ECLI:NL:GHARL:2024:4869

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
21-000746-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep doodslag en diefstal met geweld, terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor doodslag en twee vermogensdelicten. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en een gevangenisstraf van vijf jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 mei 2021, waarbij de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer], meermalen met een vaas op het hoofd heeft geslagen, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en terbeschikkingstelling onder voorwaarden gelast. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], tot schadevergoeding toegewezen, met een totaalbedrag van € 353,96, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, en het hof heeft de aanbevelingen van deskundigen over de behandeling van de verdachte overgenomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000746-23
Uitspraak d.d.: 23 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem , van 31 januari 2023 met parketnummer 05-138382-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 november 2023, 12 maart 2024 en 9 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. O. E. de Jong , naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. M.J. de Vries, advocate te Groningen, namens de benadeelde partij [benadeelde] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte terzake van – kort gezegd – doodslag, diefstal in vereniging en diefstal in vereniging waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest. Ook heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling onder voorwaarden van verdachte gelast.
De rechtbank heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] integraal (en hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 2.898,44, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een iets andere strafoplegging en een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primairhij in of omstreeks 26 mei 2021 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een vaas, althans een hard/zwaar voorwerp op het hoofd te slaan en/of met een mes in de hals te steken;
1. subsidiairhij op of omstreeks 26 mei 2021 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten diverse hoofdletsels/botbreuken in/aan het hoofd en/of aangezicht en/of een steekverwonding in de hals heeft toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen met een vaas, althans een hard/zwaar voorwerp op het hoofd te slaan en/of met een mes in de hals te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.hij op of omstreeks 26 mei 2021 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met diverse pasjes en/of contant geld) en/of een autosleutel geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zich en/of zijn mededader de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een vaas, althans een hard/zwaar voorwerp op het hoofd heeft geslagen en/of met een mes in de hals heeft gestoken welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
3.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 mei 2021 tot en met 27 mei 2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto (Hyundai I10 met kenteken [kenteken] ) en/of meerdere geldbedragen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht (al dan niet) door middel van een valse sleutel, door (meermalen) gebruik te maken van en/of af te rekenen middels (een) (gestolen) pinpas(sen) van die [slachtoffer] en/of gebruik te maken van een (gestolen) autosleutel (horende bij de Hyundai I10 met kenteken [kenteken] ), tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen voor zover het de bewezenverklaring van de feiten betreft.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van de onderdelen van de tenlastelegging waarvoor verdachte ook in eerste aanleg is vrijgesproken. Dit betreft het steken met het mes en het medeplegen, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd. Dit geldt ook voor het gebruik van geweld zoals dat als strafverzwarende omstandigheid onder 2 ten laste is gelegd.
Voor het overige heeft de raadsman zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist. Het hof kan zich vinden in de navolgende (cursieve) bewijsmiddelen, zoals door de rechtbank in haar vonnis opgenomen, en de (cursieve) overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs. Het hof neemt die bewijsmiddelen en overwegingen over en maakt die tot de zijne. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Het hof zal de tekst wel op enkele punten verbeteren of aanvullen en waar het hof dat doet, is de tekst niet cursief weergegeven:
Bewijsmiddelen [1]

Ten aanzien van feit 1

Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kwamen op 27 mei 2021 ter plaatse aan [adres] in [plaats 1] in verband met de melding dat de bewoner, [slachtoffer] (hierna: ‘ [slachtoffer] ’), mogelijk overleden op de bank lag dan wel zat. Verbalisanten betraden de woning en zagen dat [slachtoffer] op de bank zat en achteroverleunde en dat hij meerdere verwoningen had aan zijn hoofd. Zij constateerden dat zij geen hulp meer konden verlenen aan [slachtoffer] . Omstreeks 10.10 uur kwam de ambulance ter plaatse. De ambulance-medewerkers maakten kenbaar dat [slachtoffer] was overleden. [2]
