ECLI:NL:GHARL:2024:4840

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.337.599
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en informatieregeling in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling tussen de ouders van een minderjarige. De moeder, verweerster in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg een verzoek ingediend om de omgangsregeling van de vader met hun kind, geboren in 2013, af te wijzen. De rechtbank Midden-Nederland had dit verzoek afgewezen en de vader was in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden het gezag over de minderjarige heeft gehad, maar dat dit is beëindigd. De vader had verzocht om een informatieregeling, waarbij hij wilde dat de moeder hem regelmatig op de hoogte zou houden van belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek van de vader om een omgangsregeling af te wijzen, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van de minderjarige. De raad voor de kinderbescherming had eerder geconcludeerd dat omgang met de vader niet in het belang van het kind was, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige. Het hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de vader pas na twee jaar weer een verzoek te laten indienen. Wel heeft het hof bepaald dat de moeder de vader één keer per kwartaal moet informeren over de gezondheid en het welzijn van de minderjarige, zonder dat daarbij foto's of rapporten hoeven te worden meegestuurd, om de veiligheid van de moeder en het kind te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.599
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 558865)
beschikking van 23 juli 2024
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.C. Otten te Bussum,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Schouten te Haarlem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder: de rechtbank), van 13 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens houdende een vermeerdering van eis, met producties, ingekomen op 12 februari 2024;
  • het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep en een vermeerdering van eis, met een productie;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep en tegen de vermeerdering van eis met een productie, en
  • een journaalbericht van mr. Otten van 13 juni 2024 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013 in [plaats1] .
3.2
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders hadden samen het gezag over [de minderjarige] . Bij beschikking van 3 augustus 2021 heeft de rechtbank het gezag van de vader over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat voortaan alleen de moeder het gezag heeft over hem.
3.3
[de minderjarige] woont bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de vader bepaald dat de moeder hem een keer per twee maanden per e-mail informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] , waarbij het in ieder geval van belang is dat de moeder informatie verstrekt over:
  • de gezondheid van [de minderjarige] ;
  • hoe het met hem gaat op school, en
  • de hobby’s en het wel en wee van [de minderjarige] ,
en heeft de rechtbank op verzoek van de vader bepaald dat de moeder een keer per twee maanden een recente foto van [de minderjarige] en eventuele rapporten aan de vader zal sturen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om te bepalen dat hij is gehouden elk kwartaal een kaartje naar [de minderjarige] te sturen, afgewezen.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en
  • primairhet verzoek van de vader om een informatieregeling vast te stellen alsnog af te wijzen;
  • subsidiairte bepalen dat zij de vader één keer per kwartaal per e-mail informeert over het welzijn van [de minderjarige] , zonder dat zij daarbij een foto van [de minderjarige] en rapporten aan hem moet sturen.
De moeder verzoekt het hof tevens te bepalen dat de vader pas na twee jaar na de te geven beschikking weer een verzoek met betrekking tot [de minderjarige] mag indienen.
4.3
De vader voert verweer en is op zijn beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. In het principaal hoger beroep vraagt hij het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de informatieregeling en de moeder voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar verzoek als ongegrond af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vader het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die betrekking heeft op de afwijzing van zijn verzoek te bepalen dat hij gehouden is elk kwartaal een kaartje te sturen naar [de minderjarige] en, opnieuw beschikkende, dit verzoek alsnog toe te wijzen. Daarnaast verzoekt de vader het hof te bepalen dat de foto van [de minderjarige] die de moeder aan hem zal sturen een recente en een duidelijke foto moet zijn. Tot slot verzoekt de vader het hof een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen van minimaal een dagdeel per maand dan wel een omgangsregeling die het hof juist acht.
