ECLI:NL:GHARL:2024:4890

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
21-004735-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in zedenzaak met minderjarige slachtoffers, beoordeling van bewijs en toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is beschuldigd van seksueel misbruik van twee minderjarige meisjes, waarbij hij hen seksueel binnendrong. De feiten vonden plaats in de periode van 2010 tot 2016. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende steunbewijs aanwezig was om de verklaringen te onderbouwen. De verdachte heeft ontkend, maar het hof achtte de verklaringen van de slachtoffers consistent en geloofwaardig. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet verminderd toerekeningsvatbaar was en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 per slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-004735-22
Uitspraak d.d.: 17 juli 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 24 oktober 2022 met het parketnummer 08-105368-22 in de strafzaak tegen

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
  • toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 5000,00 elk aan immateriële schade, deze te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.A. Lubbers, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. S.D. Smid, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
  • de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, deze vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige heeft de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 november 2010 tot en met 5 september 2011 te [pleegplaats] met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 1999) die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het brengen van zijn penis in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of het laten likken van zijn penis door die [slachtoffer 1] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2016 tot en met 30 september 2016 te [pleegplaats] met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag slachtoffer 2] 2001) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw – kort samengevat – aangevoerd dat hun verklaringen inconsistenties bevatten en derhalve niet betrouwbaar zijn. Daarnaast worden de verklaringen van aangeefsters niet ondersteund door bewijs uit een andere bron. Gelet hierop is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 Sv het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Dit betekent dat – in een zaak als de onderhavige, waarin verdachte de tenlastegelegde feiten ontkent en er geen directe getuigen zijn van het verweten seksueel grensoverschrijdend gedrag – de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer moet beoordelen en vervolgens moet beoordelen of er voldoende steunbewijs voor de verklaring van het slachtoffer in het dossier aanwezig is.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het seksueel misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal; wel is vereist dat de verklaringen van het slachtoffer op specifieke punten bevestigd worden in ander bewijsmateriaal en dat tussen een en ander een niet te ver verwijderd verband bestaat.
Het hof zal hieronder eerst toetsen of de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn. Vervolgens komt de vraag aan de orde in hoeverre er ondersteuning bestaat in de zin van ander bewijs dan de verklaringen van aangeefsters voor de tenlastegelegde feiten.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
In alle strafzaken dienen aangiftes kritisch en zorgvuldig te worden bezien. Behoedzaamheid geldt aanvullend in zedenzaken, waarin doorgaans naast aangever, dan wel aangeefster en verdachte geen getuigenverklaringen voorhanden zijn. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden kunnen voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Het hof is van oordeel dat aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de kern consistent zijn geweest in hun verklaringen tijdens de informatieve gesprekken en de daarop volgende verhoren bij de politie. Ook tijdens hun verhoren bij de raadsheer-commissaris bleven zij op hoofdlijnen consistent verklaren. De door de raadsvrouw opgesomde verschillen in de verklaringen per aangeefster zijn niet zodanig dat de verklaringen van aangeefsters om die reden niet betrouwbaar zijn. De verschillen laten zich, naar oordeel van het hof, goeddeels verklaren door de lange duur tussen pleegperiode en afdoening ervan. De eerste verklaringen immers zijn door aangeefsters afgelegd op 17 juni 2021, respectievelijk 24 juni 2021, terwijl de feiten waarover aangeefsters hebben verklaard dateren van de jaren 2010 / 2011, respectievelijk 2016.
Aangeefsters hebben in heldere bewoordingen verklaard over de manier waarop verdachte hen seksueel benaderde en vervolgens bij hen seksueel binnen is gedrongen. Het hof is van oordeel dat zij in hun verklaringen gedetailleerd en authentiek zijn in de beschrijving van de seksuele handelingen. De manier waarop zij hebben verklaard is plausibel en navolgbaar. Het feit dat de aangeefsters een belaste voorgeschiedenis zouden hebben, doet hier niet aan af. Voor zover er op bepaalde punten iets anders of nieuws in hun verklaringen naar voren komt, hebben aangeefsters daar nadere uitleg over gegeven. Bovendien vinden de verklaringen van de aangeefsters op concrete onderdelen ondersteuning in andere bewijsmiddelen.
