ECLI:NL:GHARL:2024:4867

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
21-000276-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging van een Tweede Kamerlid via Twitter met oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor bedreiging van een Tweede Kamerlid via Twitter. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van vormverzuimen in het vooronderzoek. De verdachte had eerder een vonnis ontvangen waarin hij werd veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft op 23 juni 2022 een bedreigend bericht geplaatst op Twitter, gericht aan het Tweede Kamerlid, wat heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de aangever. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. De advocaat-generaal had een taakstraf van 80 uren geëist, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan de helft voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn gewijzigde houding ten opzichte van zijn handelen. De uitspraak benadrukt het belang van het respecteren van de grenzen van de wet, vooral in het kader van uitingen op sociale media.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000276-23
Uitspraak d.d.: 23 juli 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 januari 2023 met parketnummer 18-263089-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit dient verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in het appel, nu hij daarvan in eerste aanleg is vrijgesproken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. D.A.W. Dekker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep en de omvang van het appel

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis. Verdachte is vrijgesproken van de opruiing die hem onder 2 was tenlastegelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor het overige vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juni 2022 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door het volgende bericht op Twitter te plaatsen: "Er is vogelgriep,... en nu is er [slachtoffer] griep! Mijn devies,... devinitief [slachtoffer] ruimen, met de rest van D66", althans een bericht van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 juni 2022 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door het volgende bericht op Twitter te plaatsen: "Er is vogelgriep,... en nu is er [slachtoffer] griep! Mijn devies,... devinitief [slachtoffer] ruimen, met de rest van D66”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat er sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek. Ten eerste is de woning van verdachte binnengetreden en doorzocht ter inbeslagneming van gegevensdragers, zonder daartoe vereiste machtiging. Deze schending van de strafvorderlijke voorschriften en de daarmee gepaard gaande inbreuken op rechten van verdachte zijn aanzienlijk en ingrijpend geweest. De raadsman heeft het hof daarom verzocht tot strafvermindering over te gaan, in het bijzonder om te bewerkstelligen dat in de toekomst niet alleen correct zal worden gehandeld bij doorzoeking, maar ook dat correct zal worden geverbaliseerd.
Ten tweede zijn bij verdachte na zijn aanhouding transportboeien aangelegd, terwijl niet blijkt van concrete omstandigheden die het gebruik van die transportboeien vereisen. Als gevolg van dit onherstelbare vormverzuim is de lichamelijke integriteit van verdachte geschonden, hetgeen eveneens tot strafvermindering dient te leiden.
Mocht het hof tot strafoplegging komen, dan dient rekening te worden gehouden met persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn gewijzigde proceshouding, de ouderdom van het feit, de duur van het strafproces in hoger beroep en de afdoening in soortgelijke strafzaken. De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte het strafwaardige van zijn handelen inmiddels inziet en dat hij zijn accounts van social media heeft verwijderd. Hij is geen “toetsenbordridder” meer. De raadsman heeft het hof in dat licht verzocht te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, dan wel een (groten)deels voorwaardelijke taakstraf.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat zij aanneemt dat er op 13 oktober 2022 een ondertekende machtiging tot binnentreding in de woning van verdachte was, ondanks dat die nu niet in het dossier zit. Zij heeft in dit kader gewezen op het op 8 juli 2024 opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] .
Desondanks is volgens de advocaat-generaal formeel sprake van een vormverzuim in het vooronderzoek nu de ondertekende machtiging niet in het dossier zit, en het niet haalbaar is gebleken om die nog voorafgaand aan de zitting aan het dossier toe te voegen. Dit vormverzuim hoeft echter niet tot strafvermindering te leiden. Met de constatering dat sprake is van een vormverzuim kan worden volstaan.
Ten aanzien van het aanleggen van de transportboeien is volgens de advocaat-generaal geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Op pagina 16 van het politiedossier is vermeld dat de transportboeien zijn aangelegd “in verband met het onttrekken aan de aanhouding en de geschiedenis”. Tegen de achtergrond van de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier blijken, is dit voldoende om aan te nemen dat het aanleggen van de transportboeien redelijkerwijs was vereist.