Verdachte heeftter terechtzitting in eerste aanleg
verklaard dat hij op 26 mei 2021 omstreeks 06:30 uur in de ochtend samen met [medeverdachte] , zijn toenmalige vriendin, (hierna: [medeverdachte] ) bij de woning van [slachtoffer] kwam. [slachtoffer] deed de deur open, waarna verdachte en [medeverdachte] naar binnen gingen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij op enig moment een vaas pakte die op een kast naast de tv stond en dat hij daarmee drie keer op het hoofd van [slachtoffer] sloeg. [slachtoffer] zat op dat moment op de bank. Verdachte heeft verklaard dat hij de eerste keer heel hard sloeg en de tweede en derde keer heel snel na elkaar. De eerste keer dat hij [slachtoffer] raakte, begon [slachtoffer] te bloeden. [slachtoffer] zat op dat moment (de rechtbank begrijpt vanuit het perspectief van verdachte gezien) op de linkerzijde van de bank. [3] Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij schatte dat de vaas een meter groot was. [4]
De betreffende vaas is door het NFI op sporen onderzocht. Uit de bemonstering van het middelste deel van de vaas [SIN AAOF356NL#08] is een DNA mengprofiel verkregen van minimaal drie personen, welke afkomstig kan zijn van [slachtoffer] , verdachte en minimaal één ander persoon. Voor de berekening van de bewijskracht is aangenomen dat een deel van het DNA in de bemonstering afkomstig is van [slachtoffer] . Het DNA-mengprofiel verkregen uit de bemonstering van het middelste deel van de vaas [AAOF356NL#08] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] , verdachte en een willekeurig onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen. [5] De rechtbank concludeert hieruit dat zowel het DNA van [slachtoffer] als het DNA van verdachte op de vaas is aangetroffen.
Door het NFI (bloedspoorpatroondeskundige [naam 1] ) is een analyse gemaakt van de bloedsporen zoals aangetroffen in de woning van [slachtoffer] . De deskundige concludeert dat het impactpatroon op de muur achter de bank én op de bank het gevolg is van één of meerdere krachtsinwerkingen in vloeibaar bloed die ongeveer ter hoogte van het hoofdkussen van de linker rugleuning van de bank hebben plaatsgevonden. Op een groot deel van de linker zitting en linker rugleuning zijn geen bloedspatten aanwezig. Het impactpatroon en het ontbreken van bloedspatten op een groot deel van de linkerkant van de bank passen bij slaan op het hoofd van het slachtoffer, terwijl die zich op het linker deel van de bank bevindt, maar kunnen ook passen bij een andere krachtsinwerking in vloeibaar bloed op deze locatie. [6] Gelet op het voorgaande alsmede gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzittingin eerste aanleg
komt de rechtbank tot de conclusie dat het slachtoffer (links) op de bank zat toen hij door verdachte meermalen met de vaas op zijn hoofd werd geslagen.
Door het NFI (arts en forensisch patholoog [naam 2] ) is onderzoek gedaan naar de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] . Uit het sectierapport dat door [naam 2] is opgemaakt, volgt dat het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door een (tenminste deels) hevige, meervoudige, stomp botsende krachtsinwerking op het hoofd, zoals het meermaals slaan met een hard voorwerp. De uitgebreide botbreuken duiden erop dat deze krachtsinwerking deels hevig is geweest. Het na de sectie getoonde mogelijke daadwapen (nb rechtbank: de vaas) zou de letsels kunnen verklaren, ervan uitgaande dat de vaas stevig en zwaar genoeg was. De letsels aan het hoofd hebben gezorgd voor bloedverlies, waarbij de botbreuken in het aangezicht geleid hebben tot bloedinhalatie en daarmee gepaard gaande longfunctiestoornissen, hetgeen een bijdrage kan hebben geleverd aan het overlijden. Dit betekent eveneens dat het slachtoffer nog geademd heeft na het ontstaan van de breuken aan de gelaatsschedel. Er waren aanwijzingen voor een hoofdtrauma dat kort, doch zeker niet meer dan circa een halve dag voorafgaande aan het overlijden is opgetreden. [7]
Doodslag
Op basis van de verklaring van verdachte, de uitkomst van het DNA-onderzoek dat is verricht met betrekking tot de sporen op de vaas en de conclusies uit het sectierapport stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gedood, door hem meermaals met een grote vaas op zijn hoofd te slaan; een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Uit het sectierapport (waarin onder meer wordt vermeld dat de uitgebreide botbreuken er op duiden dat de krachtsinwerking op het hoofd deels hevig is geweest) leidt de rechtbank af dat verdachte met grote kracht op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, zoals hij ook zelf heeft verklaard. [slachtoffer] zat daarbij op de bank. Blijkens de verklaring van verdachte en de bloedspoorpatroonanalyse is verdachte, zelfs nadat [slachtoffer] al (zichtbaar) aan het bloeden was, doorgegaan met slaan. Deze gedragingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien, zijn naar het oordeel van de rechtbank zozeer gericht op het doden van [slachtoffer] , dat zij uitgaat van (vol) opzet bij verdachte op dat gevolg.
