ECLI:NL:GHARL:2024:4874

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
22/1744 t/m 22/1751
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw na boekenonderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 28 juni 2022 de boetebeschikkingen van de Inspecteur heeft vernietigd, maar de navorderingsaanslagen in stand heeft gelaten. De belanghebbende, geboren in 1944, was directeur en enig aandeelhouder van een BV die een administratie- en belastingadviesbureau exploiteerde. De Inspecteur had navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd over de jaren 2015 tot en met 2018, na een boekenonderzoek bij de BV. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat haar gegevens onterecht in het databestand FSV waren opgenomen, en dat de navorderingsaanslagen berustten op een redelijke schatting. In hoger beroep betoogt de belanghebbende dat de navorderingsaanslagen onterecht zijn opgelegd, onder andere omdat zij zou zijn betrokken in een project dat zou leiden tot discriminatie. Het Hof oordeelt dat de controle bij de BV niet voortkwam uit de registratie in het databestand FSV en dat de Inspecteur bevoegd was om de aangiften te corrigeren. Het hoger beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/1744 tot en met 22/1751
uitspraakdatum: 23 juli 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2022, nummers AWB 20/1323 tot en met 20/1330, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2015 tot en met 2018 opgelegd. Verder zijn bedragen aan belastingrente berekend en zijn boetes opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen IB/PVV verminderd tot navorderingsaanslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 31.349 (2015), € 32.252 (2016), € 30.752 (2017) en € 25.174 (2018). Verder heeft de Inspecteur de beschikkingen belastingrente verminderd tot respectievelijk € 510 (2015), € 354 (2016), € 173 (2017) en € 22 (2018). Voorts zijn de boetes verminderd.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen Zvw verminderd tot navorderingsaanslagen naar een bijdrage-inkomen van respectievelijk € 6.000 (2015 tot en met 2017) en € 4.500 (2018). Verder heeft de Inspecteur de beschikkingen belastingrente verminderd tot respectievelijk € 37 (2015), € 29 (2016), € 15 (2017) en € 2 (2018).
1.4.
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De Rechtbank heeft uitsluitend het beroep inzake de boetebeschikkingen gegrond verklaard en deze boetebeschikkingen vernietigd.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2024. Vanwege de samenhang zijn de onderhavige zaken gezamenlijk behandeld met de zaken met de nummers 22/1738, 22/1739, 22/1742 en 22/1743. Namens belanghebbende is verschenen haar ex-echtgenoot [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] , [naam3] , [naam4] en [naam5] . De heer [naam1] heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Verder heeft hij een brief over discriminatie overgelegd, alsmede twee brieven van de Belastingdienst over de registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en een verzoek om proceskostenvergoeding. Nadat ter zitting het geschilpunt over project 1043/FSV was behandeld, heeft de heer [naam1] de zittingzaal verlaten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1944, was tot oktober 2013 gehuwd met de heer [naam1] . Belanghebbende was directeur en enig aandeelhouder van [naam6] BV (hierna: de BV).
2.2.
De BV is opgericht op 23 januari 2015 en exploiteerde een administratie- en belastingadviesbureau. Zij is per 1 november 2018 ontbonden. De dagelijkse kantoorleiding van de BV was in handen van [naam7] , de dochter van belanghebbende en de heer [naam1] .
2.3.
Belanghebbende en de BV zijn op 23 januari 2015 een verhuurovereenkomst aangegaan betreffende een gedeelte van belanghebbendes woning aan [adres1] te [woonplaats] . In die overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“Ondergetekenden:
Mevrouw [belanghebbende] , wonende aan [adres1] , [woonplaats] , verhuurder
en
[naam6] B.V., gevestigd op [adres1] [woonplaats] , huurder
[naam1] , wonende aan de [adres2] , [plaats1] , huurder
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
De verhuurder verhuurt aan de huurders 3 kamers (te gebruiken als kantoorruimte) op de 1e verdieping van de woning gelegen aan [adres1] , [woonplaats] aan partijen zonder nadere omschrijving bekend. Verder op de 2e verdieping 1 kamer als woonruimte aan de heer [naam1] .
Artikel 2
Deze huur en verhuur zijn aangegaan voor de duur van 5 jaar vanaf 23 januari 2015 en lopende tot en 23 januari 2020.
