ECLI:NL:GHARL:2024:5031

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
200.340.997/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onder toezichtstelling van minderjarigen in het kader van ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderrechter had op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming de minderjarigen onder toezicht gesteld vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen. De moeder van de kinderen ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Tijdens de zitting bij het hof werd duidelijk dat de Raad nu ook ernstige zorgen had over de ontwikkeling van [de minderjarige2], die opgroeit in een conflictueuze situatie tussen haar ouders. Het hof constateerde dat de moeder weliswaar beter samenwerkt met de hulpverlening, maar dat deze ontwikkeling nog pril is. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter om de ondertoezichtstelling voort te zetten, omdat de situatie van de kinderen nog steeds zorgwekkend is. De ouders zijn onvoldoende in staat om op een constructieve manier met elkaar te communiceren, wat de ontwikkeling van de kinderen negatief beïnvloedt. Het hof benadrukte het belang van ouderschapsmediation om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. De beslissing van het hof houdt in dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] vooralsnog in stand blijft, om zo de noodzakelijke hulpverlening te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.997/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 193056)
beschikking van 30 juli 2024
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. E.H. Jansen te Groningen,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
en
[verweerder](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Stoelinga te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 3 mei 2024;
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- het verweerschrift namens de vader met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 21 juni 2024 met bijlage(n).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 3 juli 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een zittingsvertegenwoordiger namens de raad;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee zittingsvertegenwoordigers en een jurist namens de GI.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader hebben tot januari 2023 een relatie met elkaar gehad. Zij hebben van begin september 2014 tot begin juni 2015 samengewoond.
Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2020.
De vader heeft de kinderen erkend. Sinds medio juli 2023 woont [de minderjarige1] bij de vader, waar hij sinds december 2023 ook staat ingeschreven. [de minderjarige2] woont bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 20 juli 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de ouders verwezen naar het traject ouderschapsmediation bij [naam1] ( [naam1] ). Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld en een informatieverplichting aan de moeder opgelegd. Verder heeft de rechtbank de raad verzocht om bij een niet positief verlopen traject bij [naam1] en indien de raad dat noodzakelijk acht, een (nader) onderzoek te verrichten naar de omgangsregeling en het gezag ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het traject bij [naam1] is niet van de grond gekomen en de raad heeft besloten onderzoek te doen. Naar aanleiding van een melding van Veilig Thuis heeft de raad dit onderzoek uitgebreid naar een kinderbeschermingsonderzoek.
3.3.
Bij beschikking van 8 november 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] .
3.4.
Bij vonnis in kort geding van 15 november 2023 is bepaald dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank van 20 juli 2023 ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] is geschorst, totdat er een nadere rechterlijke beslissing over de omgang van kracht wordt of de ouders hierover in onderling overleg met de hulpverlening andere afspraken maken.
Tevens is bepaald dat [de minderjarige1] iedere dag bij de vader verblijft. Daarnaast is bepaald dat [de minderjarige2] (na een korte opbouw) weer omgang heeft met de vader zoals in de beschikking van 20 juli 2023 is bepaald en dat de moeder een dwangsom moet betalen aan de vader voor iedere dag dat zij dit niet nakomt.
3.5.
De raad heeft op 20 december 2023 rapport uitgebracht.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- [de minderjarige1] (op verzoek van de raad) en [de minderjarige2] (ambtshalve op grond van 1:255 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 7 februari 2024 tot 7 februari 2025;
- bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk zijn belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] , voor zover hun bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de zaak met betrekking tot het hoofdverblijf (van [de minderjarige1] ) en de zorgregeling verwezen naar de zitting van 7 augustus 2024 voor een pro forma behandeling;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
3.7.
Sinds juli 2023 heeft [de minderjarige1] geen contact met de moeder. Er is geen vastgestelde zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] . [de minderjarige2] heeft op grond van een vastgestelde zorgregeling wekelijks omgang met de vader (en [de minderjarige1] ) van zaterdagochtend tot zondag 13.00 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De moeder komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing om [de minderjarige2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
4.2.
De raad heeft ter zitting zijn standpunt kenbaar gemaakt en vindt dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] in stand moet blijven. De raad verzoekt het hof dan ook de bestreden beschikking op dat punt te bekrachtigen.
4.3.
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.
4.4.