De rechtbank acht hiermee de primair ten laste gelegde doodslag bewezen.
Vrijspraak steken met het mes
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het steken met het mes in de hals van [slachtoffer] , omdat uit het definitieve sectierapport van het NFI (d.d. 27 januari 2022) volgt dat het steekletsel geen noemenswaardige bijdrage heeft geleverd aan het overlijden van [slachtoffer] .
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte bij het plegen van de doodslag bewust en nauw heeft samengewerkt met een ander. Gebleken is weliswaar dat [medeverdachte] samen met verdachte in de woning van [slachtoffer] aanwezig was op het moment dat verdachte [slachtoffer] met de vaas sloeg, maar dat er met betrekking tot de doodslag sprake zou zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking blijkt onvoldoende uit het dossier. Verdachte zal daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 2 en feit 3

Verdachte heeftter terechtzitting in eerste aanleg
ten aanzien van feit 2 en feit 3 het volgende verklaard.
Nadat hij [slachtoffer] met een vaas op zijn hoofd had geslagen, heeft verdachte de autosleutels van [slachtoffer] meegenomen uit de woning. [medeverdachte] heeft de portemonnee van [slachtoffer] meegenomen. Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte] in de auto van [slachtoffer] is gestapt en naar [plaats 2] is gereden. Onderweg heeft hij getankt en afgerekend met contant geld uit de portemonnee van [slachtoffer] . Ook heeft hij sigaretten gekocht van het geld van [slachtoffer] . In [plaats 2] hebben zij de auto bij [straatnaam] geparkeerd. Bij de parkeergarage heeft verdachte € 10,00 betaald met de pinpas van [slachtoffer] . Verdachte heeft verder verklaard dat [medeverdachte] en hij in [plaats 1] boodschappen hebben gedaan. Het geld voor de boodschappen kwam van [slachtoffer] . Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij in [plaats 1] naar de coffeeshop is gegaan en daar heeft afgerekend met het geld van [slachtoffer] . [8]
[medeverdachte] heeft eveneens verklaard dat zij de portemonnee van [slachtoffer] uit de woning heeft meegenomen en ook dat ze de autosleutels van [slachtoffer] hebben meegenomen. Hierna zijn verdachte en [medeverdachte] weggereden met de auto van [slachtoffer] . Ze zijn naar [plaats 2] gegaan en hebben uit de portemonnee van [slachtoffer] de parkeerplaats betaald. Het parkeren kostte
€ 10,00. Toen het niet lukte om een hotel te pakken in [plaats 2] , zijn zij weer naar huis gereden.[medeverdachte] heeft verder verklaard dat zij samen boodschappen hebben gedaan bij de [supermarkt] in de [woonwijk] met het geld van [slachtoffer]
. Zij herinnerde zich ook dat zij bij [tankstation] zijn geweest om te tanken. Verder heeft [medeverdachte] verklaard dat zij drugs hebben gehaald bij [bedrijf] met het geld van [slachtoffer] . Ook heeft zij verklaard dat er € 20,00 extra is gepind bij de [supermarkt] .Verdachte
wilde dat bij zich houden als contant geld. [9]
Door verbalisant [verbalisant 3] is onderzoek gedaan naar de banktransacties van [slachtoffer] in de periode van 1 januari 2021 tot en met 3 juni 2021. Ten aanzien van ondergenoemde betaalrekeningen viel de verbalisant het volgende op.
Van de betaalrekening van [slachtoffer] bij Rabobank ( [rekeningnummer 1] ) werden op 26 mei 2021 de volgende bedragen afgeschreven:
- Om 09:36 uur: € 10,00 ten behoeve van [naam 3] [plaats 2] ;
- Om 14:21 uur: € 20,00 ten behoeve van [supermarkt] [plaats 1] ;
- Om 15:33 uur: € 20,50 ten behoeve van [bedrijf] [plaats 1] ;
- Om 17:58 uur: € 20,00 ten behoeve van [supermarkt] [plaats 1] .
