ECLI:NL:GHARL:2024:5062

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
21-000003-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens wapenbezit met gedeeltelijke herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 december 2020. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van een vuurwapen in zijn woning, dat op 20 augustus 2020 door de politie werd aangetroffen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk toegewezen voor de duur van 120 dagen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn in de strafprocedure, die met één jaar en zeven maanden was overschreden. De verdachte had in zijn woning een doorgeladen revolver van het merk BBM (Bruni) voorhanden, wat een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof achtte de bewijsvoering overtuigend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000003-21
Uitspraak d.d.: 1 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 december 2020 met parketnummer 16-211346-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1986,
thans gedetineerd [P.I.] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal de gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling gevorderd, te weten voor de duur van honderdtwintig dagen, en tot afwijzing ten aanzien van het overige gevorderde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J. Verstegen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 29 december 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte veroordeeld ter zake van het tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank beslist tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, te weten voor de duur van vier maanden, en tot afwijzing van het overige gevorderde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2020 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk BBM (Bruni), type model Olympic 38, kaliber .22 omgebouwd naar scherpschietend kaliber .22lr, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ter zake van het tenlastegelegde feit, omdat de wetenschap omtrent de aanwezigheid van het vuurwapen bij verdachte ontbreekt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het dossier aanknopingspunten bevat voor een alternatieve bezitter, nu onder meer [naam] op 5 augustus 2020 in de woning aan [adres] te [plaats] is geweest en aan ene [bijnaam] ’ heeft gevraagd om naar voornoemd adres te komen en een ‘P’ (straattaal voor ‘pijp’ of ‘pipa’, dat beide staat voor een vuurwapen volgens de politie) mee te nemen. Tevens is niet uitsloten dat het DNA van verdachte via secundaire overdracht op het vuurwapen terecht is gekomen.
Oordeel van het hof
Voorhanden hebben van een vuurwapen
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling voor het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig heeft gehad. Het gaat daarbij om een meerdere of mindere mate van bewustheid. Daarmee wordt bedoeld dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen dat een verdachte feitelijke macht over het wapen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken.
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen in de woning, heeft het hof acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 20 augustus 2020 heeft een doorzoeking in de woning aan [adres] te [plaats] plaatsgevonden. Verdachte en getuige [naam 2] bevonden zich op het moment van de doorzoeking in een tweepersoonsbed in de woonkamer van de woning. Door de politie werd onder het bed een tasje aangetroffen, met daarin een vuurwapen. Dit tasje lag bij het hoofdeinde aan de zijde waar verdachte sliep. In het tasje werden tevens een paspoort en een rijbewijs van verdachte aangetroffen. Het vuurwapen was doorgeladen.
Het vuurwapen dat werd aangetroffen, betreft een wapen van categorie III en is een (alarm)revolver, merk BBM (Bruni), model Olympic 38, kaliber .22, omgebouwd naar een scherpschietend kaliber .22lr. Getuige [naam 2] heeft op 20 augustus 2020 bij de politie verklaard dat verdachte zeker de afgelopen twee maanden in de woning aan [adres] te [plaats] woonde.
Onder deze omstandigheden, waarbij het doorgeladen vuurwapen samen met verdachtes paspoort en rijbewijs werd aangetroffen in een tasje dat aan hem toebehoorde, het tasje bij het hoofdeinde - en daarmee direct binnen handbereik - lag aan de zijde van het bed waar verdachte sliep, en het tasje gelegen was in een woning waar verdachte op dat moment verbleef, concludeert het hof dat verdachte over het vuurwapen kon beschikken en zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen in de woning aan [adres] te [plaats] . De enkele stelling van verdachte dat hij het tasje, met daarin zijn paspoort en rijbewijs al langere tijd kwijt was, en dat er ook anderen mensen in de woning aan [adres] te [plaats] kwamen, kan naar het oordeel van het hof zonder meer niet af te doen aan de redengevendheid van de genoemde omstandigheden, nu het bij het “kwijt zijn” van nota bene het rijbewijs èn het paspoort, voor de hand ligt dat iemand bij ontdekking daarvan actie onderneemt om deze zeer belangrijke bescheiden terug te vinden, danwel opnieuw aan te vragen.