(…)
Artikel 3
De huurprijs bedraagt € 1.700 voor de 1e verdieping en voor de 2e verdieping € 300,-. Deze dient per de 1e van de maand te worden voldaan.
(…)
[belanghebbende] , [naam6] B.V. [naam1] ”
2.4.
Belanghebbende heeft aangiften IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 8.787 (2015), € 9.690 (2016), € 6.722 (2017) en € 8.498 (2018).
2.5.
De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2015, 2016 en 2018 opgelegd overeenkomstig de aangiften. De aanslag IB/PVV 2017 is opgelegd naar een (gecorrigeerd) belastbaar inkomen van € 8.190. De Inspecteur heeft geen aanslagen Zvw opgelegd.
2.6.
In maart 2019 is een boekenonderzoek ingesteld bij de BV. Het rapport van het boekenonderzoek heeft als dagtekening 9 juli 2019.
2.7.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek zijn de navorderingsaanslagen opgelegd. Daarbij zijn de inkomsten gecorrigeerd voor de ontvangen huurpenningen (twaalfmaal € 1.700) en de ontvangen vergoedingen voor het schoonhouden van de aan de BV verhuurde kamers (twaalfmaal € 500). De navorderingsaanslagen zijn, na bezwaar, als volgt berekend:
2015
2016
2017
2018
Aangifte (belastbaar inkomen)
8.787
9.69
6.722
8.498
Aanslag (belastbaar inkomen)
8.787
9.69
8.19
8.498
Correctie: loon schoonmaak
6
6
6
4.5
Huurpenningen
20.4
20.4
20.4
15.3
Kosten: 45% van OZB
-956
-956
-956
-956
Kosten: 45% van opstalverzekering
-186
-186
-186
-186
TBS-vrijstelling (art. 3.99b IB)
-2.696
-2.696
-2.696
-1.982
Correctie: ROW (verhuur)
16.562
16.562
16.562
12.176
Navorderingsaanslag IB/PVV
31.349
32.252
30.752
25.174
Navorderingsaanslagen Zvw (loon)
6
6
6
4.5
2.8.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 28 juni 2022 geoordeeld dat niet aannemelijk is dat gegevens van belanghebbende zijn opgenomen in het databestand FSV. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan, dat daarom aanleiding bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast, dat belanghebbende niet in deze verzwaarde bewijslast is geslaagd, en dat de navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting en daarom in stand blijven. Verder heeft de Rechtbank de opgelegde boetes vernietigd.
2.9.
De Belastingdienst heeft in een brief van 28 juli 2022 aan belanghebbende meegedeeld dat haar gegevens waren opgenomen in het databestand FSV. Verder is in deze brief onder meer het volgende vermeld:
“Uw persoonsgegevens stonden in de FSV omdat een overheidsorganisatie uw belastinggegevens bij ons heeft opgevraagd. (…) In uw situatie stond in de FSV dat het informatieverzoek is gedaan door: Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB heeft met informatieverzoeken inkomensgegevens bij de Belastingdienst opgevraagd. De SVB voert enkele inkomensafhankelijke regelingen uit, zoals de AOW-partnertoeslag, de Algemene nabestaande wet (Anw), de Remigratiewet, het kindgebonden budget en de Aanvullende Inkomensregeling Ouderen (AIO). Om dit goed te kunnen doen heeft de SVB van de Belastingdienst inkomensgegevens van burgers nodig. (…)
Jaar van registratie in de FSV: 2017.
Wat gebeurt er nu?
We onderzoeken nog of de opname van uw persoonsgegevens in de FSV voor u onterechte gevolgen heeft gehad. En of wij de FSV-registratie met andere overheidsorganisaties hebben gedeeld en zo ja, met wie. Wij verwachten dat deze onderzoeken het komende half jaar zijn afgerond.”
Belanghebbende is tot de dag van de zitting van het Hof nog niet geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende betoogt, evenals bij de Rechtbank, dat zij vanwege haar afkomst en ‘exotische’ achternaam is betrokken in het project 1043 en databestand FSV, dat deze betrokkenheid onrechtmatig is, dat ook de controle bij de BV die daaruit is voortgevloeid onrechtmatig is, en dat dit meebrengt dat de bij die controle aan het licht gekomen punten niet mogen leiden tot een correctie van belanghebbendes aangiften IB/PVV.
3.3.
