ECLI:NL:GHARL:2024:5019

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
200.337.504/01 en 200.337.505/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging schriftelijke aanwijzingen en vaststelling omgangsregeling na uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de omgangsregeling tussen ouders en hun drie minderjarige kinderen na een uithuisplaatsing. De ouders, gezamenlijk verzoekers in hoger beroep, hebben bezwaar gemaakt tegen twee schriftelijke aanwijzingen van de gecertificeerde instelling (GI), de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die de omgang tussen hen en hun kinderen beperkten. Het hof oordeelt dat de ouders recht hebben op een rechtmatigheidstoets van deze aanwijzingen, ondanks dat de periode waarop ze betrekking hebben inmiddels is verstreken. Het hof verklaart beide schriftelijke aanwijzingen vervallen, omdat de GI niet voldoende deugdelijk en zorgvuldig heeft gemotiveerd waarom de omgang beperkt moest worden. Het hof stelt zelf een nieuwe omgangsregeling vast, waarbij de kinderen ieder eens per twee weken drie uur begeleide omgang met de ouders hebben. Deze beslissing is genomen in het belang van de ontwikkeling van de kinderen en hun hechtingsrelatie met de ouders, met het oog op een mogelijke terugplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.337.504/01 en 200.337.505/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 226428 en 227608)
beschikking van 25 juli 2024
in de zaak van
[verzoeker](de vader) en
[verzoekster](de moeder),
gezamenlijk te noemen: de ouders,
de vader woont in [woonplaats1] en de moeder woont in [woonplaats2] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 november 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 6 februari 2024;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een brief van de raad van 4 april 2024;
- een journaalbericht namens de ouders van 17 juni 2024 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling in de zaken met nummers 200.337.504/01 en 200.337.505/01 heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 27 juni 2024.
Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn twee vertegenwoordigers verschenen.

3.De feiten

3.1
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2018;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2020; en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2023.
3.2
De kinderen staan sinds 21 juli 2023 onder toezicht van de GI. De kinderen zijn per diezelfde datum via een (spoed)machtiging uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg, voor de duur van vier weken. De maatregelen zijn nadien verlengd tot
3 augustus 2024.
3.3
De drie kinderen wonen niet bij elkaar. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven in een pleeggezin en [de minderjarige1] in een gezinshuis van [naam1] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben in het afgelopen jaar meerdere keren moeten wisselen van verblijfplaats.
Bij beschikking van 17 mei 2024 is voor [de minderjarige1] een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend.
3.4
Op 18 augustus 2023 heeft de GI de ouders een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gestuurd met betrekking tot de omgang tussen de ouders en de kinderen. De ouders hebben hierop op 31 augustus 2023 gereageerd. Op 4 september 2023 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven.
3.5
Op 19 september 2023 heeft de GI de ouders een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gestuurd met betrekking tot de omgang tussen de ouders en de kinderen. Hierop is door de ouders op 3 oktober 2023 gereageerd. Op 6 oktober 2023 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 8 november 2023 heeft de kinderrechter de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek ten aanzien van de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 4 september 2023 (zaaknummer 226428). De schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 (zaaknummer 227608) is gedeeltelijk vervallen verklaard, namelijk voor zover deze ziet op de omgang tussen de ouders en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De rechtbank heeft vervolgens een voorlopige zorg- en contactregeling bepaald, inhoudende dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eens per twee weken een omgangsmoment hebben met de ouders op locatie van het [naam2] in [plaats1] . Dit is een omgangsmoment begeleid door jeugdzorgwerkers/pleegzorgwerker. Ook is er een pleegouder aanwezig. Er wordt tijdens het bezoek een vast schema voor de invulling aangehouden. De GI moet onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de omgang tussen de ouders en de kinderen uit te breiden.
4.2
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de ouders toe te wijzen, inhoudende dat beide schriftelijke aanwijzingen vervallen worden verklaard en een omgangsregeling wordt vastgesteld waarbij de ouders (al) de kinderen tweemaal per week dan wel eenmaal per week een dagdeel of een aantal uren kunnen zien op een nader te bepalen locatie (bij ouders thuis of elders), althans een omgangsregeling te bepalen die het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof het door de ouders ingestelde beroep
niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Als een ouder het niet eens is met de beperking van het contact met zijn of haar kind tijdens een uithuisplaatsing, kan die ouder dat op grond van de artikelen 1:265f, 1:264 en 1:265 van het Burgerlijk Wetboek aan de kinderrechter voorleggen. De kinderrechter kan dan ook een (andere) regeling vaststellen.