Omtrent de inhoud van de verklaringen van aangeefsters is voor het hof geen twijfel ontstaan. De verklaringen van aangeefsters acht het hof dan ook bruikbaar voor het bewijs en het hof zal hun verklaringen als uitgangspunt nemen.
Steunbewijs ten aanzien van feit 1
De volgende vraag die voorligt, is of er sprake is van ander bewijs dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] ondersteunt. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is en overweegt dienaangaande als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij met verdachte meeging de badkamer in. Dat dit heeft plaatsgevonden is ook door verdachte op de terechtzitting van het hof bevestigd. Het hof stelt daarom vast dat de verklaringen van aangeefster en verdachte op dit onderdeel overeenstemmen. Vervolgens volgt uit de verklaringen van aangeefster dat verdachte de deur op slot deed. Zij moest van verdachte op de wasmand gaan zitten en tegen de muur aan leunen, zodat hij ‘erbij’ kon. Verdachte probeerde vervolgens binnen te dringen met zijn penis in de vagina van aangeefster. Verdachte kon er volgens aangeefster maar een heel klein stukje in, omdat het niet paste. Verdachte ging voorts op de grond liggen en zei tegen aangeefster dat zij aan zijn geslachtsdeel moest likken. Zij verklaart dat zij op haar knieën naast verdachte zat en zijn penis in haar mond had. Zij werd hier erg misselijk van. Volgens aangeefster wilde verdachte klaarkomen. Toen zij zei: “ik wil niet meer”, is verdachte naar de douche gegaan en heeft zich aldaar afgetrokken in het bijzijn van [slachtoffer 1] . Nadat hij was klaargekomen, trok hij zijn broek aan en deed hij de badkamerdeur van het slot.
Het hof is van oordeel dat de facebookberichten van verdachte en van zijn zusje [naam] (hierna: [naam] ) aan aangeefster de verklaringen van aangeefster omtrent de tenlastegelegde handelingen ondersteunen.
In onderstaande gesprekken worden met de letter [slachtoffer 1] de berichten van aangeefster [slachtoffer 1] en met de letter [Verdachte] de berichten van verdachte [Verdachte] aangeduid.
Op 19 mei 2015 heeft verdachte aangeefster benaderd via Facebook en heeft de volgende conversatie plaatsgevonden.
“ [slachtoffer 1] : Hoezo praat je tegen mij?
[Verdachte] : omdat het mij nog dwars zit wat er toen gebeurt is...
[slachtoffer 1] : Mij ook., ik ben net weergekomen van een gesprek en ik heb een trauma en dat word binnenkort behandelt
[slachtoffer 1] : Dus
[Verdachte] : ja daarom wou ik ook een excuus aanbieden, weet niet eens meer hoe het ging maar zo zit ik normaal niet in elkaar... echt niet daarom baal ik er ook zo van
[Verdachte] : heb juist de grootste hekel aan dat soort mensen...
[slachtoffer 1] : het is niet iets waar je je excuses voor aan kan bieden en al helemaal niet naar zoveel jaar
[Verdachte] : nee dat klopt maar als ik een jaar later tegen je zou praten zou je me helemaal weg schoppen., denk ik
[slachtoffer 1] : Wrm deed je het dan? Je wist dat ik jong en kwetsbaar was
[Verdachte] : ja maar ik was zelf ook jong en DOM... nogal..
[Verdachte] : plus het is mij ook gebeurt dat iemand het bij mij deed dus ik wist toen niet meer wat normaal was
[Verdachte] : iemand heeft mij in een zwemhokje te grazen gehad
[Verdachte] : daarvoor al hoor
[slachtoffer 1] : En jij sloot mij in de badkamer op
[Verdachte] : zou nooit iemand opsluiten.. daarom zeg ik ook hoop dat er ergens nog iets uit te leggen valt want was zelf daarvoor in de zelfde situatie
[Verdachte] : wist ff ook niks meer wat nou kon en niet kon
[Verdachte] : en dat was een jongen die dat deed.. en ik ben geen homo dus kun je voorstellen dat ik dat ook niet wou”
In onderstaande gesprekken worden met de letter [slachtoffer 1] de berichten van aangeefster [slachtoffer 1] en met de letter [naam] de berichten van [naam] aangeduid.
