ECLI:NL:GHARL:2024:4843

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.338.710
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en afwijzing verzoek proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn dochter, [de minderjarige]. De vader, die verblijft in een penitentiaire inrichting, heeft in het verleden meerdere verzoeken ingediend om omgang met zijn dochter, maar deze zijn steeds afgewezen. De moeder, die alleen het gezag over [de minderjarige] uitoefent, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Gelderland van 5 februari 2024 bekrachtigd, waarin het verzoek van de vader om een omgangsregeling werd afgewezen. Het hof oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden leiden. De bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming hebben ook aangegeven dat omgang op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is. Het hof heeft de proceskosten in beide instanties gecompenseerd en het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.710
(zaaknummer rechtbank Gelderland 407991)
beschikking van 23 juli 2024
inzake
[verzoeker],
verblijvende in de penitentiaire inrichting in [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Laatsman te Oss,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.A. van Mens te Rosmalen.
Als belanghebbende is ook aangemerkt:
[naam1], in haar hoedanigheid van bijzondere curator,
kantoorhoudend te [plaats2] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank van Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder: de rechtbank), van 4 november 2022, 1 juni 2023 en 5 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 5 februari 2024 wordt verder ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 maart 2024;
  • het verweerschrift van de moeder met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Laatsman van 3 juni 2024 met producties.
2.2
Op 17 juni 2024 heeft de hierna nader te noemen [de minderjarige] gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof. Zij heeft verteld wat zij vindt van het verzoek van de vader.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de bijzondere curator, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] ,
geboren [in] 2012 in [plaats3] , over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.2
[de minderjarige] woont bij de moeder.
3.3
Sinds 2015 is er geen contact tussen [de minderjarige] en de vader geweest (behalve één keer in 2018).
3.4
In de beschikking van 20 november 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] en een
zorg-/omgangsregeling vast te stellen, afgewezen. Bij diezelfde beschikking heeft de rechtbank als informatieplicht vastgesteld dat de moeder:
  • de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk bericht over de algemene ontwikkeling van [de minderjarige] en eventuele medische problemen;
  • expliciet verslag doet van de schoolprestaties, vrije tijdsbesteding en het sociale gedrag van [de minderjarige] , en
  • de vader onmiddellijk informeert indien daartoe op medisch gebied noodzaak is.
In de beschikking van 26 juli 2018 heeft het hof die beschikking van 20 november 2017 bekrachtigd.
3.5
In de beschikking van 28 december 2020 heeft de rechtbank een (nieuw) verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders staat het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] ter discussie. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen, afgewezen.
4.2
De vader is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans zijn verzoek af te wijzen, met een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, waaronder de reële proceskosten moeten worden verstaan, in totaal begroot op € 657,00 plus de in hoger beroep te maken reële advocaatkosten.

5.De motivering van de beslissing

De beslissing
5.1
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren en het meer of anders verzochte afwijzen. Het hof legt hierna uit waarom.
De motivering
Verzoek vaststelling omgangsregeling
5.2
Het hof stelt voorop dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder van wie het verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden om een omgangsregeling te doen vaststellen.
Omdat meer dan een jaar is verstreken sinds de beschikking van 28 december 2020 waarbij de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling heeft afgewezen, is de vader ontvankelijk in zijn verzoek. Het hof zal het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling daarom inhoudelijk beoordelen.
5.3
In artikel 1:377a lid 2 BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen en dat de rechtbank die beslissing ook goed heeft uitgelegd. Het hof neemt die uitleg over omdat het hof er na eigen onderzoek net zo over denkt. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
5.5
In hoger beroep zijn geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel leiden. De situatie van de vader is sinds de bestreden beschikking niet in positieve zin veranderd. De verwachting is dat de vader in ieder geval nog tot mei 2025 gedetineerd zal blijven. De bijzondere curator heeft op de mondelinge behandeling bij het hof gezegd dat zij onlangs opnieuw met [de minderjarige] heeft gesproken en dat haar uit dit gesprek is gebleken dat [de minderjarige] nog steeds bang is voor contact met de vader. [de minderjarige] wil de vader niet bezoeken. Het gaat met [de minderjarige] niet beter dan de vorige keer dat zij met de bijzondere curator sprak, eerder slechter. [de minderjarige] voelt veel spanning, het hoger beroep heeft haar ook geen goed gedaan. De bijzondere curator is daarom van mening dat het nog te belastend is voor [de minderjarige] om contact te hebben met de vader en dat gedwongen contact contraproductief zal werken. De raad heeft zich hierbij aangesloten. De raad ziet op dit moment geen mogelijkheden om het contact tussen de vader en [de minderjarige] te herstellen.
Gelet op het voorgaande acht het hof omgang tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Daarnaast heeft [de minderjarige] in het gesprek met de raadsheer en de griffier doen blijken van ernstige bezwaren tegen omgang met de vader. Het hof is daarom net als de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met [de minderjarige] moet worden afgewezen.
Verzoek proceskostenveroordeling5.6 Op grond van artikel 289 Rv (dat op grond van artikel 362 Rv ook in hoger beroep van toepassing is) kan de rechter in een verzoekschriftprocedure een veroordeling in de proceskosten uitspreken. In verzoekschriftprocedures tussen ex-partners wordt terughoudend omgegaan met een proceskostenveroordeling, om te voorkomen dat de relatie tussen hen verder wordt belast. Als hoofdregel geldt dan dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Anders dan de moeder ziet het hof onvoldoende aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken en de vader te veroordelen in de proceskosten, laat staan in de werkelijke proceskosten (en niet in de forfaitaire proceskosten volgens het liquidatiesysteem). De vader is weliswaar nieuwe procedures gestart nadat zijn eerdere verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met [de minderjarige] was afgewezen, maar naar het oordeel van het hof stond hem dat vrij gezien de grote gevolgen die de afwijzing van zijn verzoek voor hem heeft en is geen sprake van het evident nodeloos in rechte betrekken van de moeder. Het hof zal het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten daarom afwijzen en de proceskosten compenseren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 februari 2024;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, A.E. Grosscurt en R. Krijger, bijgestaan door de griffier, en is op 23 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.