Verder betoogt belanghebbende dat de Inspecteur ten onrechte looninkomsten in aanmerking heeft genomen, alsmede huurinkomsten als resultaat uit een werkzaamheid.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en die van de Inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Verzoek betalingsonmacht griffierecht
4.1.
Belanghebbende heeft aangegeven niet in staat te zijn om griffierecht te betalen. Het Hof heeft in dat verband een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft de griffier bij brief van 13 januari 2023 aan belanghebbende meegedeeld dat belanghebbende voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat daarom vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht. Het Hof ziet geen aanleiding om van deze voorlopige beslissing terug te komen. Belanghebbende is daarom voor de behandeling van het onderhavige hoger beroep geen griffierecht verschuldigd.
Project 1043/Databestand FSV
4.2.
Indien een controle van aangiften van een belastingplichtige is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging, komt aan de inspecteur niet de bevoegdheid toe om de aangiften te corrigeren naar aanleiding van bij de controle aan het licht gekomen punten. De belanghebbende dient gemotiveerd te stellen dat hier in zijn situatie sprake van is geweest. Vervolgens dient de inspecteur aan belanghebbende en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn (HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.3).
4.3.
Belanghebbende heeft betoogd, evenals bij de Rechtbank, dat zij vanwege haar afkomst en ‘exotische’ achternaam is betrokken in het project 1043 en databestand FSV, dat deze betrokkenheid onrechtmatig is, dat ook de controle bij de BV die daaruit is voortgevloeid onrechtmatig is, en dat dit meebrengt dat de bij die controle aan het licht gekomen punten niet mogen leiden tot een correctie van belanghebbendes aangiften IB/PVV.
4.4.
De Inspecteur heeft een intern mailbericht van 12 april 2021 ingebracht waarin op de vraag of belanghebbende en de heer [naam1] onder project 1043 vallen, het volgende door de regiocoördinator intensief toezicht is geantwoord:
“De beide belastingplichtigen vallen en vielen niet onder project 1043. Ik zie geen AKI 1043, geen vermelding van 1043 en geen centrale vragenbrieven in Eldoc. Wel zie ik navorderingsaanslagen die, zo begrijp ik, het gevolg zijn van een boekenonderzoek (maar niet van de code 1043).”
4.5.
Verder heeft de Inspecteur een intern mailbericht van 10 mei 2021 ingebracht waarin antwoord is gegeven op de vraag wat de aanleiding was voor het boekenonderzoek bij de BV. Volgens dit bericht is de aanleiding geweest een a-select, landelijk getrokken steekproefpost ondernemingen 2016. Daarbij is in eerste instantie de inmiddels gefailleerde entiteit [naam8] BV en later de heer [naam9] – de voormalig directeur-grootaandeelhouder van die vennootschap en de zoon van belanghebbende en [naam1] – naar boven gekomen.
4.6.
Bij het mailbericht van 10 mei 2021 is een bijlage gevoegd genaamd “Controleopdracht en behandeling in de Steekproef Ondernemingen 2016”. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Beoordeel de aanvaardbaarheid van alle aangiften Vpb, IB, OB en LH (uiteraard voor zover die middelen in de entiteit aanwezig zijn) voor het jaar 2014.
Projectcode: 1188
Toelichting: Het onderzoek betreft primair de ondernemingsactiviteiten van de entiteit, waarbij alle aangiften/personen, die gerelateerd zijn aan deze ondernemingsactiviteiten in de controle worden betrokken. (…)”
4.7.
In het verslag van het boekenonderzoek bij de heer [naam9] (hierna: de zoon) van 14 februari 2017 is het volgende opgemerkt:
2.2
Bedrijfsactiviteiten
[De zoon] exploiteerde vanaf 1 mei 2013 een administratiekantoor. gespecialiseerd in de administraties van Chinese horecagelegenheden (restaurants), in de vorm van een eenmanszaak.
De eenmanszaak handelde onder de handelsnamen:
[naam8] :
[naam10] :
[naam1] Beheer:
[naam11] .
Daarnaast is [de zoon] enig aandeelhouder van:
[naam8] B.V ( het administratiekantoor tot 1 januari 1997);
[naam12] B.V. (het administratiekantoor van I januari 1997 tot 1 mei 2013)
Beide bovengenoemde besloten vennootschappen zijn failliet verklaard. (…)
[De zoon] vertelde dat op het moment dat duidelijk werd dat de besloten vennootschappen niet meer levensvatbaar waren, de klanten per 1 mei 2013 zijn overgegaan naar [naam10] B.V. i.o. Van de overdracht is geen schriftelijke overeenkomst opgemaakt. De akte van [naam10] B.V. i.o. is niet notarieel gepasseerd zodat er formeel sprake is van een eenmanszaak.