Op 8 april 2013 heeft de volgende conversatie tussen aangeefster en [naam] via Facebook plaatsgevonden.
“ [slachtoffer 1] : Naah ik wil niet naar jouw vader vanwege [Verdachte] (het hof begrijpt: verdachte)!!
[naam] : [Verdachte] is daar niet
(…)
[slachtoffer 1] : Ow woont hij op zichzelf?
[naam] : Een soort van
[naam] : Maar hij is verandert
[naam] : Hij doet niet meer wat hij eerder deed
[slachtoffer 1] : Okee
[slachtoffer 1] : Ik heb er de laatste tijd heel veel last van…”
Op 18 oktober 2017 heeft de volgende conversatie tussen aangeefster en [naam] via Facebook plaatsgevonden.
“ [slachtoffer 1] : haai, hoe gaat het?
[naam] : Hey lang niet gesproken ja gaat goed en hoe ist daar dan?
[slachtoffer 1] : jaa gaat haha
[slachtoffer 1] : ik ga naar psycholoog heen van wat er toen gebeurd is
[slachtoffer 1] : ik kan het nog steeds niet op een rijtje krijgen
[naam] : tja wat toen gebeurt is had echt niet mogen gebeuren en gelukkig heeft hij er wel echt spijt van wat er toen gebeurt is
[naam] : maar naast dat gaat het wel goed?
[slachtoffer 1] : maar hij heeft het bij [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] , aangeefster) gedaan dit jaar
[slachtoffer 1] : ken je wel ja [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] : gingen we altijd mee naar paarden
[slachtoffer 1] : jawel gaat wel goed daarna meer dan 2 jaar relatie
[naam] : wat leuk goed om te horen maarja ik denk niet dat [slachtoffer 2] dan daar over de waarheid spreekt want ik ken mijn broer en hij zou niet de zelfde fout twee keer begaan
(…)
[slachtoffer 1] : en iedereen om mij heen zegt dat ik aangifte moet doen
[slachtoffer 1] : om dat ik er nu nog steeds last van heb
[slachtoffer 1] : niet tegenover hem maar tis gewoon heel erg dat het gebeurd is en ik ga er zeker over na denken
(…)
[slachtoffer 1] : hij heeft wel sorry gezegt over facebook maar als hij er echt spijt van heeft zegt hij het wel in mijn gezicht
[naam] : hij deed het over facebook omdat hij niet wist of jij het wel aan kon om hem te zien en geloof mij die jonge heeft er genoeg spijt van en heeft het veel hoger in zijn kop dan jij denkt ik vind het erg naar voor je dat je er zo mee zit maar denk niet dat die jonge zich niet rot over voelt wat er toen gebeurt is
(…)
[naam] : oke stop nu echt ik snap dat het erg was echt ik begrijp het maar hij had niet normaal veel spijt en zo makkelijk er onder uit komen hij was bijna dood [slachtoffer 1] hij voelde zich zo elendig en schuldig en had het gevoel dat niemand van hem hield hij is bijna dood aangetroffen op een fucking strand
(…)
[naam] : hij wil dit afsluiten net als jou echt
[slachtoffer 1] : ik heb dit nog lang niet afgesloten
[slachtoffer 1] : sorry helpt niks
[slachtoffer 1] : daden
[slachtoffer 1] : sorry helpt mij niet van mijn mn trauma af
[slachtoffer 1] : en afsluiten zou ook nooit gebeuren
[naam] : wat wil jij zien dan dat hij wordt opgesloten en achter tralies zit
(…)
[slachtoffer 1] : ik geloof het niet helemaal dat ik de enige ben geweest
[slachtoffer 1] : dat hij daarvoor bijna dood op strand ligt
[slachtoffer 1] : dan is er echt iets mis
[naam] : is er ook maar weet jij ook wel dat hij eerder zelf ook is aangerand door een vriend van hem”
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat deze Facebookgesprekken niet anders kunnen worden geduid dan in de lijn met hetgeen aangeefster bij de politie heeft verklaard. Het hof overweegt dat uit het gesprek tussen verdachte en aangeefster en de gesprekken tussen [naam] en aangeefster kan worden afgeleid dat verdachte