Van de betaalrekening van [slachtoffer] bij ING Bank ( [rekeningnummer 2] ) werden op 27 mei 2021 de volgende bedragen afgeschreven ten behoeve van betalingen die op 26 mei 2021 zijn gedaan op de volgende tijdstippen:
- Om 14:20 uur: € 9,16 ten behoeve van [supermarkt] [plaats 1] ;
- Om 14:21 uur: € 22,86 ten behoeve van [supermarkt] [plaats 1] ;
- Om 17:58 uur: € 29,92 ten behoeve van [supermarkt] [plaats 1] . [10]
Gelet op de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] en de banktransacties die daarbij aansluiten, acht de rechtbank feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen. Uit hun verklaringen volgt dat verdachte de autosleutels heeft weggenomen en [medeverdachte] de portemonnee, dat zij samen in de auto van [slachtoffer] zijn weggereden en telkens samen in de auto zaten en dat zij ook samen de diverse uitgaven hebben gedaan, onder meer via contactloos betalen. Naar het oordeel van de rechtbank was daarmee sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen hen beiden bij de gepleegde diefstallen en was er dus sprake van diefstal in vereniging met o.a. een valse sleutel.
Vrijspraak geweld
Aan verdachte is onder feit 2 de gekwalificeerde diefstal van de portemonnee en autosleutels van [slachtoffer] tenlastegelegd. Dat wil (kortweg) zeggen dat verdachte geweld tegen [slachtoffer] zou hebben gebruikt met als doel de portemonnee en de autosleutels te kunnen wegnemen. De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] meermalen met de vaas op zijn hoofd heeft geslagen met het oogmerk om de portemonnee (het geld) en de autosleutels te kunnen wegnemen. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij
inop of omstreeks 26 mei 2021 te [plaats 1] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een vaas
, althans een hard/zwaar voorwerpop het hoofd te slaan
en/of met een mes in de hals te steken;
2.
hij op
of omstreeks26 mei 2021 te [plaats 1]
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee
(met diverse pasjes en
/ofcontant geld
)en
/ofeen autosleutel
geheel of ten deletoebehorend aan [slachtoffer]
, in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zich en/of zijn mededader de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een vaas, althans een hard/zwaar voorwerp op het hoofd heeft geslagen en/of met een mes in de hals heeft gestoken welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 26 mei 2021 tot en met 27 mei 2021 te [plaats 1] en
/of[plaats 2] ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,een auto
(Hyundai I10 met kenteken [kenteken] )en
/ofmeerdere geldbedragen,
in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht
(al dan niet)door middel van een valse sleutel, door
(meermalen
)gebruik te maken van en
/ofaf te rekenen middels
(een) (gestolen
)pinpas
(sen
)van die [slachtoffer] en/of gebruik te maken van een
(gestolen
)autosleutel
(horende bij de Hyundai I10 met kenteken [kenteken] ), tot het gebruik waarvan hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s)niet gerechtigd
was/waren.
;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 te bewijzen feiten gevorderd dat:
  • verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van voorarrest;
  • de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, ongemaximeerd, wordt gelast en
  • aan verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij de rechtbank en een gevangenisstraf op te leggen van maximaal vijf jaren en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden te gelasten. De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging de nadruk op de persoon van verdachte en het voorkomen van recidive te leggen en niet, zoals door het openbaar ministerie is bepleit, de aard en ernst van het feit en de daarbij passende vergelding als uitgangspunt voor de strafoplegging te nemen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de oplegging van de maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Grotendeels met de rechtbank overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en meerdere diefstallen. In de vroege ochtend van 26 mei 2021 zijn verdachte en [medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer gegaan. Eenmaal binnen, heeft verdachte het slachtoffer hard met een vaas op zijn hoofd geslagen. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer, nadat verdachte zag dat hij al bloedde, nog een aantal keer met de vaas op zijn hoofd geslagen. Uit het dossier volgt dat het slachtoffer direct na de klappen met de vaas nog ademde en dat verdachte zich daar ook bewust van was. Verdachte en [medeverdachte] zijn desalniettemin vertrokken uit de woning en hebben daarbij de autosleutels en portemonnee van het slachtoffer meegenomen. Vervolgens zijn zij met de auto van het slachtoffer weggereden en hebben diezelfde dag meerdere geldbedragen gepind met zijn bankpassen. Terwijl het slachtoffer hevig gewond in zijn woning was achtergebleven, gaven verdachte en [medeverdachte] zijn geld uit aan boodschappen, benzine en drugs en is zelfs nog geprobeerd een overnachting in een hotel te boeken. De dag na het incident kwam de politie ter plaatse bij de woning en bleek het slachtoffer inmiddels te zijn overleden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, op afschuwelijke wijze ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer is hiermee enorm leed toegebracht. Dat verdachte wisselend heeft verklaard omtrent een motief moet voor de nabestaanden extra pijnlijk zijn. Verdachte en [medeverdachte] hebben het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten terwijl zij zich ervan bewust waren dat het slachtoffer nog leefde toen ze de woning verlieten. Zij hebben geen hulpdiensten ingeschakeld en uiteindelijk is het slachtoffer later alleen en ernstig gewond in zijn eigen woning gestorven. Dit terwijl verdachte en [medeverdachte] rondreden in zijn auto en zijn geld uitgaven. Dat maakt het zeer ernstige
handelen van verdachte die dag nog kwalijker.
