ECLI:NL:GHARL:2024:4873

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
22/1742 en 22/1743
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015 na uitspraak rechtbank Gelderland

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 28 juni 2022 de beroepen van belanghebbende gegrond verklaarde. De rechtbank had de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 verminderd en de navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) vernietigd. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder navorderingsaanslagen opgelegd aan belanghebbende, die in beroep ging tegen de handhaving van deze aanslagen. De rechtbank oordeelde dat de correctie op het inkomen uit werk en woning onterecht was en dat de boetebeschikking vernietigd moest worden. In hoger beroep heeft de inspecteur de uitspraak van de rechtbank bestreden, terwijl belanghebbende de vernietiging van de navorderingsaanslagen en de boetebeschikking heeft bepleit. Tijdens de zitting op 12 juni 2024 in Arnhem zijn beide partijen gehoord. Het hof heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 terecht is opgelegd en dat de inspecteur bevoegd was om de aangifte te corrigeren. Het hof verklaarde het hoger beroep van belanghebbende ongegrond voor de navorderingsaanslag IB/PVV en niet-ontvankelijk voor de navorderingsaanslag Zvw. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen schadevergoeding toegekend aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/1742 en 22/1743
uitspraakdatum: 23 juli 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2022, zaaknummers AWB 20/1311 en AWB 20/1316, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.300. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.374. De Inspecteur heeft voorts bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 5.315.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 voorts een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 10.158. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 63.
1.3
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur de bestreden navorderingsaanslagen, boetebeschikking en beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 juni 2022 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een bedrag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.142, de bijbehorende beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de boetebeschikking vernietigd, de navorderingsaanslag Zvw 2015 en de bijbehorende beschikking belastingrente vernietigd en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is ingeschreven onder zaaknummer BK-ARN 22/1742 en het hoger beroep inzake de navorderingsaanslag Zvw onder zaaknummer BK-ARN 22/1743. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2024 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] namens de Inspecteur. Vanwege de samenhang zijn de zaken van belanghebbende met toestemming van partijen gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de zaken van [naam5] met zaaknummers BK-ARN 22/1744 tot en met 22/1751 en de zaken van [naam6] B.V. met zaaknummers BK-ARN22/1738 en 22/1739.
1.7
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Verder heeft hij een brief over discriminatie overgelegd, alsmede twee brieven van de Belastingdienst over de registratie in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) Nadat ter zitting het geschilpunt over project 1043/FSV was behandeld, heeft belanghebbende de zittingzaal verlaten.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is geboren [in] 1943 en was tot 3 oktober 2013 gehuwd met mevrouw [naam5] . Laatstgenoemde was directeur en enig aandeelhouder van [naam6] B.V. (hierna: de BV).
2.2
De B.V. is opgericht op 23 januari 2015 en exploiteerde een administratie- en belastingadviesbureau. Zij is per 1 november 2018 geliquideerd.
2.3
De Inspecteur heeft belanghebbende op 28 februari 2016 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2015.
2.4
Belanghebbende heeft op 5 mei 2016 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.935 (bestaande uit een AOW-uitkering).
2.5
De Inspecteur heeft met dagtekening 3 juni 2016 een aanslag IB/PVV 2015 aan belanghebbende opgelegd overeenkomstig de aangifte van belanghebbende.
2.6
Op 13 juni 2018 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting 2015 van de B.V. Bij brief van 10 december 2018 heeft de Inspecteur aangekondigd het boekenonderzoek uit te breiden met een beoordeling van de aangifte IB/PVV 2015 van belanghebbende.
2.7
De Inspecteur heeft bij brief van 9 juli 2019 aangekondigd voornemens te zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 op te leggen. In die brief kondigt de Inspecteur tevens aan een vergrijpboete op grond van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan belanghebbende op te zullen leggen.
2.8
De Inspecteur heeft met dagtekening 24 augustus 2019 aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is naar het volgende inkomen berekend:
Pensioenuitkeringen (AOW) € 9.935
Correctie loon [naam6] B.V. € 12.000
Correctie bijtelling privégebruik auto van de zaak € 16.207
Correctie resultaat uit overige werkzaamheden (ROW)
€ 10.158
Inkomen uit werk en woning € 48.300
Tevens heeft de Inspecteur bij beschikking van dezelfde datum een vergrijpboete van € 5.315 aan belanghebbende opgelegd.
De navorderingsaanslag Zvw is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 10.158.
2.9
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, alsmede tegen de boetebeschikking en na afwijzing daarvan beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2.1
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de correctie ROW ten onrechte is aangebracht en heeft dientengevolge de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 verminderd en de navorderingsaanslag Zvw 2015 vernietigd. De Rechtbank heeft de boetebeschikking eveneens vernietigd.
2.11
De Belastingdienst heeft in een brief van 22 maart 2023 aan belanghebbende meegedeeld dat zijn gegevens waren opgenomen in het databestand FSV. Verder is in deze brief onder meer het volgende vermeld:

