ECLI:NL:GHARL:2024:4849

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.341.823
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinsbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2022, die sinds 10 augustus 2022 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers. De ouders, die gezamenlijk het gezag over de minderjarige hebben, waren het niet eens met de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 2 november 2024. Zij verzochten het hof om de beslissing van de rechtbank ongedaan te maken of de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur die noodzakelijk is om terugplaatsing bij hen mogelijk te maken.

Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verlengd, omdat de minderjarige op dit moment niet bij de ouders kan wonen. De ouders hebben onvoldoende transparantie getoond naar de GI en hebben belangrijke informatie, zoals de zwangerschap van de moeder van een tweeling, verzwegen. Dit heeft geleid tot zorgen over de veiligheid van de minderjarige en heeft de terugplaatsing bemoeilijkt. Het hof benadrukt dat de GI moet blijven kijken naar de opvoedvaardigheden van de ouders en hen de kans moet geven om te laten zien dat zij in staat zijn om voor de minderjarige te zorgen.

De beslissing van het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de ouders af. Het hof concludeert dat er op dit moment geen zicht is op terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders, gezien het gebrek aan contact en de huidige situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.341.823
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, 562189
beschikking van 23 juli 2024
in de zaak van

1.[verzoekster]

2. [verzoeker]
die wonen in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optraden als belanghebbenden
verzoekers in hoger beroep
hierna samen: de ouders en ieder afzonderlijk: de moeder en de vader
advocaat: mr. A.J. Robbers
en
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers
die is gevestigd in Amsterdam
en bij de rechtbank optrad als verzoekster
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de GI.

1.Samenvatting van de beslissing

De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] (door de ouders genoemd: [de minderjarige] ), geboren [in] 2022, in een pleeggezin is door de rechtbank verlengd tot 2 november 2024. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
De moeder en de vader hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] staat sinds 10 augustus 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is daarna steeds verlengd en is geldig tot 2 november 2024.
2.3.
Sinds 10 augustus 2022 is [de minderjarige] uithuisgeplaatst met een machtiging van de kinderrechter. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd en is geldig tot 2 november 2024.
2.4.
[de minderjarige] woont sinds 6 januari 2024 in het huidige pleeggezin.
2.5.
In de beschikking van 31 januari 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 2 november 2024.
2.6.
De ouders zijn het niet eens met deze beslissing van de rechtbank. Zij verzoeken het hof de beslissing van de rechtbank ongedaan te maken, dan wel de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur die noodzakelijk is om gericht toe te werken naar terugplaatsing bij de ouders, dan wel voor de duur van het onderzoek van het opgroeiperspectief van [de minderjarige] en voor de duur van dit onderzoek de procedure aan te houden.
De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
2.7.
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift met producties;
  • een journaalbericht namens de ouders van 17 juni 2024 met producties;
  • een journaalbericht namens de ouders van 20 juni 2024 met producties, en
  • een emailbericht namens de ouders van 20 juni 2024 met een productieoverzicht.
2.8.
De zitting bij het hof was op 21 juni 2024. Aanwezig waren:
  • de ouders met hun advocaat
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