Persoon van verdachte
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 3 juni 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Het hof heeft verder kennisgenomen van meerdere rapportages omtrent de persoon van verdachte, waaronder met name het klinische observatierapport van [instelling 1] van 26 juli 2022 en het reclasseringsadvies van [instelling 2] van 7 december 2022. De raadsman van verdachte heeft per e-mail van 13 oktober 2023 aan het hof bericht dat deze rapportages, ondanks het feit dat zij op de uitspraakdatum ouder zijn dan één jaar, gebruikt mogen worden.
Kinder- en jeugdpsychiater [naam 4] en GZ-psycholoog [naam 5] concluderen in hun rapport van 26 juli 2022 gezamenlijk dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking (licht), een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde trekken (antisociaal, borderline en afhankelijke trekken), een andere gespecificeerde psychotrauma of stressorgerelateerde stoornis en stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne en MDMA, allen ernstig en in remissie in een gereguleerde omgeving.
Er is bij verdachte sprake van beperkingen voortvloeiend uit de verstandelijke beperking. Zijn persoonlijkheid is hierdoor en door alle impactvolle gebeurtenissen in zijn leven, tot onvoldoende gezonde eigenheid en identiteit (identiteitsarm) gekomen. Door een sterk achterblijvende verwerkingssnelheid verloopt de informatieverwerking en -integratie vertraagd en ontbreekt het verdachte aan het vermogen om overzicht te krijgen over situaties en is er geen adequaat vermogen tot anticipatie en reflectie. Verdachte heeft zeer beperkt zicht op eigen en andermans grenzen en met name bij spanningsvolle gebeurtenissen (stress) en affect-beladen zaken (bijvoorbeeld gevoel van onrecht), schieten de verstoorde emotieregulatie en de probleemoplossende vaardigheden ernstig tekort en heeft verdachte de neiging om versterkt zwart-wit te denken. Tezamen met zijn vermijdende stijl van problemen oplossen zal verdachte middelen gebruiken dan wel zich terugtrekken of gaan piekeren.
De beperkte emotieregulatie en de zeer beperkte probleemoplossing, de neiging tot zwart-witdenken, het onvermogen tot het herkennen van eigen en andermans grenzen werken door in de aanloop naar het ten laste gelegde. Daarbij merken onderzoekers dat het excessieve geweld moeilijk te verklaren is vanuit eerdere gedragingen, omdat in het leven van verdachte geen sprake is van een patroon van fysieke agressie. Derhalve is voor onderzoekers een zeer precieze doorwerking onduidelijk, maar de verschillende perspectieven op het ten laste gelegde leiden tot een verband tussen de psychopathologie van verdachte en het ten laste gelegde. Daarom adviseren onderzoekers dit in een verminderde mate toe te rekenen aan verdachte, indien het onderhavige ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
De persoonlijkheidsopbouw van verdachte (antisociale, borderline en afhankelijke trekken) in combinatie met de verstandelijke beperking (licht) leidt tot een beperking in de emotieregulatie en het vermogen tot anticipatie en reflectie. Verdachte is sterk contextafhankelijk en het ontbreekt hem aan adequate probleemoplossende vaardigheden, waardoor hij vatbaar is voor middelengebruik en internaliserende problematiek. Omdat het verdachte daarbij ontbreekt aan inzicht in zijn stoornis en in het risico van gewelddadig gedrag en er sprake is van affectieve, gedragsmatige en cognitieve instabiliteit, schatten onderzoekers het risico op toekomstig gewelddadig gedrag hoog in.