5.2
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat aan de hand van het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 van de Awb beoordeeld moet worden of bij de besluitvorming door de gecertificeerde instelling de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. Een schriftelijke aanwijzing is gericht op enig rechtsgevolg en niet de vorm, maar de inhoud van het bericht is hierbij bepalend.
5.3
Het beperken van contact tussen ouders en kinderen betekent een inbreuk op het recht op eerbieding van het gezinsleven (family life) als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze inbreuk mag niet verder gaan dan in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Hoe ver de beperking kan gaan, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Nadat een kind uit huis is geplaatst, rust er een grote verantwoordelijkheid op een EVRM-verdragsstaat om het bezoekrecht van een ouder met het kind te waarborgen. Zeker in de eerste periode na de uithuisplaatsing dienen maatregelen ter bevordering van dit contact met kracht te worden ingezet, tenzij de belangen van het kind om beperking hiervan vragen.
De schriftelijke aanwijzing van 4 september 2023 (zaaknummer: 200.337.504/01)
5.4
Ten tijde van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 4 september 2023, waarin het aantal omgangsmomenten tussen de ouders en de kinderen is beperkt, waren er al twee van de drie omgangsmomenten (die op 16 augustus 2023 en 31 augustus 2023) verstreken. Hierna stond nog één omgangsmoment gepland met [de minderjarige3] op 11 september 2023 en één op 12 september 2023 met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] , waarna zou worden geëvalueerd hoe de omgang er verder uit zou gaan zien.
5.5
Het hof is, anders dan de kinderrechter, van oordeel dat de ouders gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang hebben om de rechtmatigheid van de schriftelijke aanwijzing te laten toetsen en dat aan hen niet hun procesbelang behoort te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarop die aanwijzing ziet inmiddels is verstreken. Daarbij is mede van belang dat beslissingen over de inhoud en frequentie van de omgang gevolgen zullen hebben voor de handelwijze van de GI en beslissingen over omgang in de toekomst. De ouders zijn dus ontvankelijk in hun verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing.
5.6
Het hof stelt voorop dat de schriftelijke aanwijzing van 4 september 2023 overwegend betrekking had op de beperking van contacten tussen de ouders en de kinderen over de periode vóór de aanwijzing en slechts op een zeer korte periode erna. Hiermee wordt voorbijgegaan aan het doel van de wettelijke bevoegdheid van de GI om een schriftelijke aanwijzing te geven, namelijk om - in dit geval - de met het gezag belaste ouders te bewegen om in het vervolg mee te werken aan de uitvoering van een gewenste omgangsregeling. De handelwijze van de GI, waarbij de schriftelijke aanwijzing grotendeels een periode in het verleden betreft, doet bovendien afbreuk aan de rechtsbescherming van de ouders. In het kader van een rechtmatigheidstoets komt het hof op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van 4 september 2023 niet in stand kan blijven. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook vernietigen en de schriftelijke aanwijzing van
4 september 2023 alsnog vervallen verklaren.
De schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 (zaaknummer: 200.337.505/01)
5.7
De schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 luidt:
"De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming &
Jeugdreclassering stelt de volgende omgangsregeling vast:
* [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben eens per drie weken een omgangsmoment van één uur met
hun ouders, op locatie van het [naam2] in [plaats1] . Dit is een begeleid
omgangsmoment, begeleid door jeugdzorgwerkers pleegzorgwerker. Ook is er een
pleegouder aanwezig. Er wordt tijdens het bezoek een vast schema voor de invulling
aangehouden, zie hiervoor de bijlage.
* [de minderjarige3] heeft eens per twee weken een omgangsmoment van één uur met zijn ouders,
bij pleegouders thuis. Dit is een begeleid omgangsmoment, begeleid door jeugdzorgwerker. Ook is er een pleegouder aanwezig. Er wordt geprobeerd een omgangsmoment zo in te plannen dat ouders [de minderjarige3] een fles of hapje kunnen geven."
5.8
De periode waarop de schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 betrekking heeft is inmiddels verstreken (eind december 2023) en de omgangsregeling is bij de bestreden beschikking van 8 november 2023 gewijzigd. De ouders hebben echter ook hier een rechtens relevant belang bij de beoordeling van hun verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor op dit punt is overwogen.
5.9
Uit het dossier en wat op de zitting is besproken blijkt dat de GI de schriftelijke aanwijzing, waarbij de omgang tussen de kinderen en de ouders (verder) is beperkt, heeft gegeven met name vanwege de signalen die [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] laten zien voor, tijdens en na de omgangsmomenten.