Vanaf 1 januari 2015 zijn de klanten ondergebracht bij [de BV]. De aandeelhouder van deze besloten vennootschap is [belanghebbende] (de moeder (…)). Van de overdracht van de klanten is geen schriftelijke overeenkomst opgemaakt.”
4.8.
In het interne mailbericht van 10 mei 2021 is verder opgemerkt dat de aanleiding van het – op 13 juni 2018 aangekondigde en op 13 maart 2019 ingestelde – boekenonderzoek bij de BV is gelegen in de onderzoeksbevinding bij de controle van de zoon dat vanaf 1 januari 2015 de klanten zijn ondergebracht bij de BV. Voor het boekenonderzoek bij de BV is de volgende opdrachtbeschrijving aan de controleur meegegeven:
“Opdracht: stel een algemeen bedrijfsbezoek in bij [de BV] en behandel daarbij minimaal de volgende items:
  • Wijze van oprichting
  • Verkrijging klantenportefeuille (goodwill?)
  • Overname personeel?
  • Huisvesting onderneming
  • AO/IB
  • Tijdstip en wijze van facturering
  • Gebruikelijk loon aspect dga
Dit bedrijfsbezoek is uitgezet mede ter ondersteuning van het boekenonderzoek bij [naam8] BV (in behandeling bij [naam13] ) en kan derhalve ook het best door hem uitgevoerd worden.”
4.9.
Gezien het bovenstaande acht het Hof aannemelijk dat (de vennootschap dan wel ondernemingsactiviteit van) belanghebbendes zoon op basis van een aselecte steekproef in 2016 – met projectcode 1188 – was geselecteerd voor controle van de aangiften voor het jaar 2014, dat bij die controle was gebleken dat de klantenportefeuille van (de vennootschappen van) belanghebbendes zoon per 1 januari 2015 was overgedragen aan de BV, en dat vanwege die overdracht vervolgens in juni 2018 een boekenonderzoek is aangekondigd bij de BV. Het vorenstaande brengt mee dat de controle bij de BV en de daaruit voortvloeiende navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw ten name van belanghebbende, niet zijn voortgekomen uit de registratie in databestand FSV of eventuele betrokkenheid bij project 1043 van belanghebbende. Daarbij komt nog dat belanghebbende eerst in 2017 is geregistreerd in databestand FSV vanwege een informatieverzoek van de SVB (zie 2.9), zodat niet kan worden gezegd dat die registratie is gebaseerd op een criterium dat jegens belanghebbende heeft geleid tot een schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. De controle bij de BV heeft derhalve niet plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Aan de Inspecteur komt dus de bevoegdheid toe om de aangiften IB/PVV van belanghebbende te corrigeren op basis van de bij de controle bij de BV aan het licht gekomen punten.
4.10.
Belanghebbende heeft aan het Hof verzocht om de controlemedewerker vennootschapsbelasting de heer [naam14] op te roepen om als getuige te horen. Belanghebbende wenst met een getuigenverklaring te onderbouwen dat deze belastingambtenaar tegen de heer [naam1] heeft gezegd dat laatstgenoemde ‘in een project zit’. De Inspecteur heeft niet weersproken dat dit zou zijn gezegd, zodat dit als vaststaand kan worden aangemerkt en geen bewijs meer behoeft. Het Hof ziet daarom ervan af om deze belastingambtenaar als getuige op te roepen. Dat deze belastingambtenaar heeft gezegd dat de heer [naam1] ‘in een project zit’, hoeft overigens niet te beteken dat hij betrokken is in project 1043, zoals de heer [naam1] zelf veronderstelt. En zelfs al zou deze veronderstelling juist zijn, dan nog brengt dat het Hof niet tot een ander oordeel dan is gegeven in 4.9, zodat ook om die reden het niet zinvol is deze belastingambtenaar als getuige op te roepen.
Loon (schoonmaakwerkzaamheden)
4.11.
Tot het loon voor de inkomstenbelasting behoort al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking (artikel 3.80 Wet IB jo artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB)).
4.12.
