ECLI:NL:GHARL:2024:4919

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
21-005191-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 11 september 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor medeplichtigheid aan het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op zestigduizend euro en de terugbetalingsverplichting op hetzelfde bedrag. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 12 juli 2024 heeft het gerechtshof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op achtduizend euro schatte en de terugbetalingsverplichting op nihil wilde stellen. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van de betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. J.B. Pieters. Het hof heeft geconcludeerd dat de eerdere beslissing van de rechtbank niet juist was en heeft deze vernietigd.

Het gerechtshof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit andere strafbare feiten dan die waarvoor hij was veroordeeld. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de berekening van de advocaat-generaal, die rekening hield met de kosten voor elektriciteit. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op nihil, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005191-18
Uitspraak d.d.: 26 juli 2024
Tegenspraak
Ontneming
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 11 september 2018 met het parketnummer 18-017824-18 op de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak van

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: de betrokkene.

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 12 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene zal schatten op een bedrag van achtduizend euro en dat het gerechtshof de terugbetalingsverplichting van de betrokkene op nihil zal stellen.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. J.B. Pieters, is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

De beslissing waartegen het hoger beroep is gericht

Bij de hierboven genoemde beslissing, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, alsmede diens terugbetalingsverplichting vastgesteld op zestigduizend euro.
Het gerechtshof verenigt zich niet met die beslissing, zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 september 2018 (parketnummer 18-017824-18) ter zake van medeplichtigheid bij het opzettelijk telen en/of bewerken en/of verwerken en opzettelijk aanwezig hebben van 6102,7 gram hennep en
2026 hennepplanten in de periode van mei 2015 tot en met 27 april 2016 en medeplichtigheid bij het opzettelijk telen van 433 hennepplanten op 23 januari 2018, alsmede medeplichtigheid bij diefstal van elektriciteit, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene ook uit andere strafbare feiten dan het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het gerechtshof de schatting van dat voordeel, evenals de advocaat-generaal en de verdediging, op een bedrag van achtduizend euro. Het gerechtshof komt tot deze schatting op grond van de berekening die de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft gemaakt te weten:
een opbrengst van zestigduizend euro, conform de berekening in de beslissing van de rechtbank, met dien verstande dat daarop nog in mindering dienen te worden gebracht de kosten voor elektriciteit, zoals nader weergegeven in de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] Het gerechtshof rondt het bedrag, evenals de advocaat-generaal, af op € 8.000,-.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het gerechtshof, conform de vordering van de advocaat-generaal en het verzoek van de verdediging, de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op nihil.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

Het gerechtshof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Dit wettelijk voorschrift is toegepast zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
8.000,00 (achtduizend euro).
Stelt de verplichting tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
nihil.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 26 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wolfert is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.