De advocaat-generaal is vervolgens tot een iets lagere strafeis gekomen dan in eerste aanleg is gevorderd en opgelegd, gelet op het feit dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en afstand heeft genomen van het verweten gedrag. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte een taakstraf van 80 uren op te leggen, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
Oordeel hof
Indien een verweer wordt gevoerd dat zich in het vooronderzoek een onherstelbaar vormverzuim heeft voorgedaan dat dient te leiden tot één van de in artikel 359a lid 1 Sv genoemde rechtsgevolgen, dient het hof eerst te beoordelen of de aan dat verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden.
Ten aanzien van de machtiging tot binnentreden en de inbeslagneming
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 13 oktober 2022 naar de woning van verdachte aan de [adres] gegaan, om hem op bevel van de officier van justitie buiten heterdaad aan te houden wegens verdenking van bedreiging dan wel opruiing. Uit het proces-verbaal volgt dat verbalisanten hebben aangebeld bij de voordeur en meermalen op de deur dan wel de ramen hebben geklopt. Na een paar minuten opende verdachte het raam op de bovenverdieping. Verbalisant [verbalisant 2] deelde vervolgens mede dat hij verdacht werd van opruiing en dat hij aangehouden moest worden. Daarop liep verdachte naar beneden en opende hij de voordeur. Nadat verbalisant hem de cautie gaf, hoorden verbalisanten verdachte zeggen dat hij meer tijd nodig had om zich klaar te maken. Hij gaf daarbij aan op dat moment niet mee te willen werken en dat hij over een uur beschikbaar was. Uit het proces-verbaal: “
Wij hoorden dat [verdachte] zei dat hij ons geen toegang zou verlenen tot de woning. Medegedeeld dat de telefoon ook inbeslaggenomen zou worden. Hierop sloot [verdachte] de voordeur. De deur was nog niet volledig gesloten en wij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opende de voordeur door tegen de voordeur te duwen. (…) Wij traden zonder toestemming van de bewoner binnen in de woning [adres] , binnen de gemeente [gemeente] . Van dit binnentreden wordt afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.”
Het hof stelt vast dat het dossier geen afzonderlijk proces-verbaal van binnentreden bevat en evenmin een machtiging tot binnentreden.
Op 8 juli 2024 is een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] . Hierin is door haar gerelateerd dat zij niet in bezit is van een ondertekende machtiging tot binnentreden, maar dat zij in het systeem kan zien dat de machtiging tot het binnentreden in een woning, is opgemaakt op woensdag 12 oktober 2022, om 11:35 uur, door [naam] , hulpofficier van justitie. Uit telefonisch contact bleek dat ook [naam] niet (meer) in het bezit was van een ondertekende machtiging. De (niet ondertekende) machtiging die [verbalisant 1] uit het systeem heeft gehaald, is als bijlage bij het aanvullende proces-verbaal gevoegd. Daarbij heeft [verbalisant 1] opgemerkt dat zij zich nog wel kan herinneren dat zij en haar collega [verbalisant 2] een fysieke machtiging hadden ten tijde van de aanhouding.
Op grond van hetgeen hiervoor is weergegeven acht het hof niet aannemelijk dat verbalisanten zonder machtiging in de woning van verdachte zijn binnengetreden, zoals door de raadsman is gesteld. Het hof ziet geen aanleiding om aan hetgeen verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd te twijfelen en neemt aan dat zij en verbalisant [verbalisant 2] over een schriftelijke (ondertekende) machtiging tot binnentreden beschikten, toen zij de woning van verdachte betraden.
Voorts volgt het hof de raadsman niet in zijn stelling dat juridisch gezien sprake is van een doorzoeking van de woning. Uit het dossier blijkt dat de inbeslaggenomen telefoon op het nachtkastje in de slaapkamer van verdachte lag, één laptop op de overloop lag en de andere laptop in een laptoptas op de bank in de woonkamer lag. De hiervoor genoemde machtiging vormt voldoende grond voor het binnentreden van de woning en de inbeslagname van de telefoon en laptops, zijnde voor inbeslagname vatbare voorwerpen die middels zoekend rondkijkend zijn aangetroffen. De laptoptas waar één van de laptops in zat, levert naar zijn aard zoveel duidelijkheid over de inhoud van de tas, dat dit gegeven voorgaande conclusie niet anders maakt. Er is op dit punt derhalve geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek.