Een verzekeringsplichtige, zoals belanghebbende, is een inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd (artikel 41 Zvw). Deze bijdrage is verschuldigd over het bijdrage-inkomen van een jaar, dat onder meer bestaat uit belastbaar loon in de zin van de loonbelasting (artikel 43 lid 1 Zvw).
4.13.
Vast staat dat belanghebbende jaarlijks € 6.000 (2015 tot en met 2017) en € 4.500 (2018) van de BV heeft ontvangen voor het schoonhouden van de door de BV gehuurde kamers. De BV heeft deze betalingen geadministreerd als ‘lonen en salarissen [belanghebbende]’. Verder is in reactie op het controlerapport namens de BV geschreven dat ‘het bedrag van € 6.000 geen loon is maar arbeidsvergoeding voor schoonmaakwerkzaamheden’.
4.14.
De door belanghebbende ontvangen vergoedingen houden verband met de door haar verrichte schoonmaakwerkzaamheden, zodat de Inspecteur deze vergoedingen terecht tot het loon heeft gerekend. Dit oordeel vindt bevestiging in de wijze waarop de betalingen in de administratie van de BV zijn verwerkt. Anders dan belanghebbende betoogt, kunnen deze betalingen niet worden aangemerkt als vrijwilligersvergoeding in de zin van artikel 2, lid 6 Wet LB, reeds omdat de werkzaamheden zijn verricht voor een BV die is onderworpen aan de vennootschapsbelasting. Ook belanghebbendes betoog dat zij kosten voor schoonmaakmiddelen heeft gemaakt, dat zij deze kosten heeft voorgeschoten en dat zij de voorgeschoten bedragen van de BV heeft ontvangen door middel van deze vergoedingen, snijdt geen hout. Het loonbegrip in de zin van artikel 10 Wet LB is namelijk zo ruim dat daaronder ook deze kostenvergoedingen vallen. Daarbij komt dat de door belanghebbende gestelde kosten op generlei wijze zijn onderbouwd.
4.15.
Nu de vergoedingen terecht tot het loon zijn gerekend, is het op grond van artikel 43 lid 1 Zvw (zie 4.12) ook gerechtvaardigd deze bij het bijdrage-inkomen voor de Zvw in aanmerking te nemen.
Terbeschikkingstelling van vermogensbestanddeel (verhuur)
4.16.
Als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden wordt onder meer aangemerkt het rendabel maken van vermogensbestanddelen door deze aan een verbonden vennootschap ter beschikking te stellen (artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB)).
4.17.
Belanghebbende houdt in onderhavige jaren alle aandelen in de BV (zie 2.1). Zij verhuurt een deel van de tot haar privévermogen behorende woning aan de BV voor € 1.700 per maand (zie 2.3).
4.18.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.92 Wet IB heeft de Inspecteur terecht de hiervoor genoemde huurinkomsten aangemerkt als resultaat uit een werkzaamheid.
Geen omkering en verzwaring bewijslast
4.19.
Gelet op het hiervoor overwogene, is reeds aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast vastgesteld dat de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw tot een juist bedrag zijn vastgesteld. Het Hof hoeft zich dan ook niet uit te laten over de vraag of de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is wegens het niet doen van de vereiste aangiften.
Belastingrenten
4.20.
Het hoger beroep van belanghebbende wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrenten. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de navorderingsaanslagen worden gehandhaafd, dienen ook de in rekening gebrachte belastingrenten te worden gehandhaafd.
Schadevergoeding
4.21.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van schade (smartengeld) ten bedrage van € 30.000, wegens onrechtmatig handelen van de Inspecteur. Dit verzoek moet worden afgewezen. De wettelijke regeling van artikel 8:73 Awb (oud) biedt immers alleen de mogelijkheid van een schadevergoeding indien het (hoger) beroep gegrond wordt verklaard. Nu dit hoger beroep ongegrond wordt verklaard, kan reeds om die reden geen schadevergoeding worden toegekend.
Invorderingsmaatregelen
4.22.
Belanghebbende heeft betoogd dat de Ontvanger onbehoorlijk heeft gehandeld door invorderingsmaatregelen - zoals beslaglegging - jegens haar te ondernemen. Tegen besluiten van de Ontvanger over de invordering van belastingschulden kan evenwel niet worden opgekomen bij de belastingrechter, zodat het Hof niet bevoegd is daarover te oordelen.
Slotsom4.23. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 24 juli 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.