ECLI:NL:GHARL:2024:4866

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
21-001686-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis met betrekking tot terbeschikkingstelling en gevangenisstraf na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2024 het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2022 bevestigd. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege was opgelegd. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld na eerdere zittingen op 21 maart 2024 en 11 juli 2024. De advocaat-generaal had primair gevorderd de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de verdachte reeds in zijn grieven was ontvangen, waardoor deze vordering niet werd gehonoreerd.

De raadsman van de verdachte, mr. J. Boksem, heeft aangegeven geen grieven meer te hebben tegen het vonnis van de rechtbank en verzocht om bevestiging van het vonnis, met de nadruk op een spoedige tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel. Het hof heeft de motivering van de rechtbank met betrekking tot de TBS-maatregel overgenomen en aangevuld met de conclusies van psychiater D.T. van der Werf en GZ-psycholoog B.Y. van Toorn, die beide de maatregel van TBS met verpleging adviseerden. Het hof benadrukt het belang van een snelle aanvang van de behandeling en begeleiding van de verdachte in het kader van de TBS-maatregel, gezien de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij de verdachte is veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder bedreiging, belaging en poging tot zware mishandeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001686-22
Uitspraak d.d.: 25 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-258752-19, 18-116053-21, 18-127037-19 en 18-294418-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
thans verblijvende in [Penitentiaire inrichting] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 maart 2024 en 11 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, primair strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, subsidiair strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J. Boksem, naar voren is gebracht. De raadsman heeft meegedeeld geen grieven meer te hebben tegen het vonnis van de rechtbank. De raadsman heeft verzocht om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, met daarbij het verzoek dat het hof expliciet in het arrest opneemt dat de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel ‘met dwangverpleging’ zo spoedig mogelijk zal aanvangen, nu verdachte inmiddels al geruime tijd in voorlopige hechtenis zit en hij de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 12 maanden al heeft uitgezeten.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het hof toepassing moet geven aan het bepaalde in artikel 416, lid 2, Wetboek van Strafvordering. Het hof deelt die visie niet nu naar aanleiding van de aanvankelijk ingediende grieven aanvullend persoonlijkheidsonderzoek naar verdachte is uitgevoerd. In zoverre is verdachte dus reeds in zijn ingediende grieven ontvangen en is toepassing van die bepaling een gepasseerd station.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 19 april 2022 de verdachte ter zake van het tenlastegelegde
  • in de zaak met parketnummer 18/258752-19 onder 1 belaging, 2 bedreiging met zware mishandeling en met verkrachting, meermalen gepleegd, 3 poging tot bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en 4 bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
  • in de zaak met parketnummer 18/127037-19 in een besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen,
  • in de zaak met parketnummer 18/294418-20 onder 1 bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en met brandstichting en met verkrachting, meermalen gepleegd, 3 wederspannigheid
  • in de zaak met parketnummer 18/116053-21 (subsidiair) poging tot zware mishandeling
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest en heeft aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
Het hof is, onder aanvulling van gronden met betrekking tot de op te leggen maatregel als hierna weergegeven, van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafbaarheid van verdachte, de straf en de maatregel.
Het hof zal het vonnis ten aanzien van die onderdelen daarom met die aanvulling bevestigen.
Het vonnis dat onder aanvulling van gronden wordt bevestigd, is aan dit arrest gehecht.
Aanvulling van de overweging ten aanzien van de maatregel
Het hof kan zich vinden in de motivering van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege en neemt die over.
Het hof vult daarbij aan dat zowel psychiater D.T. van der Werf als GZ-psycholoog B.Y. van Toorn in hun in hoger beroep uitgebrachte aanvullende rapportages van respectievelijk 6 april 2023 en 3 april 2023 hun eerder gestelde conclusies omtrent de persoon van verdachte onderschrijven. Beiden adviseren wederom aan verdachte de maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Het hof merkt tevens op dat beide deskundigen, gehoord bij de raadsheer-commissaris d.d. 10 november 2023, hebben verklaard dat hun onderzoek niet beperkt is geworden door een eventuele cultuurbarrière.
Conclusie hof
Gelet op het voorgaande bevestigt het hof met in achtneming van het bovenstaande de beslissing van de rechtbank tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof acht het van belang dat de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege zo spoedig mogelijk zal aanvangen, dit in verband met het feit dat verdachte de aan hem op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden al ruimschoots in voorarrest heeft ondergaan terwijl het, gelet op hetgeen uit de voorhanden zijnde rapportages en uit hetgeen over de persoon van verdachte ter zitting is gebleken, van het grootste belang is dat de behandeling en begeleiding van verdachte in het kader van de tbs-maatregel nu een aanvang neemt.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. E.W. van Weringh, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 25 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.