Uw persoonsgegevens stonden in de FSV omdat een overheidsorganisatie uw belastinggegevens bij ons heeft opgevraagd. (…) In uw situatie stond in de FSV dat het informatieverzoek is gedaan door:
* Wij kunnen u niet vertellen welke overheidsorganisatie uw belastinggegevens heeft opgevraagd. Dit kan verschillende redenen hebben. Bijvoorbeeld omdat de naam van die organisatie niet bij de registratie in de FSV stond. Of omdat we de naam van die overheidsorganisatie niet mogen geven, in verband met de toezicht- of opsporingstaak van die organisatie.
Jaar van registratie in de FSV: 2017.
Wat gebeurt er nu?
We hebben onderzocht of de opname van uw persoonsgegevens in de FSV voor u onterechte gevolgen heeft gehad. En of wij de FSV-registratie met andere overheidsorganisaties hebben gedeeld en zo ja, met wie. We informeren u over de uitkomsten van deze onderzoeken in een volgende brief.
Belanghebbende is tot de dag van de zitting van het Hof nog niet geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de bestreden navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 – na de uitspraak van de Rechtbank - tot het juiste bedrag in stand is gebleven.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente.
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en voor wat betreft de navorderingsaanslag Zvw 2015 tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Navorderingsaanslag Zvw
4.1
Voor zover belanghebbende heeft beoogd mede hoger beroep in te stellen tegen de hiervoor – onder 1.2 – bedoelde navorderingsaanslag in de Zvw, kan dat belanghebbende niet in een betere positie brengen, nu de Rechtbank de navorderingsaanslag Zvw 2015 en de bijbehorende beschikking belastingrente reeds heeft vernietigd. Het Hof verklaart belanghebbende daarom niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep met zaaknummer BK-ARN 22/1743.
Verzoek betalingsonmacht griffierecht
4.2
Belanghebbende heeft aangegeven niet in staat te zijn om griffierecht te betalen. Het Hof heeft in dat verband een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft de griffier bij brief van 13 januari 2023 aan belanghebbende meegedeeld dat belanghebbende voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat daarom vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht. Het Hof ziet geen aanleiding om van deze voorlopige beslissing terug te komen. Belanghebbende is daarom voor de behandeling van het onderhavige hoger beroep geen griffierecht verschuldigd.
Project 1043/Databestand FSV
4.3
Indien een controle van aangiften van een belastingplichtige is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging, komt aan de inspecteur niet de bevoegdheid toe om de aangiften te corrigeren naar aanleiding van bij de controle aan het licht gekomen punten. De belanghebbende dient gemotiveerd te stellen dat hier in zijn situatie sprake van is geweest. Vervolgens dient de inspecteur aan belanghebbende en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn (vgl. HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.3).
4.4
Belanghebbende heeft betoogd, evenals bij de Rechtbank, dat hij vanwege zijn afkomst en ‘exotische’ achternaam is betrokken in het project 1043 en databestand FSV, dat deze betrokkenheid onrechtmatig is, dat ook de controle bij de BV die daaruit is voortgevloeid onrechtmatig is, en dat dit meebrengt dat de bij die controle aan het licht gekomen punten niet mogen leiden tot een correctie van belanghebbendes aangifte IB/PVV 2015.
4.5
De Inspecteur heeft een intern mailbericht van 12 april 2021 ingebracht waarin op de vraag of belanghebbende en zijn ex-echtgenote onder project 1043 vallen, het volgende door de regiocoördinator intensief toezicht is geantwoord:

De beide belastingplichtigen vallen en vielen niet onder project 1043. Ik zie geen AKI 1043, geen vermelding van 1043 en geen centrale vragenbrieven in Eldoc. Wel zie ik navorderingsaanslagen die, zo begrijp ik, het gevolg zijn van een boekenonderzoek (maar niet van de code 1043).
4.6
Verder heeft de Inspecteur een intern mailbericht van 10 mei 2021 ingebracht waarin antwoord is gegeven op de vraag wat de aanleiding was voor het boekenonderzoek bij de BV. Volgens dit bericht is de aanleiding geweest een a-select, landelijk getrokken steekproefpost ondernemingen 2016. Daarbij is in eerste instantie de inmiddels gefailleerde entiteit [naam7] BV en later de heer [naam8] – de voormalig directeur-grootaandeelhouder van die vennootschap en de zoon van belanghebbende en [naam5] – naar boven gekomen.
4.7
Bij het mailbericht van 10 mei 2021 is een bijlage gevoegd genaamd “Controleopdracht en behandeling in de Steekproef Ondernemingen 2016”. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

