ECLI:NL:GHARL:2024:4936

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
200.337.260
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling alimentatie vrouw en minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van alimentatie voor een vrouw en haar minderjarige kind na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Gelderland van 2 november 2023 betwist, waarin werd bepaald dat hij € 2.500,- bruto per maand aan partneralimentatie en € 800,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen. De man stelde dat deze bedragen te hoog waren en dat hij onvoldoende informatie had om de behoefte van het kind te berekenen. Hij verzocht het hof om de alimentatiebedragen te verlagen.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en gevraagd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over zijn inkomen en de behoefte van het kind. Het hof oordeelde dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat is om de vastgestelde alimentatie te betalen. De man was niet aanwezig op de zitting, wat zijn positie niet versterkte.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, met de aanvulling dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie is vastgesteld op 2 november 2023. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van relevante financiële informatie door beide ouders in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.260
(zaaknummer rechtbank Gelderland 424285)
beschikking van 30 juli 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. K. van der Meij te Amsterdam (onttrokken),
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.W.F. Rouwette te Apeldoorn.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 november 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking)

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 februari 2024;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Rouwette van 18 juni 2024 met producties.
2.2
De zitting was op 2 juli 2024. De vrouw en haar advocaat waren aanwezig. De man was er niet, en evenmin is er namens hem iemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2022 met elkaar getrouwd. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2023 te Utrecht (verder: [de minderjarige] ).
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2024 ontbonden door inschrijving van de (in de bestreden beschikking uitgesproken) echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank verder bepaald, uitvoerbaar bij voorraad:
- dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud (partneralimentatie)
€ 2.500,- bruto per maand zal betalen vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking
is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (27 februari 2024)
;
- dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben;
-dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige]
(kinderalimentatie) aan de vrouw € 800,- per maand zal betalen, telkens
bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbedragen.
De man verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover het de onderhoudsbijdragen betreft) en:
- het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de door de man aan de vrouw te betalen
kinderalimentatie voor [de minderjarige] van € 800,- per maand af te wijzen en de bijdrage vast te stellen op een bedrag dat het hof juist acht;
- het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie af te wijzen.
4.3
De vrouw voert verweer en zij vraagt het hof om de grief van de man af te wijzen en de bestreden beschikking, zo nodig met aanvulling van gronden, te bekrachtigen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