Het hof verwerpt derhalve het verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Voorwaardelijk verzoek tot horen van getuige
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep een voorwaardelijk (herhaald) verzoek gedaan om [naam] als getuige te horen. De verdediging wenst [naam] te bevragen omtrent het berichtenverkeer dat tussen hem en [bijnaam] ’ op 5 augustus 2020 heeft plaatsgevonden, alsmede of in beslaggenomen vuurwapen aan hem ( [naam] ) toebehoort en op welke wijze hij het vuurwapen op voornoemde datum in de woning aan [adres] te [plaats] heeft achtergelaten, indien het hof het tenlastegelegde feit bewezen acht.
Met betrekking tot het horen van [naam] als getuige overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat hetgeen voornoemde [naam 3] al dan niet bedoeld heeft met de door hem gestuurde berichten aan [bijnaam] ’ op 5 augustus 2020, niet afdoet aan de hiervoor vermelde vaststellingen van het hof met betrekking tot de wijze van aantreffen van het vuurwapen in de woning aan [adres] te [plaats] op 20 augustus 2020. Nu, gelet op het voorgaande, de noodzaak tot het horen van [naam] als getuige naar het oordeel van het hof niet is gebleken, zal het hof het voorwaardelijk verzoek afwijzen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 augustus 2020 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk BBM (Bruni), type model Olympic 38, kaliber .22 omgebouwd naar scherpschietend kaliber .22lr, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 20 augustus 2020 in zijn woning illegaal een vuurwapen (revolver) voorhanden gehad. Dit wapen was doorgeladen en dus gereed voor direct gebruik. Tevens was het vuurwapen gelegen op een plek in de woning waar anderen makkelijk bij konden, hetgeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid en gezondheid van personen met zich kan brengen en een ernstige inbreuk vormt op de rechtsorde. Het hof houdt hier in het nadeel van verdachte rekening mee.
Het hof heeft tevens in het nadeel van verdachte acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het voorwapen hebben van een vuurwapen.
Volgens de door de rechtspraak gehanteerde LOVS-oriëntatiepunten (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) wordt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, onder 1, te weten een revolver, in een woning een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden als oriëntatiepunt gehanteerd. Daarbij het houdt het hof rekening met voormelde strafverzwarende omstandigheden. Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden in beginsel passend en geboden.
Tot slot houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep is geschonden. Namens verdachte is immers op 29 december 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 1 augustus 2024 arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met één jaar en zeven maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Standpunt van verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de vordering af te wijzen dan wel te matigen, nu de proeftijden van de voorwaardelijke invrijheidsstellingen ruimschoots zijn verstreken en verdachte de voorwaardelijke invrijheidsstelling positief heeft afgerond.
Oordeel van het hof
Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 15 oktober 2009 onder parketnummer 07-607059-09 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 17 december 2009 onder parketnummer 13-810301-08 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van voorarrest.
Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 4 mei 2011 onder parketnummer 07-690005-11 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
Verdachte is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 4 juli 2013 onder parketnummer 24-002251-12 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest.
Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Overijssel d.d. 19 december 2012 onder parketnummer 08-760123-13 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte is veroordeeld tot een onherroepelijke vrijheidsstraf met een v.i.-periode van in totaal 1487 dagen, over welke straf voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend per 1 mei 2017. Dit, onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met het tenlastegelegde feit.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond. Het hof ziet vanwege de oudheid van het bewezenverklaarde feit echter aanleiding om de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk toe te wijzen, te weten voor de duur van honderdtwintig dagen. Voor het overige zal het hof de vordering afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i.-zaaknummer 99-000072-21 toe en gelast dat het gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen wordt ondergaan.
Wijst de vordering voor het overige af.
Aldus gewezen door
mr. E.W. van Weringh, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 1 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.