De vader voert ook verweer en verzoekt het hof eveneens de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Artikel 1:255 lid 2 BW bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen op verzoek van onder meer de raad. Indien het verzoek, bedoeld in lid 2, niet alle minderjarigen betreft over wie de ouders of de ouder het gezag uitoefenen, kan de kinderrechter op grond van lid 5 van ditzelfde artikel dit op verzoek van de raad of ambtshalve aanvullen, en deze minderjarigen, mits aan de grond van lid 1 is voldaan, eveneens onder toezicht stellen.
5.2.
De raad heeft in zijn rapport van 20 december 2023 zorgen geuit over [de minderjarige2] , onder meer over de situatie dat zij opgroeit tussen twee strijdende ouders. De raad zag dit op dat moment echter niet terug in het gedrag van [de minderjarige2] . Daarbij merkte de raad op dat het lastig inschatten is wat er daadwerkelijk in [de minderjarige2] omgaat, omdat zij dit (nog) niet goed onder woorden kan brengen. De raad maakte zich zorgen over wat [de minderjarige2] meekrijgt van de strijd tussen haar ouders, alsook van de emoties van [de minderjarige1] ; [de minderjarige1] is weggelopen bij de moeder en wil geen contact met haar. Daarnaast maakte de raad zich zorgen of de bestaande omgangsregeling (als gevolg waarvan ook [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wekelijks contact met elkaar hebben) door de ouders uitgevoerd zou blijven worden of dat dit ook een onderdeel zou worden van de strijd tussen de ouders.
De raad heeft in eerste aanleg echter geen ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] verzocht, omdat voornoemde zorgen over [de minderjarige2] naar de mening van de raad op dat moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging vormden.
5.3.
Ondanks de visie van de raad in het raadsrapport en het ontbreken van een verzoek daartoe van de raad heeft de rechtbank aanleiding gezien om [de minderjarige2] (ambtshalve) onder toezicht te stellen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het volgende overwogen met betrekking tot de vraag of [de minderjarige2] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd:
“3.7 Anders dan de Raad en de moeder, is de rechtbank van oordeel dat ook [de minderjarige2] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg die nodig is om deze bedreigingen weg te nemen niet in vrijwillige kader voldoende wordt geaccepteerd. [de minderjarige2] groeit op in hetzelfde gezinssysteem als [de minderjarige1] , waardoor zij eveneens wordt belast met de verstoorde verstandhouding en de strijd tussen haar ouders.
Bovendien blijken uit het raadsrapport ook zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en zorgen over in hoeverre de vader emotioneel voldoende beschikbaar is voor de kinderen. Deze zorgen hebben naar het oordeel van de rechtbank ook betrekking op [de minderjarige2] . [de minderjarige1] wijst zijn moeder af en is weggelopen van zijn moeder naar zijn vader. Voorkomen moet worden dat [de minderjarige2] op enig moment ook één van haar ouders zal afwijzen. De rechtbank weegt ook mee dat [de minderjarige2] nog niet goed kan praten, waardoor zij zelf niet onder woorden kan brengen in hoeverre zij last heeft van de spanningen tussen haar ouders. Tot voor kort klapte zij dicht op de peuterspeelzaal wanneer zij werd aangesproken op haar gedrag en raakte dan helemaal van slag. Dit gaat wel iets beter, maar het blijft lastig om haar goed te bereiken, aldus het rapport van de Raad en om dingen onder woorden te brengen terwijl ze al bijna vier jaar oud wordt. Daarnaast maakt de rechtbank zich zorgen over de omgang en de totstandbrenging van een uitbreiding hiervan, gelet op de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en het feit dat er eerder ook een periode geen omgang is geweest tussen [de minderjarige2] en de vader. De rechtbank merkt nog op dat zij geen reden ziet om te twijfelen aan de juistheid van de informatie van de peuterspeelzaal in het rapport van de Raad, nu de moeder voldoende heeft weersproken dat deze leidster een vriendin van haar is.
(…)
3.9
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn:
- er is sprake van een verstoorde verstandhouding en strijd tussen de ouders;
- [de minderjarige1] geeft aan bang te zijn voor zijn moeder en heeft geen contact met haar, wat schadelijk is voor zijn identiteitsontwikkeling;
- [de minderjarige2] heeft een periode geen omgang gehad met haar vader en het lukt de ouders niet om afspraken te maken over (uitbreiding van) de omgang;
- er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder;
- er zijn zorgen over in hoeverre de vader de kinderen emotionele veiligheid kan bieden en in hoeverre het hem lukt om de kinderen niet met volwassenenzaken te belasten;
- er zijn zorgen over de spraakontwikkeling van [de minderjarige2] .”