Uit de vooraankondiging van 19 september 2023 blijkt dat de kinderen veel van de ouders vragen tijdens een bezoek en dat zij na de omgang terugvallen in eerder vertoond gespannen gedrag (slechter slapen, nachtmerries, problemen met zindelijkheid). Omdat het volgens de GI voor de ouders lastig is om de aandacht te verdelen tussen de twee oudste kinderen en [de minderjarige3] , is de omgang met de kinderen voortaan apart van elkaar gepland. Gezien wordt dat wanneer [de minderjarige3] tijdens de omgang de volledige aandacht krijgt, hij na het bezoek minder tot geen last heeft van spanning of slaapproblemen.
5.1
Het hof is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 niet voldoet aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Als motivering is slechts gegeven dat de omgang van [de minderjarige3] na overleg met ouders en pleegzorgwerker bij pleegouders thuis plaatsvindt en verder dat de mening van ouders niet heeft geleid tot het verder aanpassen van de voorgestelde omgangsregeling.
In de vooraankondiging werd melding gemaakt van stress en spanning bij met name de twee oudste kinderen rondom de omgangsmomenten, maar niet is onderbouwd waar dit mogelijk vandaan komt. Uit de stukken en wat ter zitting is besproken kan naar het oordeel van het hof onvoldoende worden afgeleid dat de kindsignalen (direct) veroorzaakt worden door de omgang met de ouders. Niet valt uit te sluiten dat de kinderen een bepaalde reactie en gedrag laten zien vanwege het beperkte contact met en het gemis van hun ouders (als hechtingsfiguren), alle onrust rondom de (spoed)uithuisplaatsing en de verschillende wisselingen in hun verblijfplaats. Gedegen onderzoek op dit punt ontbreekt. In elk geval is door de GI in de schriftelijke aanwijzing op geen enkele kenbare en toetsbare manier ingegaan op de reactie van de ouders van 3 oktober 2023 op de vooraankondiging, waarbij de ouders hebben aangegeven dat het gelet op de jonge leeftijd van de kinderen in hun belang is om frequent contact te hebben met de ouders, ook met het oog op de mogelijkheden van een terugplaatsing bij de ouders waarnaar in het kader van de uithuisplaatsing dient te worden gestreefd.
De aanvulling van de GI ter zitting van het hof dat de schriftelijke aanwijzing ‘na een interne afweging in aanwezigheid van een gedragsdeskundige’ is opgesteld, volstaat niet ter onderbouwing van een ingrijpende beperking van de omgang tussen de ouders en de kinderen. In het bijzonder niet wanneer het gaat om (zeer) jonge kinderen in de beginfase na een uithuisplaatsing, waarbij het woonperspectief in beginsel bij de ouders ligt. Daarnaast wordt niet duidelijk aangegeven op welke kinderen de schriftelijke aanwijzing betrekking heeft. In de aanhef staat alleen [de minderjarige2] vermeld, terwijl het besluit ziet op alle kinderen. In elk geval valt niet uit de motivering af te leiden dat er onderscheid is gemaakt tussen de drie kinderen en hun individuele belangen/behoeftes/signalen in relatie tot de (beperking van de) omgang. Dit, terwijl uit de vooraankondiging bijvoorbeeld blijkt dat [de minderjarige3] minder tot geen last heeft van spanningen en slaapproblemen na de omgang sinds deze alleen met de ouders plaatsvindt en hij de volledige aandacht krijgt.
Het hof concludeert daarom dat de GI niet heeft voldaan aan haar verplichting om de schriftelijke aanwijzing (deugdelijk en zorgvuldig) te motiveren, zodat deze niet in stand kan blijven. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en de schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 alsnog vervallen verklaren.
De omgangsregeling
5.11
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn inmiddels een jaar uit huis geplaatst en hun opgroeiperspectief moet nog worden bepaald. De ouders zijn in dit verband aangemeld bij [naam3] , onderdeel van GGZ Drenthe, voor een ouderschapsbeoordeling.