4.4
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel de grieven van de vader ongegrond en/of onbewezen te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

De beslissing
5.1
Het hof komt tot de volgende beslissingen. Het hof zal:
  • de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek te bepalen dat de vader pas na twee jaar na de te geven beschikking weer een verzoek met betrekking tot [de minderjarige] mag indienen;
  • het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen, afwijzen;
  • het verzoek van de vader om te bepalen dat hij gehouden is elk kwartaal een kaartje te sturen naar [de minderjarige] , afwijzen;
  • als informatieregeling vaststellen dat de moeder de vader één keer per kwartaal informeert over de gezondheid van [de minderjarige] , hoe het met hem gaat op school (inclusief de inhoud van zijn rapport als [de minderjarige] het afgelopen kwartaal een rapport heeft gekregen), de hobby’s en het wel en wee van [de minderjarige] , voor zover die informatie niet herleidbaar is tot de woonplaats van [de minderjarige] ;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren voor zover die betrekking heeft op de informatieregeling, en
  • het meer of anders verzochte afwijzen.
De motivering
Vermeerdering van verzoeken
5.2
De vader heeft in hoger beroep zijn oorspronkelijke verzoeken vermeerderd met het verzoek te bepalen dat de foto van [de minderjarige] die de moeder aan hem zal sturen, een recente en duidelijke foto moet zijn, en met het verzoek een omgangsreling vast te stellen. Als oorspronkelijk verzoeker heeft de vader de bevoegdheid zijn in eerste aanleg ingediende verzoeken te vermeerderen (artikel 130 Rv in samenhang met de artikelen 283 Rv en 362 Rv). Het hof acht de vermeerdering van de verzoeken van de vader toelaatbaar, omdat de eisen van een goede procesorde zich daartegen niet verzetten.
5.3
Anders dan de vader heeft de moeder in eerste aanleg geen verzoek ingediend. Haar verzoek te bepalen dat de vader pas na twee jaar na de te geven beschikking weer een verzoek met betrekking tot [de minderjarige] mag indienen kan niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan (artikel 362 Rv). Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Omgangsregeling
5.4
Bij beschikking van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het vaststelling van een omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige] is. Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden, om een omgangsregeling te doen vaststellen. De vader is daarom ontvankelijk in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Het hof zal dit verzoek echter afwijzen en hierna uitleggen waarom.
5.5
In artikel 1:377a lid 2 BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.6
In zijn rapport van 12 april 2022 heeft de raad geconcludeerd dat een omgangsregeling met de vader op dat moment niet in het belang van [de minderjarige] was omdat [de minderjarige] te kwetsbaar was om een dergelijk spanningsvol traject aan te gaan, zonder het risico dat dit ten koste zou gaan van zijn ontwikkeling. Gezien zijn kwetsbaarheid achtte de raad het daarbij extra belangrijk dat [de minderjarige] bij contactherstel goed begeleid kon worden door zijn ouders. Bij beiden zag de raad daarin risico’s. Bij de moeder zag de raad te veel spanning en angst ontstaan als er contactherstel zou komen, waarbij zij niet alleen [de minderjarige] moest opvangen maar ook haar oudste zoon, die dezelfde angsten en spanningen ervaart van eventueel contactherstel. Bij de vader zag de raad te weinig inzicht. Ook was het de raad onvoldoende duidelijk geworden waarom de vader na zo’n lange tijd het contact weer wilde herstellen en hoe het op dat moment met zijn emotieregulatie gesteld was. De raad zag dat vader een negatieve houding ten opzichte van moeder had, wat mogelijk voor spanning kon zorgen bij [de minderjarige] , die alleen zijn moeder heeft als veilig hechtingsfiguur. De raad heeft destijds een afweging gemaakt van wat het [de minderjarige] kost en wat het hem oplevert als hij zijn vader weer opnieuw zou leren kennen. Het voordeel is dat het voor [de minderjarige] zijn identiteitsontwikkeling goed is als hij weet wie zijn vader is en waar hij vandaan komt. Ook heeft [de minderjarige] recht op contact met beide ouders. Echter, deze voordelen wogen wat de raad betreft niet op tegen de nadelen. [de minderjarige] groeide al jaren op zonder vader en kent hem niet. Voor hem zou het contact betekenen dat hij veel stress, spanningen, angst en onzekerheid in zijn leven zou gaan krijgen, ten behoeve van het introduceren van een voor hem vreemde man. Gezien zijn kwetsbaarheid achtte de raad dat teveel voor [de minderjarige] .