5.4.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad op grond van het verhandelde ter zitting verklaard dat de raad nu zorgen heeft dat [de minderjarige2] met een loyaliteitsconflict kampt. De raad acht bovendien een groot risico aanwezig dat dit loyaliteitsconflict zal toenemen gelet op de houding van de ouders. Beide ouders stellen dat [de minderjarige2] (voorafgaand aan respectievelijk na een omgangsmoment) niet naar de andere ouder wil en beide ouders vergroten dit naar elkaar toe uit. De in de bestreden beschikking genoemde ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor [de minderjarige2] zijn nu ook naar de mening van de raad aanwezig. De verstandhouding tussen de ouders is de afgelopen periode zelfs nog verder verstoord geraakt. Bovendien was de bedoeling dat de omgang tussen [de minderjarige2] en de vader uitgebreid zou worden, maar dit komt niet van de grond. Daarnaast heeft de raad zorgen over de opvoedingssituaties bij beide ouders. Anders dan de raad in zijn rapport van 20 december 2023 heeft geconcludeerd, rechtvaardigt het voorgaande in de ogen van de raad nu wel een ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] .
5.5.
Het hof sluit zich met de raad aan bij de door de rechtbank in de bestreden beschikking genoemde ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige2] . Daarnaast is het hof van oordeel dat, zoals ook de raad ter zitting heeft geconstateerd, [de minderjarige2] met een loyaliteitsconflict kampt en dat dit eveneens een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor haar vormt. Weliswaar is de situatie van [de minderjarige2] in die zin anders dan die van [de minderjarige1] , dat [de minderjarige2] bij de moeder woont en wel omgang heeft met de vader, maar dit neemt niet weg dat [de minderjarige2] momenteel opgroeit bij twee dusdanig strijdende ouders dat er hierdoor sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor haar. Bovendien bestaat er in deze situatie een reëel risico dat [de minderjarige2] zich op termijn net als [de minderjarige1] gedwongen gaat voelen om voor een van de ouders te kiezen, met contactverlies ten opzichte van de andere ouder tot gevolg. Weliswaar heeft de moeder ter zitting aangevoerd dat de situatie rondom (de overdracht van) [de minderjarige2] de afgelopen periode is verbeterd, maar de vader heeft dat weersproken. Het hof stelt op grond van de stukken en dat wat ter zitting van het hof is besproken vast dat de ouders onvoldoende in staat zijn om op een behoorlijke manier met elkaar te communiceren en afspraken te maken over hun kinderen. Zij uiten veel verwijten en beschuldigingen over en weer. Het hof acht het dan ook in het belang van [de minderjarige2] dat de ouders tijdens de ouderschapsmediation, die binnenkort (opnieuw) zal starten, gaan werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie.
5.6.
Om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen is het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk. De moeder heeft zich de afgelopen jaren in het vrijwillig kader ambivalent opgesteld jegens de hulpverlening. Zij heeft niet altijd de hulpverlening geaccepteerd of de ingezette hulpverlening voortgezet. Dat de moeder op dit moment (ook in het kader van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] ) de hulpverlening wel accepteert en dat er sprake is van een goede samenwerking met de GI, verdient een compliment. Het hof acht deze situatie echter nog te pril om daaraan de conclusie te verbinden dat de samenwerking zal worden voortgezet en het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling niet meer nodig is. Daarbij komt dat de gezamenlijke gesprekken tussen de ouders in het kader van de thans ingezette ouderschapsmediation nog moeten beginnen. Het hof acht het van belang dat ook dat – mogelijk moeilijke – deel van de ouderschapsmediation doorgang vindt. Het risico dat het traject opnieuw zal worden afgebroken is met de huidige stand van zaken te groot om erop te kunnen vertrouwen dat dit in een vrijwillig kader niet zal gebeuren. Daarom is het hof van oordeel dat het vrijwillig kader op dit moment onvoldoende waarborgen biedt om de voor [de minderjarige2] benodigde hulpverlening tot stand te brengen.
5.7.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 februari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Knot, mr. C. Coster en mr. B.J. Voerman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 30 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.