Onderzoekers concluderen dat er geen indicaties zijn voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht, omdat de verstandelijke beperking als duurzaam onderdeel van het functioneren van verdachte moet worden beschouwd en zijn persoonlijkheidsdynamiek niet door (ortho-)pedagogisch ingrijpen is te beïnvloeden.
Vanuit een gedragskundig perspectief kan behandeling van de psychopathologie van verdachte het risico op toekomstig gewelddadig gedrag verminderen. Gelet op de aard van de psychopathologie en de ernst van het risico op recidive wordt een omgeving geadviseerd waarin verdachte zich niet aan de behandeling kan onttrekken. Onderzoekers adviseren om de beschreven behandeling vorm te geven binnen het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, nu de aard van het risico op recidive concreet is en de risico- en de beschermende factoren voldoende geïdentificeerd zijn. De afhankelijkheid van de omgeving en de daaruit volgende (positieve) beïnvloedbaarheid, maken dat de onderzoekers niet een terbeschikkingstelling met dwangverpleging adviseren. De terbeschikkingstelling met voorwaarden dient naar de mening van onderzoekers klinisch te starten om de beschreven behandeling te kunnen realiseren.
Mevrouw [naam 6] , reclasseringswerker bij GGZ [instelling 2] , concludeert in haar rapport van 7 december 2022 dat verdachte vanuit zijn complexe psychopathologie van persoonlijkheidsproblematiek en (licht) verstandelijke beperking in combinatie met dagelijks fors middelengebruik vastgelopen is op alle leefgebieden. Daarom wordt het recidiverisico hoog ingeschat. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de onderzoekers van [instelling 1] om het volwassenstrafrecht toe te passen en aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, waarbij een (langdurige) klinische behandeling van verdachte noodzakelijk is. In het rapport heeft zij ook de overige mogelijk op te leggen voorwaarden geformuleerd. Gelet op de grote kans op een misdrijf met schade voor personen adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht.
Naast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden adviseert de reclassering om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Volwassenenstrafrecht en toerekenbaarheid
Nu de conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door hun bevindingen neemt het hof deze over en maakt die tot de zijne. Het hof zal het advies van de deskundigen om verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht overnemen. Het hof zal de feiten 1, 2 en 3, voor zover bewezen, in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Terbeschikkingstelling
Het hof acht ten aanzien van feit 1 primair de oplegging van de tbs-maatregel op grond van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht geboden, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, er sprake is van een misdrijf zoals omschreven in artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
In hoger beroep heeft de discussie zich toegespitst op de vraag of de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging dan wel de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden gelast dient te worden, waarbij de beantwoording van deze vraag mede afhankelijk is van de hoogte van de naast de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen gevangenisstraf. Het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is immers uitsluitend mogelijk indien aan verdachte niet meer dan vijf jaren gevangenisstraf wordt opgelegd.
[naam 4] en [naam 5] concluderen in hun rapportage dat de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden de voorkeur verdient. De afhankelijkheid van de omgeving en de daaruit volgende (positieve) beïnvloedbaarheid van verdachte, maken dat zij geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging adviseren.
De reclassering heeft in het adviesrapport van 7 december 2022 ook positief geadviseerd over de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en heeft in dat rapport de mogelijk op te leggen voorwaarden geformuleerd, waarbij zij in elk geval een (langdurige) klinische behandeling van verdachte noodzakelijk acht.
Verdachte heeft verklaard bereid te zijn zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.
Het hof is van oordeel dat gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven rapportages en de op zitting uitdrukkelijk door verdachte aangegeven wens mee te werken aan alle voorwaarden, oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden het meest passend is. Het hof hecht daarbij met name belang aan het feit dat verdachte volgens de rapportages afhankelijk is van zijn omgeving en dat - zo leidt het hof daaruit af – verdachte positiever wordt beïnvloed bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden dan een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Daarnaast acht het hof, net als de rechtbank, van belang dat verdachte nog jong is, niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en ook niet eerder binnen een juridisch kader is behandeld voor zijn problematiek.