3.Het oordeel van het hof

Uithuisplaatsing
Wat staat in de wet?
3.1.
De GI of de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven een kind uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind of voor onderzoek van het kind. [1] De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken. [2]
Wat vindt het hof?
3.2.
De machtiging tot uithuisplaatsing is terecht verlengd, omdat [de minderjarige] nog niet thuis kan wonen. De beslissing van de rechtbank zal in stand blijven (worden bekrachtigd).
3.3.
Hoewel de ouders graag zouden willen dat [de minderjarige] weer bij hen wordt teruggeplaatst, is dat op dit moment niet mogelijk. Het hof constateert dat de ouders een andere beleving hebben dan de GI over hetgeen zich heeft afgespeeld in hun relatie, over hoe de situatie was toen [de minderjarige] bij de moeder thuis was geplaatst, over hun eigen problematiek en over andere ingrijpende gebeurtenissen in het leven van de ouders. De GI is van mening dat de persoonlijkheid van moeder, waarbij zij voortdurend iedereen voorliegt en verstrikt raakt in de eigen leugens, van grote zorg is. Bovendien houden de ouders zich niet aan de afspraken en willen ze niet samenwerken met de GI. Volgens de GI is de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nodig, omdat de ouders geen inzicht geven in hun motieven en mogelijkheden. De ouders daarentegen zeggen dat zij zich lamgeslagen voelen, omdat de GI nooit kijkt naar het feitencomplex, niet luistert naar wat de ouders aandragen en geen rekening houdt met wat de ouders allemaal meemaken.
3.4.
Ook als er een kern van waarheid zit in wat de ouders in het beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling vertellen over de houding en de werkwijze van de GI, dan blijft een feit dat de ouders onvoldoende transparant zijn geweest naar de GI. De moeder heeft de zwangerschap van de tweeling, die in april 2023 is geboren, verborgen gehouden voor de GI. De moeder stelt dat zij daarvoor haar redenen had, maar dit komt een goede samenwerking met de GI niet ten goede en maakt dat de ouders voor de GI onbetrouwbaar zijn. Bovendien is door het verzwijgen van de zwangerschap de terugplaatsing van [de minderjarige] mislukt. Omdat de moeder haar zwangerschap verborgen wilde houden, kwam zij afspraken niet na en was zij niet bereikbaar voor de GI. De GI maakte zich toen zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] en die zorgen leidden ertoe dat [de minderjarige] weer in een crisispleeggezin is geplaatst. Daarbij komt dat de pleegouders in het crisispleeggezin zagen dat [de minderjarige] alert en schrikkerig was bij harde en onverwachte geluiden, waaronder mannenstemmen. [de minderjarige] heeft daarvoor in de afgelopen periode EMDR-therapie gehad. Inmiddels gaat het steeds beter met [de minderjarige] en krijgt hij de rust, regelmaat en zorg die hij nodig heeft.
3.5.
Los van het antwoord op de vraag of de ouders in staat zijn voor [de minderjarige] te zorgen, kan van een terugplaatsing van [de minderjarige] op dit moment geen sprake zijn, want daarvoor zal er op zijn minst contact moeten zijn tussen de beide ouders en [de minderjarige] . Dat is nu niet het geval. Na de uithuisplaatsing op 14 april 2023 is lange tijd geen contact geweest tussen [de minderjarige] en de ouders. Ten tijde van de zitting bij het hof heeft de moeder twee keer één uur onder begeleiding contact gehad met [de minderjarige] , maar de vader heeft in het geheel nog geen contact gehad. De verklaring van de vader daarvoor is dat hij de tweeling niet wil zien en [de minderjarige] woont in hetzelfde pleeggezin als de tweeling. De vader wil de tweeling niet zien, omdat de ouders hebben besloten de tweeling af te staan omdat zij niet voor hen kunnen zorgen. Dat het voor de vader mogelijk emotioneel zwaar is om [de minderjarige] samen met de tweeling te zien valt te begrijpen, maar dit maakt wel dat [de minderjarige] de vader al lang niet meer heeft gezien en dat er dus ook geen zicht is op de interactie tussen de vader en [de minderjarige] . Bovendien, ook als [de minderjarige] bij de ouders zou wonen, zou er contact moeten zijn tussen [de minderjarige] en de tweeling. Het zijn namelijk de (volle) broertjes van [de minderjarige] en zij maken een wezenlijk onderdeel uit van zijn leven.
3.6.
Het hof is daarom van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] terecht is verlengd en er is ook geen aanleiding om de duur van de machtiging te bekorten.
Het opgroeiperspectief
3.7.
De rechtbank heeft na de beslissing dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd in de rechtsoverwegingen van de bestreden beschikking een oordeel gegeven over het opgroeiperspectief van [de minderjarige] , zoals dat is vastgesteld door de GI (het zogenoemde perspectiefbesluit). De ouders zijn het niet eens met dat oordeel en zij verzoeken meer subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van het onderzoek van het opgroeiperspectief van [de minderjarige] en voor de duur van dit onderzoek de procedure aan te houden.
3.8.
Het hof merkt op dat het perspectiefbesluit niet is geregeld in de wet. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om het perspectiefbesluit als zodanig te laten toetsen door een rechter. De rechter kan een door de GI genomen perspectiefbesluit wel betrekken bij de beoordeling van andere aan hem voorgelegde verzoeken, die wel in de wet zijn geregeld, zoals een machtiging tot uithuisplaatsing. Als de rechter dit doet, heeft het oordeel over het perspectiefbesluit in dat kader een voorlopig karakter. [3]
3.9.
Het hof overweegt dat de rechtbank het perspectiefbesluit niet had mogen beoordelen alsof het een op zichzelf staand besluit is. Ook het hof kan (het oordeel van de rechtbank over) het perspectiefbesluit van de GI niet beoordelen. Voor zover het verzoek van de ouders gelezen moet worden als een verzoek te bepalen dat een deskundige onderzoek moet doen naar de zaak, kan dat als dat tot de beslissing in de zaak kan leiden en als het belang van het kind zich daar niet tegen verzet. [4]
3.10.
Het hof is van oordeel dat een deskundigenonderzoek in deze procedure niet kan leiden tot de beslissing in deze zaak. In deze zaak oordeelt het hof namelijk alleen over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 2 november 2024. Nu de vader op dit moment helemaal geen contact heeft met [de minderjarige] en de moeder [de minderjarige] nog maar een enkele keer een uurtje heeft gezien, is het hof van oordeel dat redelijkerwijs niet te verwachten is dat de [de minderjarige] binnen afzienbare tijd bij de ouders kan wonen.
3.11.
Ten aanzien van de opmerking van de GI op de mondelinge behandeling dat zij van de rechtbank de opdracht heeft gekregen niet te werken aan een terugplaatsing, merkt het hof op dat zoals hiervoor is overwogen de rechtbank niet het perspectiefbesluit had mogen beoordelen als zijnde een op zichzelf staand besluit. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouders en daarbij hoort dan ook dat de omgang tussen de ouders en een kind wordt uitgebreid. Als de GI vindt dat het perspectief van [de minderjarige] definitief niet meer bij de ouders ligt, ligt het op de weg van de GI om stappen te zetten richting een gezagsbeëindiging. De raad dient dan een onderzoek te doen, in welk kader het perspectief kan worden vastgesteld.
3.12.
Ten slotte merkt het hof op dat op basis van de gepresenteerde stukken en wat op de mondelinge behandeling is besproken de ouders positieve stappen lijken te zetten. In het belang van [de minderjarige] en de ouders vindt het hof dat de GI, los van wat in het verleden is gebeurd, naar de ouders en hun opvoedvaardigheden moet kijken en ervoor moet zorgen dat de ouders een reële kans krijgen om te laten zien wat hun capaciteiten als ouders zijn. Het ligt dan ook in de rede dat de GI de komende tijd gebruikt om te bekijken welke hulpverlening nog kan worden ingezet. Dit vraagt van de ouders wel dat zij, anders dan in het verleden, alle medewerking aan de GI verlenen die nodig is en dat zij transparant zijn richting de GI.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 januari 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, J.B. de Groot en K.A.M. van Os-ten Have en is op 23 juli 2024 uitgesproken door mr. K.A.M. van Os-ten Have in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW
2.artikel 1:265c lid 2 BW
3.HR 1 september 2023, ECLI:HR:2023:1148
4.artikel 810a Rv