ookiets soortgelijks is overkomen. Daarnaast volgt uit het gesprek dat verdachte jaren na het incident nadrukkelijk zijn excuses aanbiedt en baalt van wat er gebeurd is. De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van het hof, dat toentertijd niets is gebeurd, maar slechts gesprekken over seks gerelateerde onderwerpen hebben plaatsgevonden in de badkamer, acht het hof – mede gelet op de inhoud van voornoemde Facebookberichten – dan ook ongeloofwaardig, zodat het hof deze verklaring ter zijde schuift.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] , die het hof betrouwbaar acht, niet op zichzelf staan. Er is daarom aan het bewijsminimum voldaan.
Het hof acht het wettige bewijs ook overtuigend en komt op grond daarvan tot een bewezenverklaring dat verdachte het lichaam van aangeefster [slachtoffer 1] seksueel is binnengedrongen door het brengen van zijn penis in de vagina en mond van aangeefster en zijn penis door aangeefster te laten likken, terwijl zij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Steunbewijs ten aanzien van feit 2
De volgende vraag die voorligt is of er sprake is van ander bewijs dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] ondersteunt. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is en overweegt dienaangaande als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat zij samen met haar vriendin [getuige] in de woning van verdachte is geweest. Verdachte vroeg aangeefster op enig moment om onder vier ogen een gesprek te voeren in de slaapkamer. Verdachte heeft op de terechtzitting van het hof bevestigd dat hij samen met aangeefster in zijn slaapkamer is geweest. Het hof stelt daarom vast dat de verklaringen van aangeefster en verdachte op dit onderdeel overeenstemmen. Vervolgens volgt uit de verklaring van aangeefster dat verdachte haar op het bed heeft gelegd en haar shirt, broek en onderbroek heeft uitgedaan. Aangeefster verstijfde toen verdachte dit bij haar deed. Verdachte penetreerde vervolgens met zijn penis de vagina van aangeefster. Zij verklaart dat zij nog een keer “nee” heeft gezegd. Op enig moment is verdachte van aangeefster af gekomen, heeft hij zich aangekleed en de slaapkamer als eerste verlaten.
Het hof is van oordeel dat de getuigenverklaring van [getuige] de verklaringen van aangeefster omtrent de tenlastegelegde handelingen ondersteunt. Zij heeft verklaard dat aangeefster en verdachte elkaar die avond even persoonlijk wilden spreken in een andere kamer. Verdachte heeft [getuige] op dat moment achter zijn computer gezet met een koptelefoon met muziek op. [getuige] heeft verdachte en aangeefster eerst wel horen praten, maar daarna niet meer. Zij heeft nog gevraagd of alles oké ging en toen antwoordde verdachte: “Ja hoor”. [getuige] probeerde de slaapkamerdeur te openen, maar toen bleek dat deze op slot zat. Na ongeveer twintig minuten kwam verdachte als eerste de slaapkamer uit. Aangeefster liep achter hem aan en keek heel erg geschrokken. Haar ogen waren groter dan normaal, alsof ze in shock was. Ze zei: “we moeten heel snel gaan”. [getuige] verklaart dat aangeefster later heeft verteld wat er was gebeurd. Volgens [getuige] zou verdachte de broek van aangeefster hebben uitgetrokken en bij haar naar binnen zijn gegaan, waarbij zij verstijfde.