5.De overwegingen voor de beslissing

Kinderalimentatie
5.1
De man stelt dat de door de rechtbank bepaalde bijdrage voor [de minderjarige] te hoog is. De behoefte van [de minderjarige] is veel lager dan de vrouw in eerste aanleg heeft gesteld.
De man en de vrouw hebben volgens de man niet met [de minderjarige] in gezinsverband samengewoond. Voor de vraag welk aandeel beide ouders dan in de kosten van [de minderjarige] moeten leveren, moet het gemiddelde worden genomen van het eigen aandeel berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en het eigen aandeel op basis van het inkomen van de andere ouder. De man stelt echter dat hij helemaal niet over gegevens beschikt om de behoefte van [de minderjarige] te kunnen berekenen. Zijn eigen inkomen was in elk geval veel lager dan (de meer dan) € 5.000,- per maand waar de vrouw vanuit is gegaan. De man erkent dat ouders naar draagkracht moeten bijdragen in de kosten van de kinderen, maar stelt ook hier dat hij over onvoldoende gegevens beschikt om een berekening te kunnen maken.
5.2
Omdat de man zelf geen openheid geeft over zijn inkomen blijft de vrouw bij haar stelling dat het gezinsinkomen hoger was dan € 6.000,- netto per maand, waarbij de gestelde behoefte van € 870,- in 2023 bij [de minderjarige] past. De man heeft ook niet aangetoond dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage te voldoen.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Voor zowel de berekening van de behoefte van [de minderjarige] als de draagkracht van de ouders is het nodig dat de ouders inzage geven in hun inkomen en hiervan stukken overleggen. Daarbij zijn zij op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij of zij geraden acht.
Naar het oordeel van het hof heeft de man de stellingen van de vrouw over de behoefte van [de minderjarige] onvoldoende gemotiveerd betwist. Ook heeft de man, tegenover de stelling van de vrouw dat hij genoeg draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te voldoen, onvoldoende weersproken dat die draagkracht bij hem ontbreekt.
De man stelt niet van welk inkomen had moeten worden uitgegaan bij de bepaling van de behoefte en de draagkracht. Ook in zijn petitum (verzoek) heeft hij de door het hof te bepalen bijdrage niet gespecificeerd, hij heeft, met andere woorden, geen bedrag genoemd waarvan hij meent dat hij het wél kan betalen. Verifieerbare gegevens op basis waarvan het inkomen van de man ten tijde van het uiteengaan van de ouders kan worden bepaald, ontbreken. Ook gegevens op basis waarvan zijn huidige draagkracht kan worden vastgesteld, heeft hij niet overgelegd.
De man noemt alleen de hoogte van zijn omzet maar geeft daarbij geen inzicht in de daar tegenover staande kosten en hoeveel belasting nog op die omzet moet worden afgedragen.
Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat de ouders getrouwd zijn geweest, passeert het hof ook de stelling van de man dat de ouders niet met [de minderjarige] in gezinsverband hebben samengeleefd.
Dat de man kinderalimentatie betaalt voor [naam1] , een kind uit een eerdere relatie, wordt door de vrouw betwist en heeft de man evenmin met stukken onderbouwd. Het hof gaat daarom ook aan die stelling voorbij.
Bij het voorgaande neemt het hof ten slotte nog in aanmerking dat de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet op de zitting aanwezig was, en daarmee ook de kans om op de zitting een nadere toelichting te geven, onbenut heeft gelaten.
Omdat de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn inkomsten moet het – mede in het licht van het bepaalde in artikel 21 Rv – ervoor worden gehouden dat hij in staat is de door de rechtbank bepaalde kinderalimentatie voor [de minderjarige] te voldoen.
5.4
Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie bekrachtigen. Daarbij zal het hof de bestreden beschikking aanvullen en bepalen dat de man de bijdrage voor [de minderjarige] dient te voldoen met ingang van de datum van de bestreden beschikking, zoals in eerste aanleg is verzocht door de vrouw, en omdat de rechtbank heeft nagelaten op dat punt te beslissen. De man heeft deze ingangsdatum onvoldoende betwist.
Partneralimentatie
5.5
De man voert aan dat hij de in de bestreden beschikking vastgestelde partneralimentatie niet kan betalen. De door de vrouw gestelde behoefte is te hoog en bovendien kan de vrouw zelf in die behoefte voorzien, aldus de man. De vrouw betwist dat gemotiveerd.
5.6
Het hof is van oordeel dat de man de stellingen van de vrouw over haar behoefte onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van die stellingen. Het hof overweegt daarbij als volgt. Bij het bepalen van de behoefte volgens de zogenoemde hofnorm dient inzage te worden gegeven in het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van partijen. Nu de man stelt dat het gezinsinkomen lager was dan de vrouw heeft gesteld had het op zijn weg gelegen om (verifieerbare) inkomensgegevens zoals die golden ten tijde van het huwelijk over te leggen. De man heeft dat niet gedaan. Het hof is daarom niet in staat de behoefte vast te stellen en sluit aan bij wat de vrouw daarover stelt. De vrouw heeft haar behoefte nader onderbouwd en daarover ook op de zitting een toelichting gegeven. Daarmee is haar behoefte voldoende komen vast te staan. Dat de vrouw niet zelf in haar behoefte kan voorzien heeft de man ook onvoldoende betwist. De vrouw heeft salaris- en uitkeringsspecificaties overgelegd waaruit haar inkomsten blijken. Daarnaast is gebleken dat zij sinds de geboorte van [de minderjarige] ziek is en niet kan werken en dat zij bezig is met een re-integratietraject. Dat de vrouw behoefte heeft aan de door de rechtbank bepaalde bijdrage staat daarmee voldoende vast.
5.7
Ook heeft de man, tegenover de stelling van de vrouw dat hij voldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te voldoen, onvoldoende gemotiveerd weersproken dat die draagkracht bij hem ontbreekt. Verifieerbare gegevens van het huidige inkomen van de man heeft hij niet overgelegd. Het hof verwijst naar wat het hiervoor over de draagkracht van de man in het kader van de kinderalimentatie heeft overwogen. Omdat de man onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn inkomen moet hij – mede in het licht van het bepaalde in artikel 21 Rv – in staat worden geacht om de door de rechtbank bepaalde partneralimentatie voldoen.
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
2 november 2023 voor zover het de door de man te betalen onderhoudsbijdragen voor de vrouw en [de minderjarige] betreft;
vult die beschikking aan in die zin dat ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] 2 november 2023 is;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, E. de Boer en A.E. Grosscurt en is op
30 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.