5.7
De vader heeft desgevraagd niet kunnen vertellen wat hierin aantoonbaar veranderd is. Hij heeft niet gewerkt aan zijn emotieregulatie. De moeder heeft nog altijd veel last van spanning en angst wat betreft het contact met de vader. De raadsvertegenwoordiger heeft op de mondelinge behandeling opgemerkt dat omgang nog steeds niet in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] loopt achter in zijn ontwikkeling. Vroegkinderlijk of preverbaal trauma heeft een hele grote impact, in combinatie met het systeem waarin [de minderjarige] opgroeit. De vader moet volgens de raad wachten op het moment dat [de minderjarige] zelf nieuwsgierigheid naar zijn vader toont.
5.8
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling ook nu moet worden afgewezen. Een omgangsregeling zou ernstig nadeel opleveren voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en is in strijd met zijn zwaarwegende belangen (artikel 1:377a lid 3 onder a. en d. BW)
Sturen van een kaartje
5.9
De vader baseert zijn verzoek om te bepalen dat hij gehouden is elk kwartaal een kaartje te sturen naar [de minderjarige] op artikel 1:377a BW. In dat artikel staat onder meer dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank - die het hof na eigen onderzoek overneemt - is het hof van oordeel dat dit verzoek moet worden afgewezen. Het hof acht het op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] dat de vader [de minderjarige] kaartjes stuurt. Het hof volgt hiermee het advies van de raad.
Informatieregeling
5.1
De ouder die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen (artikel 1:377b lid 1 BW). Indien het belang van het kind dit vereist kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat deze bepaling buiten toepassing blijft (artikel 1:377b lid 2 BW).
5.11
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder de vader moet informeren over [de minderjarige] . Het is begrijpelijk dat de moeder dat moeilijk vindt, gezien de heftige gebeurtenissen in het verleden en de spanning en angsten die dit bij haar oproept. Het hof is echter van oordeel dat het recht van de vader om te worden geïnformeerd over zijn zoon in dit geval zwaarder weegt dan de bezwaren van de moeder. Daarnaast is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de belangen van [de minderjarige] eisen dat de moeder niet hoeft te voldoen aan haar verplichting tot het geven van informatie over [de minderjarige] aan de vader.
De informatieregeling is de enige verbinding die de vader op dit moment nog heeft met [de minderjarige] . Het hof zal de informatieregeling wel aanpassen in frequentie, zoals de moeder subsidiair heeft verzocht en de raad heeft geadviseerd. Het hof zal bepalen dat de moeder de vader elk kwartaal moet informeren over [de minderjarige] . Het hof acht die frequentie passend bij de leeftijd van [de minderjarige] en de beperkte rol die de vader heeft in het leven van [de minderjarige] en die frequentie is minder belastend voor de moeder. Anders dan de rechtbank zal het hof niet bepalen dat de moeder een foto van [de minderjarige] en eventuele rapporten van hem moet meesturen, omdat het hof dit niet in het belang van [de minderjarige] acht. De moeder maakt zich grote zorgen over de veiligheid van haar, [de minderjarige] en zijn halfbroer en vreest dat de vader met de foto’s en rapporten hun verblijfplaats zou kunnen achterhalen. Het hof vindt die angst begrijpelijk en reëel. Conform het advies van de raad zal het hof daarom bepalen dat de moeder alleen de inhoud van eventuele rapporten dient te vermelden, voor zover die informatie niet herleidbaar is tot de woonplaats van [de minderjarige] . De moeder heeft op de mondelinge behandeling bij het hof gezegd dat zij daarmee instemt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek te bepalen dat de vader pas na twee jaar na de te geven beschikking weer een verzoek met betrekking tot [de minderjarige] mag indienen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 november 2023, voor zover die betrekking heeft op de informatieregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende, stelt als informatieregeling vast dat de moeder de vader één keer per kwartaal informeert over de gezondheid van [de minderjarige] , hoe het met hem gaat op school (inclusief de inhoud van zijn rapport als [de minderjarige] het afgelopen kwartaal een rapport heeft gekregen), de hobby’s en het wel en wee van [de minderjarige] , voor zover die informatie niet herleidbaar is tot de woonplaats van [de minderjarige] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor zover deze betrekking heeft op de informatieregeling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 november 2023, voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Grosscurt, E. de Boer en R. Krijger, bijgestaan door de griffier, en is op 23 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.