In onderstaande gesprekken worden met de letter [slachtoffer 2] de berichten van aangeefster [slachtoffer 2] , en met de letter [Verdachte] de berichten van verdachte [Verdachte] aangeduid.
Op 24 juni 2018 heeft verdachte aangeefster benaderd via Facebook en heeft de volgende conversatie plaatsgevonden.
“ [Verdachte] : Wtf joh ik begrijp jou niet ben ik nou fout??? Zelf geen schuld zeker. Jammer.....
[Verdachte] : Was van 2 kanten he goed onthouden....
[slachtoffer 2] : Donder op man mogel groet haar vriend
[Verdachte] : Doe het zelf. Je bent goed bezig. Ik zou vooral nog even mij wat meer op de kop geven.
Kom op zeg.... jqmmer dit.... doe wat je niet laten kunt ik red me wel.
[Verdachte] : Jezus....
[Verdachte] : Hield ik een pistool tegen je kop toen je hier zelf een radler kwam drinken? Volgens mij
niet.”
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat dit Facebookgesprek niet anders kan worden geduid dan in de lijn met hetgeen aangeefster bij de politie heeft verklaard. De verklaring van verdachte dat toentertijd niets is gebeurd en er slechts gesprekken over het eerdere seksueel misbruik van aangeefster hebben plaatsgevonden in de slaapkamer, acht het hof – mede gelet op de verklaring van getuige [getuige] en de inhoud van voornoemd Facebookbericht – dan ook ongeloofwaardig, zodat het hof deze verklaring ter zijde schuift.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] , die het hof betrouwbaar acht, niet op zichzelf staan. Er is daarom aan het bewijsminimum voldaan.
Het hof acht het wettige bewijs ook overtuigend en komt op grond daarvan tot een bewezenverklaring dat verdachte het lichaam van aangeefster [slachtoffer 2] seksueel is binnengedrongen door zijn penis in de vagina van aangeefster te brengen, terwijl zij de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 11 november 2010 tot en met 5 september 2011 te [pleegplaats] met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 1999) die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en het laten likken van zijn penis door die [slachtoffer 1] ;
2.
hij in de periode van 22 januari 2016 tot en met 30 september 2016 te [pleegplaats] met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag slachtoffer 2] 2001) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten:
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de verdediging is bepleit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Op basis van de beschikbare informatie, in combinatie met hetgeen is verhandeld op de terechtzitting van het hof en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht het hof geen aanknopingspunten aanwezig die zouden moeten leiden tot de conclusie dat de feiten verdachte vanwege een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Ook de medische gegevens van verdachte die de raadsvrouw bij haar pleitnota heeft bijgevoegd leiden niet tot de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, mocht het hof tot een bewezenverklaring komen, verzocht het sanctiestelsel voor jeugdigen toe te passen. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat in de persoonlijkheid van verdachte hiertoe veel aanleiding bestaat: bij verdachte is gedurende zijn gehele leven, derhalve ook in de onder 1 en 2 tenlastegelegde periode, sprake van persoonlijkheidsproblematiek, psychische stoornissen in de vorm van ADHD en mogelijk ASS en hierdoor een achterstand in zijn ontwikkeling. Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het tijdsverloop en de gevolgen die een gevangenisstraf voor verdachte zullen hebben. Zij heeft om deze redenen verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf aan verdachte op te leggen.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van twee minderjarige meisjes door bij hen seksueel binnen te dringen. Zij hadden ten tijde van het misbruik de leeftijd van elf en vijftien jaren. Door zijn handelswijze heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de jeugdige leeftijd en kwetsbaarheid van de slachtoffers, maar kennelijk enkel gehandeld vanuit zijn eigen seksuele behoefte. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke zedendelicten daarvan langdurig geestelijke schade plegen te ondervinden. Dat dit in de onderhavige zaak ook het geval is, blijkt uit de slachtofferverklaringen die – namens de slachtoffers – op de terechtzitting van het hof zijn voorgedragen. Het hof heeft hieruit begrepen dat de feiten een zeer grote impact op de slachtoffers hebben gehad en nog altijd hebben. Het hof neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij erkent daarmee het leed van de slachtoffers niet.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juni 2024. Daaruit blijkt weliswaar dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten. Verder heeft het hof vastgesteld dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
