In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 5 maart 2024 aangevochten, waarin de GI (Jeugdbescherming Overijssel) gemachtigd werd om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen. De moeder verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI af te wijzen of in duur te bekorten. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep in detail bekeken, inclusief de ingediende stukken en de mondelinge behandeling op 2 juli 2024.
De feiten tonen aan dat de ouders van [de minderjarige1] gezamenlijk het ouderlijke gezag uitoefenen, maar dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie. De moeder heeft een problematische achtergrond, waaronder alcohol- en middelengebruik, en heeft eerder kinderen uit andere relaties die niet bij haar wonen. De kinderrechter heeft eerder al maatregelen genomen, waaronder een ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder momenteel niet in staat is om [de minderjarige1] een veilige en stabiele opvoeding te bieden, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor het welzijn van het kind.
De moeder heeft geprobeerd aan te tonen dat zij in staat is om [de minderjarige1] op te voeden, onder andere door te verwijzen naar haar deelname aan therapieën en de voorbereiding van een kamer voor het kind. Echter, het hof heeft deze argumenten niet overtuigend geacht, gezien de eerdere problematiek en de huidige situatie. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.