Het gevaar dat verdachte voor de maatschappij kan vormen, zal voldoende kunnen worden ingeperkt door hem in eerste instantie in een klinische setting voor zijn stoornis te behandelen. Het is daarbij de nadrukkelijke bedoeling van het hof dat deze noodzakelijk geachte klinische behandeling aansluitend aan de huidige detentie ten uitvoer wordt gelegd.
Uit de noodzaak van behandeling en het hoge recidivegevaar nu nog geen behandeling heeft plaatsgevonden, leidt het hof af dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als hij niet eerst wordt behandeld. Om die reden zal het hof bevelen dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Voor het geval in de toekomst wordt bevolen dat de verdachte alsnog van overheidswege zal worden verpleegd, overweegt het hof dat de maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen of een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
Het hof acht, mede in het licht van de oplegging van voornoemde terbeschikkingstelling, het feit dat verdachte first offender is en niet eerder binnen een juridisch kader is behandeld voor zijn problematiek, de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking niet noodzakelijk.
Gevangenisstraf
Het hof is, net als de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard en ernst van de feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur naast het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Het hof is hierin echter beperkt door de wettelijke mogelijkheden. Artikel 38, derde lid van het Wetboek van Strafrecht bepaalt immers dat wanneer naast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden een vrijheidsstraf wordt opgelegd, deze vrijheidsstraf ten hoogste op vijf jaren kan worden bepaald. Hoewel het hof van oordeel is dat de ernst van de feiten op zichzelf een gevangenisstraf rechtvaardigt van langere duur dan vijf jaren, zal het hof, nu het hiervoor al heeft gemotiveerd waarom het komt tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden, verdachte gelet op het voorgaande veroordelen tot de in dat geval maximaal op te leggen gevangenisstraf van vijf jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal daarop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

heeft zich als nabestaande van [slachtoffer] in eerste aanleg in het strafproces als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt, na vermindering van het bedrag ter zitting in eerste aanleg, € 2.898,44 aan materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 1.830,00 aan kosten voor een containerservice, € 936,00 aan reiskosten en een bedrag van € 132,44 dat van de bankrekeningen van het slachtoffer is afgeschreven.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd en verzocht de vordering te vermeerderen met de reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep op 12 maart 2024 en op 9 juli 2024. Dit komt neer op een bedrag van
€ 195,52. Het totaalbedrag van de vordering is derhalve € 3.093,96. De benadeelde partij heeft daarnaast verzocht om de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente, (hoofdelijk) wordt toegewezen en dat een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het hof wenst te benadrukken dat de navolgende beoordeling van de vordering tot schadevergoeding een puur juridische beoordeling betreft die niets bedoeld te zeggen over de intensiteit van het verdriet van [benadeelde] en de overige nabestaanden. In deze zaak is een vordering benadeelde partij ingediend die ziet op materiële schade, bestaande uit verschillende posten met elk verschillende (civiele) grondslagen. Alhoewel de verschillende schadeposten voor de gevorderde materiële schade door de verdediging niet zijn betwist, moeten zij wel – willen zij voor vergoeding in aanmerking komen - een wettelijke grondslag hebben.
Het hof overweegt als volgt. In artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
(lid 1) Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces;
(lid 2) Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ter zake van de daar bedoelde vorderingen.
Artikel 6:108 BW geeft een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Artikel 6:108 BW biedt aan nabestaanden een aanspraak op vergoeding van schade door derving van levensonderhoud (lid 1) en van kosten van lijkbezorging (lid 2). Daarnaast bieden de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b, en 6:108 lid 3 BW aan een in beginsel in de wet limitatief omschreven kring van naasten en nabestaanden een aanspraak op vergoeding van ‘affectieschade’. Het stelsel van artikelen 6:107, 6:107a en 6:108 BW is limitatief, omdat enkel de daar genoemde personen aanspraak hebben op vergoeding van enkel de daar vermelde schadeposten. Het stelsel werkt exclusief, in die zin dat buiten die artikelen geen aanspraak bestaat op vergoeding van schade die het gevolg is van de verwonding of het overlijden van een ander, ook niet wanneer jegens de ‘derde’ onrechtmatig is gehandeld.
Gelet op dit limitatieve stelsel komen de kosten voor de huur van de containers die zijn gebruikt om het huis van slachtoffer op te ruimen, voor zover deze als rechtstreekse schade zouden kunnen worden aangemerkt, niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering zal dus, bij gebrek aan een wettelijke grondslag, in zoverre worden afgewezen.