Het hof heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 18 juni 2024. Hieruit volgt dat verdachte – mede als gevolg van zijn ADHD en een (naar eigen zeggen) stoornis die een beetje in het autistisch spectrum zit – stressgevoelig is. Hij kende in het verleden moeizame periodes, maar door ambulante behandeling kreeg hij destijds weer grip op zijn gedachten en zat hij weer goed in zijn vel. Door zijn veroordeling door de rechtbank is zijn geestelijke gemoedstoestand drastisch verslechterd en uit hij in het gesprek met de reclassering sombere en negatieve gedachten. Hij heeft een vrouw die zwanger is. Hij maakt zich zorgen over hun toekomst en de consequenties die een eventuele veroordeling door het hof zullen hebben op hen. Hij ervaart hierdoor fysieke klachten en dwangneuroses. Inmiddels heeft verdachte weer werk, maar zijn er nog schulden. Hij ervaart ondersteuning van zijn vrouw, familie en sociale netwerk. Er is geen problematisch middelengebruik Er zijn met name beschermende factoren. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Verdachte was ten tijde van de vermeende delictsituaties tussen de 17 en 23 jaar, hetgeen kon betekenen dat keuzes beïnvloed werden door zijn adolescentie. Hij is inmiddels 31 jaar.
Ten aanzien van de straf adviseert de reclassering het volgende. Verdachte en zijn vrouw hebben een koopwoning. Mocht hij tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld worden dan zal het inkomensverlies kunnen leiden tot gedwongen verkoop van hun woning. De reclassering wil vanwege het ingrijpende karakter daarvan, ter overweging meegeven, mocht opnieuw een onvoorwaardelijke straf opgelegd worden, hem een werkstraf op te leggen.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebracht op de terechtzitting van het hof. Verdachte ervaart veel stress van de onderhavige zaak en hij is moe door de gedachten van een eventuele gevangenisstraf. Een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal een grote impact op hem hebben. Zijn vrouw is zwanger en naar verwachting zal zij in januari 2025 bevallen.
Welk sanctiestelsel?
Het hof heeft geconstateerd dat de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden in een periode dat verdachte minderjarig was (feit 1) en in een periode dat verdachte meerderjarig was (feit 2). Het hof ziet zich voor de vraag gesteld welk sanctiestelsel dient te worden toegepast. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 495, vierde lid, Sv biedt het hof in dit geval de mogelijkheid om kennis te nemen van feiten voor- en nadat de verdachte de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt. Het hof dient op grond van artikel 495, vijfde lid, Sv een keuze te maken over het toepasselijke sanctiestelsel. Gelet op de toelichting bij de invoering van dit wetsartikel is de hoofdregel dat de berechting geschiedt volgens het volwassenenstrafrecht. Redenen voor toepassing van het jeugdstrafrecht kunnen worden gezien in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het voorstel voorziet niet in de mogelijkheid te differentiëren naar het moment waarop deze feiten zijn begaan. [1]
Het hof ziet, mede gelet op voornoemd reclasseringsadvies, net als de rechtbank, in de onderhavige zaak geen aanleiding om van de hoofdregel af te wijken. Verdachte is inmiddels 31 jaren oud en een zelfstandig functionerende man. Het hof ziet gelet op deze omstandigheden geen meerwaarde in een strafoplegging met een pedagogisch karakter. Verdachte zal daarom worden berecht op grond van het volwassenenstrafrecht met het daarbij behorende sanctiestelsel.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging het navolgende overwogen.
