van de vrouw uit haar werkzaamheden als kapper aan huis. In de bestreden beschikking is dit bedrag gesteld drag op € 1.200 per jaar. De man acht dit nog juist, maar de vrouw voert aan dat dit inmiddels minder moet zijn, namelijk € 900. Ook het hof zal rekening houden met € 1.200. De vrouw stelt weliswaar dat het bedrag lager is dan voorheen omdat haar klantenbestand inmiddels is uitgedund maar legt, na betwisting door de man, geen bewijs over van haar stelling, zodat het hof, net als de rechtbank, zal uitgaan van het bedrag dat blijkt uit de belastingaangiften over de voorafgaande jaren.
5.1
Verdeling van de draagkracht van de man van € 988 en de vrouw van € 281, rekening houdend met het voor ieder van partijen geldende kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop, leidt ertoe dat de man, uitgaande van de huidige zorgregeling, voor [de minderjarige1] een bedrag van € 166 per maand dient te betalen en voor [de minderjarige2] een bedrag van € 50 per maand. Grief A van de man slaagt in zoverre. Bij het nemen van een beslissing ten aanzien van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen zal opnieuw worden beslist over de kinderalimentatie.
verdeling van de huwelijksgemeenschap
5.11
Partijen hebben alle verzoeken die verband houden met de verdeling van de huwelijksgemeenschap ingetrokken, zodat het hof daarover niet meer hoeft te beslissen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
6.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 december 2023, voor zover dit betreft de daarin vastgestelde kinderalimentatie en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.2
bepaalt dat de man vanaf 29 december 2023 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] € 166 per maand dient te betalen en in die van [de minderjarige2] € 50 per maand totdat nader zal zijn beslist als hieronder vermeld onder 6.4 en verder; en
6.3
verklaart deze beschikking tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
houdt iedere beslissing op het incidenteel hoger beroep aan wat betreft de verzoeken die zien op verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de school waarop zij moeten worden ingeschreven:
6.5
verzoekt de raad een nader onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder 5.6 omschreven en daarover uiterlijk op 1 december 2024 te rapporteren;
6.6
bepaalt dat de raad zich voor vragen of opmerkingen over het onderzoek zal kunnen wenden tot mr. J.U.M. van der Werff, die tot raadsheer-commissaris wordt benoemd;
6.7
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen mondelinge behandeling, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, J.H. Lieber en K. Mans, bijgestaan door mr. T.H.M. Lueb als griffier, en is op 6 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.