Ten aanzien van de post reiskosten overweegt het hof het volgende. In de eerste plaats worden reiskosten gevorderd, omdat de benadeelde partij zeven keer van [plaats 3] naar [plaats 1] is gereden om het huis van slachtoffer op te ruimen en leeg te halen en om het huis over te dragen. Daarnaast heeft zij gereisd voor de crematie van het slachtoffer en om zijn urn op te halen. Ook worden de reiskosten ten behoeve van een gesprek met de officier van justitie in [plaats 2] en drie reizen naar [plaats 4] ten behoeve van het bijwonen van de rechtszaak in eerste aanleg en in hoger beroep gevorderd.
Alleen de kosten die zijn gemaakt voor de uitvaart (twee ritten om de crematie bij te wonen en de urn op te halen, samen € 221,52) zijn aan te merken als kosten lijkbezorging en zal het hof toewijzen.
De reiskosten ten behoeve van het gesprek met de officier van justitie en het bijwonen van de zittingen zijn proceskosten en geen onderdeel van de materiële schade. Voor zover de reiskosten zijn gevorderd als materiële schade zal de vordering worden afgewezen.
Ook wanneer het hof deze kosten als proceskosten aanmerkt, zijn deze kosten in de onderhavige zaak echter niet toewijsbaar. Dit volgt uit artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op grond van deze artikelen, in onderling verband en samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking die reiskosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die in persoon heeft geprocedeerd. Daarvan is geen sprake nu mr. De Vries voor de benadeelde partij is opgetreden ter zitting. Daarom zal de vordering ook voor wat betreft die post worden afgewezen.
Ten slotte vordert de benadeelde partij een bedrag van € 132,44, zijnde het totaalbedrag aan transacties dat verdachte en zijn medeverdachte met de van het slachtoffer gestolen pinpassen hebben verricht. Het hof overweegt dat dit deel van de vordering in beginsel deel uitmaakt van de nalatenschap. De erfgenamen van het slachtoffer zijn op basis van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ontvankelijk in deze vordering. Het betreft hier een onder algemene titel verkregen vordering, dus een vordering die het slachtoffer zelf had kunnen indienen als hij nog zou hebben geleefd. Op grond van artikel 6:95 BW bestaat die uit vermogensschade en ander nadeel, voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Onder deze omstandigheden en nu de vordering niet is weersproken acht het hof dit gedeelte van de vordering voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het voorgaande moet de verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van in totaal € 353,96, waarvan € 221,52 aan kosten lijkbezorging en € 132,44, zijnde het totaalbedrag van de transacties met gestolen pinpassen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 mei 2021. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de toegewezen schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof overweegt dat voor het deel van het schadebedrag tot betaling waarvan ook de medeverdachte ( [medeverdachte] ) is veroordeeld (de pintransacties met de gestolen pinpassen), verdachte en zijn medeveroordeelde ieder voor dat deel van het schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte behoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeveroordeelde dat deel van de schade heeft vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde dat:
  • Verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • Verdachte meewerkt aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
 Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
 Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
 Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
 Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
 Verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
 Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
 Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
  • verdachte zich laat opnemen in [instelling 3] of een soortgelijke forensische instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zo lang de betreffende behandelinstelling dit - in overleg met de reclassering - nodig vindt. Verdachte houdt zich daarbij aan de geldende huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • verdachte verblijft in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien en zolang de reclassering dit nodig vindt. Het verblijf volgt aansluitend op de klinische behandeling. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • verdachte zich ambulant laat behandelen door [instelling 2] voor zijn middelengebruik en door [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, indien de reclassering dit nodig vindt. Verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • verdachte geen drugs en alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij mevrouw [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 353,96 (driehonderddrieënvijftig euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gedeelte van € 132,44 aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 353,96 (driehonderddrieënvijftig euro en zesennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 mei 2021.
Aldus gewezen door
mr. O.G. Schuur, voorzitter,
mr. S. Bek en mr. J.L.F. Groenhuijsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.R. Koster-Nieuwenhuis, griffier,
en op 23 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S. Bek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021237045, gesloten op 1 november 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsenvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.
3.Het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem , d.d. 21 december 2022, p. 2 en 3
4.
5.
6.
7.
8.Het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem d.d. 21 december 2022, p. 3 en 4.
9.
10.