Beoordeel de aanvaardbaarheid van alle aangiften Vpb, IB, OB en LH (uiteraard voor zover die middelen in de entiteit aanwezig zijn) voor het jaar 2014.
Projectcode: 1188
Toelichting: Het onderzoek betreft primair de ondernemingsactiviteiten van de entiteit, waarbij alle aangiften/personen, die gerelateerd zijn aan deze ondernemingsactiviteiten in de controle worden betrokken. (…)
4.8
In het verslag van het boekenonderzoek bij de heer [naam8] (hierna: de zoon) van 14 februari 2017 is het volgende opgemerkt:

2.2 Bedrijfsactiviteiten
[De zoon] exploiteerde vanaf 1 mei 2013 een administratiekantoor. gespecialiseerd in de administraties van Chinese horecagelegenheden (restaurants), in de vorm van een eenmanszaak.
De eenmanszaak handelde onder de handelsnamen:
[naam7] :
[naam9] :
[belanghebbende] Beheer:
[naam10] .
Daarnaast is [de zoon] enig aandeelhouder van:
[naam7] B.V ( het administratiekantoor tot 1 januari 1997);
[naam11] B.V. (het administratiekantoor van I januari 1997 tot 1 mei 2013)
Beide bovengenoemde besloten vennootschappen zijn failliet verklaard. (…)
[De zoon] vertelde dat op het moment dat duidelijk werd dat de besloten vennootschappen niet meer levensvatbaar waren, de klanten per 1 mei 2013 zijn overgegaan naar [naam9] B.V. i.o. Van de overdracht is geen schriftelijke overeenkomst opgemaakt. De akte van [naam9] B.V. i.o. is niet notarieel gepasseerd zodat er formeel sprake is van een eenmanszaak.
Vanaf 1 januari 2015 zijn de klanten ondergebracht bij [de BV]. De aandeelhouder van deze besloten vennootschap is [naam5] (de moeder (…)). Van de overdracht van de klanten is geen schriftelijke overeenkomst opgemaakt.
4.9
In het interne mailbericht van 10 mei 2021 is verder opgemerkt dat de aanleiding van het – op 13 juni 2018 aangekondigde en op 13 maart 2019 ingestelde – boekenonderzoek bij de BV is gelegen in de onderzoeksbevinding bij de controle van de zoon dat vanaf 1 januari 2015 de klanten zijn ondergebracht bij de BV. Voor het boekenonderzoek bij de BV is de volgende opdrachtbeschrijving aan de controleur meegegeven:

Opdracht: stel een algemeen bedrijfsbezoek in bij [de BV] en behandel daarbij minimaal de volgende items:
  • Wijze van oprichting
  • Verkrijging klantenportefeuille (goodwill?)
  • Overname personeel?
  • Huisvesting onderneming
  • AO/IB
  • Tijdstip en wijze van facturering
  • Gebruikelijk loon aspect dga
Dit bedrijfsbezoek is uitgezet mede ter ondersteuning van het boekenonderzoek bij [naam7] BV (in behandeling bij [naam12] ) en kan derhalve ook het best door hem uitgevoerd worden.
4.1
Gezien het bovenstaande acht het Hof aannemelijk dat (de vennootschap c.q. ondernemingsactiviteit van) belanghebbendes zoon op basis van een aselecte steekproef in 2016 – met projectcode 1188 – was geselecteerd voor controle van de aangiften voor het jaar 2014, dat bij die controle was gebleken dat de klantenportefeuille van (de vennootschappen van) belanghebbendes zoon per 1 januari 2015 was overgedragen aan de BV, en dat vanwege die overdracht vervolgens in juni 2018 een boekenonderzoek is aangekondigd bij de BV. Het vorenstaande brengt mee dat de controle bij de BV en de daaruit voortvloeiende navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw ten name van belanghebbende, niet zijn voortgekomen uit de registratie in databestand FSV of eventuele betrokkenheid bij project 1043 van belanghebbende. Daarbij komt nog dat belanghebbende eerst in 2017 is geregistreerd in databestand FSV (zie 2.11). Dat leidt tot de slotsom dat belanghebbende niet is betrokken in project 1043 en dat niet kan worden gezegd dat de registratie in de FSV is gebaseerd op een criterium dat jegens belanghebbende heeft geleid tot een schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. De controle bij de BV heeft derhalve niet plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Aan de Inspecteur komt dus de bevoegdheid toe om de aangifte IB/PVV van belanghebbende te corrigeren op basis van de bij de controle bij de BV aan het licht gekomen punten.
4.11
Belanghebbende heeft aan het Hof verzocht om de controlemedewerker vennootschapsbelasting de heer [naam13] op te roepen om als getuige te horen. Belanghebbende wenst met een getuigenverklaring te onderbouwen dat deze belastingambtenaar in een telefoongesprek met hem heeft gezegd dat hij ‘in een project zit’. De Inspecteur heeft niet weersproken dat dit zou zijn gezegd, zodat dit als vaststaand kan worden aangemerkt en geen bewijs meer behoeft. Het Hof ziet daarom ervan af om deze belastingambtenaar als getuige op te roepen. Dat deze belastingambtenaar heeft gezegd dat belanghebbende ‘in een project zit’, hoeft overigens niet te betekenen dat hij betrokken is in project 1043, zoals belanghebbende zelf veronderstelt. En zelfs al zou deze veronderstelling juist zijn, dan nog brengt dat het Hof niet tot een ander oordeel dan is gegeven in 4.10, zodat ook om die reden het niet zinvol is deze belastingambtenaar als getuige op te roepen.
De vereiste aangifte; omkering en verzwaring van de bewijslast; correcties
4.12
Belanghebbende heeft in hoger beroep voorts gesteld dat, anders dan de Rechtbank in haar bestreden uitspraak heeft geoordeeld, hij wel aangifte heeft gedaan, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast op de voet van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) achterwege had moeten blijven, alsmede, naar het Hof begrijpt subsidiair dat de uitkomst van het hiervoor – onder 2.6 – bedoelde boekenonderzoek, ook na de door de Rechtbank daarop aangebrachte correctie, niet kan dienen als onderbouwing van een redelijke schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning.
4.13
Belanghebbende heeft niet bestreden dat hij in 2015 een bedrag van € 12.000 heeft ontvangen van de BV, dat hij werkzaamheden voor de BV heeft verricht en dat hij van de BV een auto ter beschikking heeft gekregen. In hoger beroep herhaalt belanghebbende evenwel zijn stelling dat de door hem van de BV ontvangen bedragen geen loon betreffen, maar een
“onkostenvergoeding zijnde reiskosten van [plaats1] naar [woonplaats] . De heen- en terugreis gedurende 3 a 4 dagen per week”en “
verteerkosten voor het hele jaar” en dat de aan hem door de BV ter beschikking gestelde auto door hem niet privé gebruikt is.
4.14
Tot het loon voor de inkomstenbelasting behoort al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking (artikel 3.80 Wet IB jo artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB)).
4.15
Belanghebbende op wie, gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, de last rust zijn stellingen aannemelijk te maken, slaagt daarin, naar het oordeel van het Hof, niet. De blote stelling dat het door hem ontvangen bedrag van € 12.000 een vergoeding voor onkosten zou zijn is daartoe onvoldoende. Belanghebbende geeft op geen enkele manier een cijfermatige onderbouwing van de beweerdelijke vergoeding. Evenmin legt hij betalingsbewijzen over, noch komt hij met een vooraf opgestelde onderbouwing naar aard en omvang van de te vergoeden kosten. Voor wat betreft de bijtelling ter zake van het privégebruik van de aan hem ter beschikking gestelde auto geldt op grond van het bepaalde in artikel 13bis, eerste lid, tweede volzin, van de Wet LB dat de auto in ieder geval geacht wordt ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Belanghebbende heeft dat laatste niet doen blijken, sterker nog hij heeft voor zijn stelling geen enkele cijfermatige onderbouwing gegeven, maar heeft volstaan met de stelling dat hij in 2015 geen rijbewijs had. De Rechtbank heeft evenwel in haar uitspraak, waarvan hoger beroep, daarover al vastgesteld dat belanghebbende heeft verklaard dat hij zich door derden liet chauffeuren in de auto.
4.16
Gelet op het hiervoor overwogene, is reeds aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast vastgesteld dat de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2015 tot een juist bedrag is vastgesteld. Het Hof hoeft zich dan ook niet uit te laten over de vraag of de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is wegens het niet doen van de vereiste aangifte, noch over een redelijke schatting door de Inspecteur.
Belastingrente
4.17
Het hoger beroep van belanghebbende wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 tot op het door de Rechtbank verminderde bedrag wordt gehandhaafd, dient ook de dienovereenkomstig verminderde belastingrente te worden gehandhaafd.
Schadevergoeding
4.18
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van schade (smartengeld) ten bedrage van € 30.000, wegens onrechtmatig handelen van de Inspecteur. Dit verzoek moet worden afgewezen. De wettelijke regeling van artikel 8:73 Awb (oud) biedt immers alleen de mogelijkheid van een schadevergoeding indien het (hoger) beroep gegrond wordt verklaard. Nu dit hoger beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan reeds om die reden geen schadevergoeding worden toegekend.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en niet-ontvankelijk voor wat betreft de navorderingsaanslag Zvw 2015.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor wat betreft de navorderingsaanslag Zvw 2015.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. V.F.R Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 24 juli 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.