“De rechtbank betrekt in strafverzwarende zin in haar overweging dat sprake is geweest van misbruik, waarbij een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de slachtoffers aan de orde was. Verdachte heeft niet alleen misbruik gemaakt van dit bestaande leeftijdsverschil, maar ook van de kwetsbaarheid van de slachtoffers. Tijdens de zitting heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte niet goed weet hoe hij zich moet verhouden tot zijn gedrag in het verleden. Hij ontkent de door de aangeefsters beschreven situaties niet, maar ontkent wel de ten laste gelegde feiten met grote stelligheid. Op deze manier neemt hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn daden. De rechtbank rekent verdachte dit stevig aan, te meer nu dit het verwerkingsproces van de slachtoffers niet ten goede komt. Met hun aangifte wensen zij juist erkenning van wat hen is aangedaan. In strafverminderende zin betrekt de rechtbank in haar overweging dat verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het eerste bewezenverklaarde feit en dat voor minderjarigen als uitgangspunt een andere strafmaat geldt dan voor meerderjarigen. Verder is sprake van een fors tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de behandeling van de strafzaak. De gevolgen van een vrijheidsstraf wegen nu anders dan wanneer verdachte destijds zou zijn berecht.”
Het hof verenigt zich met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
Het hof zal voorts in strafverminderende zin ook rekening houden met de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte en dat verdachte veel te verliezen heeft bij een aanzienlijke detentieperiode.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de hierboven weergegeven aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten enkel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof zal echter, gelet op hetgeen hierboven over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is overwogen, een gevangenisstraf voor een lagere duur opleggen dan de rechtbank heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd, een en ander op de wijze zoals hierna is vermeld.
Het hof acht gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Een voorwaardelijk strafdeel acht het hof noodzakelijk nu verdachte in de onderhavige zaak tot twee keer toe soortgelijke feiten heeft gepleegd. Voorts acht het hof het passend een groot deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen vanwege het tijdsverloop tussen het plegen van het bewezenverklaarde en de afdoening ervan.

Vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 11.569,96 (bestaande uit
€ 1.569,96 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen, tot een bedrag van
€ 2.500,00 aan immateriële schade, dit is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 10.647,50 (bestaande uit € 647,50 aan materiële schade € 10.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen, tot een bedrag van
€ 2.500,00 aan immateriële schade, dit is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00, deze te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Indien het hof wel tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsvrouw – kort samengevat – verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat deel af te wijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangehaalde uitspraken door de advocaat van de benadeelde partijen niet overeenkomen met de onderhavige zaak en dat er rekening dient gehouden te worden met dat de benadeelde partijen al psychische problemen hadden voor het tenlastegelegde.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank heeft ten aanzien van de materiële schade het navolgende overwogen.
“Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. De opgevoerde materiële schadeposten acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en door de verdediging voldoende gemotiveerd betwist, zodat van het causaal verband tussen deze schade en de bewezenverklaarde feiten onvoldoende is gebleken. De rechtbank zal beide benadeelde partijen daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partijen de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.”
Het hof verenigt zich met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
Ten aanzien van de immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het is een feit van algemene bekendheid dat zedendelicten als onderhavige een ernstige inbreuk maken op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending dan ook mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b , van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. Uit de bij de schadeformulieren gevoegde stukken ter onderbouwing en de – namens de benadeelde partijen – mondelinge toelichting op de terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de bewezenverklaarde feiten een forse impact hebben gehad op de benadeelde partijen en dat zij tot de dag van vandaag nog steeds de gevolgen en klachten daarvan ondervinden. Dit is aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat van de benadeelde partijen aangehaalde uitspraken ter onderbouwing van het immateriële schadebedrag, betrekking hebben op seksueel misbruik van een jonger slachtoffer en gedurende een langere periode dan in onderhavige kwestie. Het hof is dan ook, net als de rechtbank, van oordeel dat deze uitspraken te veel afwijken van de gebeurtenissen in onderhavige zaak, zodat het hof gebruik zal maken van de bevoegdheid om de omvang van de immateriële schade te schatten.
Het hof acht, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, een schadevergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade toewijsbaar.
De benadeelde partijen zullen voor het overige deel van hun vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2011 en ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] vanaf 30 september 2016.
Kosten
Gelet op het vorenstaande dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 244 en 245 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 september 2011.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 september 2016.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. M. B . de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 17 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.MvT,