De samenwerkingsweken met de ouders zijn gestart op 26 februari 2024 en inmiddels (begin juni 2024) afgerond. Omdat het met de inzet van [naam4] niet is gelukt om de spanningen bij de kinderen te laten verminderen heeft de GI [naam3] ook benaderd (in maart 2024) voor begeleiding en advies ten aanzien van de omgangsregeling. Via het traject ‘bouwen in contact’ is de omgang door [naam3] een aantal keren geobserveerd en heeft hierover begin juni 2024 een evaluatiegesprek met de ouders plaatsgevonden. De GI heeft ter zitting van het hof aangegeven dat uit de bevindingen van [naam3] volgt dat de kinderen nog steeds fors ontregeld zijn na de omgangsmomenten (boos, spanningen, minder slapen, terugval in zindelijkheid) en dat zij vooral reageren op de spanningen die zij voelen bij de ouders. [naam3] zou daarom geadviseerd hebben om de omgangsfrequentie eerst te houden zoals die op dit moment is. Of de kinderen een gezinsopname aankunnen wordt op korte termijn onderzocht via het ‘drie huizen traject’ en een kinderpsycholoog. Dit wordt ook ingezet om meer zicht te krijgen op wat er precies speelt bij de kinderen en voor persoonlijke begeleiding aan de ouders bij dit proces. Het (concept) evaluatieverslag van [naam3] , waaruit het voorgaande blijkt, is begin juni 2024 naar de ouders gestuurd, maar was ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof nog niet beschikbaar. Op 4 juli jl. stond er een evaluatiegesprek gepland over de omgang en de verdere vervolgstappen en onderzoeken. De GI heeft aangegeven het traject bij [naam3] en de adviezen over (de opbouw van) de omgang, in voorbereiding op een eventuele gezinsopname, te willen afwachten alvorens de omgangsregeling aan te passen.
5.12
Het hof acht de huidige regeling van één uur begeleide omgang per twee weken te beperkt. Het hof zal deze daarom uitbreiden naar een regeling waarbij ieder kind eens per twee weken drie uur (aaneengesloten) begeleide omgang met de ouders heeft, waarbij de contacten met de kinderen ook (af en toe) gecombineerd kunnen worden. Dit laatste acht het hof mede van belang voor de hechtingsband tussen de kinderen onderling. De GI heeft de regie om het contact verder uit te breiden. Het hof merkt daarbij op dat de wijze waarop de omgangsregeling zal worden uitgevoerd in verband met het perspectiefonderzoek, in principe los staat van de vraag naar wat op dit moment de omgangsregeling is die het meest in het belang van de kinderen is.
Het hof neemt bij zijn beslissing om de omgang in duur uit te breiden in aanmerking dat een omgangsmoment van één uur per twee weken erg kort is, omdat de kinderen en de ouders tijd nodig hebben om weer aan elkaar te wennen, aangezien zij elkaar dan twee weken niet gezien hebben. Wanneer er meer tijd is, kunnen de ouders bijvoorbeeld ook eens iets leuks ondernemen met de kinderen buiten de locatie van [naam2] . De door de GI, pleegzorgwerkers en pleegouders waargenomen kindsignalen, bij met name de twee oudste kinderen, zijn hoe dan ook zorgwekkend en dienen nader te worden onderzocht. Echter niet is komen vast te staan dat deze signalen een rechtstreeks gevolg zijn van de omgang als zodanig. Hoewel er uit de observatieverslagen aandachtspunten voor de ouders blijken te zijn en opvalt dat [de minderjarige2] zich (soms) afkeert van de vader, valt ook te lezen dat de ouders zich rustig en begripvol opstellen, dat de omgang vaak ontspannen verloopt en dat er een liefdevolle interactie is tussen de ouders en de kinderen (knuffel/kus). De vader heeft ter zitting aangegeven dat het afscheid vaak moeilijk is omdat de twee oudste kinderen aangeven dat zij de ouders missen en vragen of ze mee naar huis mogen. De GI heeft dit ter zitting beaamd. Het hof betrekt verder in zijn oordeel dat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de hechtingsrelatie met de ouders is dat zij een goed en frequent contact hebben met elkaar. Het doel van een uithuisplaatsing is immers toe te werken naar een terugplaatsing bij de ouder(s) en op dit moment wordt deze mogelijkheid nog nader onderzocht. Door het contact te beperken zoals de GI voorstaat, lijkt dit doel juist verder weg te komen te liggen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, de twee schriftelijke aanwijzingen (alsnog) vervallen verklaren, een nieuwe omgangsregeling vastleggen, en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in beide zaken (zaaknummers 200.337.504/01 en 200.337.505/01):
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 november 2023, en opnieuw beschikkende:
verklaart de schriftelijke aanwijzingen van de GI van 4 september 2023 en 6 oktober 2023 vervallen, en stelt als omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen vast:
dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] eens per twee weken ieder gedurende drie uren (aaneengesloten) omgang met de ouders hebben, op een in overleg met de GI nader te bepalen locatie, onder begeleiding van een jeugdzorgmedewerker/pleegzorgmedewerker en/of in aanwezigheid van een pleegouder; de GI dient te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de omgang tussen de ouders en de kinderen (verder) uit te breiden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, mr. J.G. Knot en mr. N.J.M. Plat, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 25 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.