Ten aanzien van het aanleggen van transportboeien
In artikel 22 Ambtsinstructie is bepaald:
“Ten behoeve van het vervoer of een verplaatsing kan de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, handboeien aanleggen indien op grond van de feiten of omstandigheden redelijkerwijs gevaar valt te vrezen voor:
a. ontvluchting, of
b. de veiligheid van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.”
Artikel 23 Ambtsinstructie schrijft voor dat de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van het vrijheidsbeperkend middel als bedoeld in artikel 22 Ambtsinstructie, dit onverwijld schriftelijk meldt aan de hulpofficier van justitie, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid.
Het hof stelt vast dat in de Ambtsinstructie niet is voorgeschreven dat die redenen ook in het proces-verbaal van bevindingen dan wel aanhouding moeten worden vermeld. Indien echter, zoals in onderhavige zaak, door de verdediging een beroep is gedaan op het onrechtmatig toepassen van de handboeien, dient het hof - op zijn minst genomen - marginaal te toetsen of het voorschrift opgenomen in artikel 22 van de Ambtsinstructie niet onjuist is toegepast.
In het licht van dat toetsingskader overweegt het hof dat in het proces-verbaal van aanhouding is gerelateerd dat verdachte op 13 oktober 2022 om 10:55 uur is aangehouden en dat verbalisanten transportboeien hebben aangelegd
“in verband met het onttrekken aan de aanhouding en de geschiedenis”.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan worden vastgesteld dat verdachte zich op 13 oktober 2022 niet coöperatief opstelde. Integendeel: verdachte gaf aan niet te willen meewerken, dat hij geen toegang tot de woning wilde verlenen en hij deed de deur voor de verbalisanten dicht. Daarnaast blijkt uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, onder meer wegens geweld tegen de politie. Tegen die achtergrond is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat met betrekking tot het gebruik van de transportboeien niet gebleken is van een onrechtmatige toepassing daarvan en dat de verbalisanten in het beschreven gedrag van verdachte redelijkerwijs op grond van veiligheidsoverwegingen tijdens het vervoer aanleiding konden vinden om verdachte transportboeien aan te leggen. De verbalisanten waren daartoe ingevolge artikel 22 Ambtsinstructie gerechtigd.
Van een vormverzuim is dan ook geen sprake.
Het verweer om op grond van artikel 359a Sv tot strafvermindering over te gaan wordt op grond van het voorgaande verworpen.
Ten aanzien van de straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 23 juni 2022 schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van Tweede Kamerlid [slachtoffer] door een bericht te plaatsen op (het toenmalige) Twitter. Dit feit heeft bij aangever [slachtoffer] voor gevoelens van angst en onveiligheid gezorgd, zoals door hem treffend is verwoord in een schriftelijke slachtofferverklaring.
Ook bij het gebruik van social media moeten de grenzen die de wet stelt aan uitlatingen die publiekelijk kunnen worden gedaan in acht worden genomen. Die grens is hier overschreden.
Het hof rekent het verdachte aan dat hij zich heeft gericht tegen een politicus die zijn publieke taak in volle vrijheid moet kunnen uitoefenen en zonder dat hij aan bedreigingen wordt blootgesteld. Dergelijk handelen kan het functioneren van de parlementaire democratie aantasten, onrust teweeg brengen in de samenleving en ondermijnt bovendien de rechtsorde. Twitter - inmiddels ‘X’ geheten - is immers een laagdrempelig medium met een groot publiek bereik en brengt daardoor gemakkelijk het risico met zich dat derden worden geïnspireerd tot geweldpleging jegens politici.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 3 juni 2024 is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van strafbare feiten, onder meer voor bedreiging. Deze veroordelingen hebben hem kennelijk niet weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Het hof is gezien het hiervoor overwogene van oordeel dat niet volstaan kan worden met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf zoals door de verdediging is verzocht. Het bewezenverklaarde feit is daarvoor te ernstig. Wel ziet het hof in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden en verdachtes gewijzigde houding ten opzichte van het bewezenverklaarde handelen, aanleiding om een gedeelte van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Alles afwegende acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, een passende straf, met dien verstande dat de helft daarvan in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. Dit voorwaardelijke gedeelte dient als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 23 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.