ECLI:NL:GHARL:2024:4820

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.331.171
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de echtelijke woning na echtscheiding met betrekking tot peildatum waardering en vergoeding van gezamenlijke kosten

In deze zaak gaat het om de verdeling van de echtelijke woning na de echtscheiding van partijen, die gehuwd zijn geweest. De vrouw heeft bij de rechtbank gevorderd dat de woning aan haar wordt toegedeeld tegen de waarde op 31 december 2016, met de verplichting om de hypothecaire schulden te dragen. De rechtbank heeft deze vordering grotendeels toegewezen, maar de man is in hoger beroep gegaan, waarbij hij de toedeling van de woning aan de vrouw betwist en een andere waardepeildatum wenst. Het hof heeft vastgesteld dat het toepasselijke recht het Nederlandse recht is, en dat de hoofdregel voor de waardering de datum van de verdeling is. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw de woning kan behouden, mits zij de helft van de overwaarde kan betalen. Indien zij dit niet kan, moet de woning worden verkocht en de opbrengst worden verdeeld. Daarnaast is er een discussie over een schuld van € 19.464,16 en de vergoeding van gezamenlijke kosten die door de vrouw zijn betaald. Het hof heeft bepaald dat de man aan de vrouw € 23.079 en € 15.000 moet betalen, terwijl de vrouw € 11.162,42 aan de man moet terugbetalen. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.331.171
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 534846
arrest van 23 juli 2024
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie
hierna: de man
advocaat: mr. Z. Acer
tegen
[verweerster]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna: de vrouw
advocaat: mr. R.A. Vlielander-Jongerius

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1. Partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank
Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 10 mei 2023 tussen hen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende grieven en vermeerdering/wijziging van eis van 20 juli 2023 (met producties);
  • de memorie van antwoord tevens houdende eiswijziging c.q. vermeerdering van eis (met producties);
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep;
  • een arrest van dit hof van 5 maart 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 23 mei 2024 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is door echtscheiding ontbonden. Zij kunnen het niet eens worden over de verdeling van de echtelijke woning aan het [adres] in [woonplaats1] . Daarbij speelt ook welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime; het Turkse of het Nederlandse.
2.2.
De vrouw heeft bij de rechtbank – kort samengevat – gevorderd:
  • de woning aan haar toe te delen tegen de waarde op 31 december 2016, onder de verplichting om de hypothecaire geldleningen geheel voor haar rekening te nemen en als eigen schulden te (blijven) voldoen en de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze geldleningen;
  • de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw en zo hij daaraan niet tijdig voldoet te bepalen dat het te wijzen vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de wilsverklaring en handtekening van de man benodigd voor de levering;
  • te bepalen dat de kosten van de levering door de vrouw zullen worden gedragen;
  • haar te veroordelen tot betaling van € 1.431 aan de man, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
  • de man te veroordelen in de werkelijke proceskosten en de te maken nakosten, zo nodig te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw grotendeels toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de vrouw heeft veroordeeld om € 11.162,42 aan de man te betalen in plaats van de gevorderde € 1.431 en dat de proceskosten zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard (vonnis van de rechtbank van 10 mei 2023, hierna het bestreden vonnis). De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de woning aan hem wordt toegedeeld in plaats van aan de vrouw, althans dat van een andere waardepeildatum wordt uitgegaan.
2.4
De vrouw heeft bij notariële akte van verdeling van 5 juli 2023 uitvoering gegeven aan het bestreden vonnis dat in de plaats is getreden van de medewerking van de man aan deze akte.

3.Het oordeel van het hof

procesrechtelijk
3.1
Aan het begin van de mondelinge behandeling heeft het hof aan partijen medegedeeld geen acht te zullen slaan op hetgeen door de man onder de randnummers 1 tot en met 20 van zijn memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep is aangevoerd. Daar wordt namelijk ingegaan op het verweer van de vrouw in het principaal hoger beroep. Een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep is daar niet voor bedoeld, gelet ook op in de artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) besloten ‘tweeconclusieregel’.
toepasselijk recht
3.2
In zijn eerste grief stelt de man dat het Turkse huwelijksvermogensrecht van toepassing is. De vrouw betwist dat.
3.3
Het hof overweegt dat in de echtscheidingsbeschikking van 8 november 2017 door de rechtbank is beslist dat vanaf de huwelijksvoltrekking op het huwelijksvermogensregime van partijen het Nederlandse recht van toepassing is. Van die beslissing is door geen van partijen hoger beroep ingesteld en uit de stukken van de vrouw heeft het hof begrepen dat zij zich beroept op het in gezag van gewijsde gaan van die beslissing. Het hof oordeelt daarom dat de beslissing over het toepasselijk recht tussen partijen bindend is (artikel 236 Rv). Het Nederlandse recht is dus van toepassing. Grief 1 van de man faalt.
de peildatum voor de waardebepaling van de woning
3.4
In het vonnis van 10 mei 2023 heeft de rechtbank overwogen dat voor de waardering van tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen in de regel geldt de datum van de verdeling en dat dit slechts anders is als partijen een andere datum zijn overeengekomen of als op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. Gesteld noch gebleken was dat partijen een andere datum zijn overeengekomen, maar de rechtbank kwam, gelet op de stellingen van de vrouw en alle omstandigheden afwegende, wel tot de conclusie dat de redelijkheid en billijkheid nopen tot een andere peildatum voor de waardering van de woning, te weten 31 december 2016.
3.5
De man is het niet eens met die beslissing en daarop is zijn tweede grief gericht. Die komt erop neer dat de man van mening is dat er geen reden was om van de hoofdregel ten aanzien van de waardering af te wijken. De rechtbank had volgens hem daarom 10 mei 2023 als waardepeildatum moeten vaststellen. De vrouw betwist dat en is het eens met de beslissing van de rechtbank en met de betreffende overwegingen. Volgens haar zijn er wel degelijk omstandigheden die rechtvaardigen dat een andere (eerdere) peildatum wordt gehanteerd.
3.6
Het hof constateert dat ook in hoger beroep geen van partijen heeft gesteld dat zij een andere peildatum zijn overeengekomen dan die volgt uit de hoofdregel: waarde ten tijde van de verdeling. Partijen verschillen wel van mening of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum heeft te gelden. Namens de vrouw is aangevoerd dat de beperkende werking van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid nopen tot het hanteren van een andere waardepeildatum. Volgens de man is er geen reden om van de hoofdregel af te wijken.
3.7
Het hof overweegt dat algemeen erkende rechtsbeginselen, de in Nederland levende rechtsovertuigingen en de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het geval zijn betrokken van belang zijnde gezichtspunten zijn bij de vaststelling van hetgeen redelijk en billijkheid eisen (artikel 3:12 BW).
3.8
In het kader van de redelijkheid en billijkheid is door de vrouw het een en ander aangevoerd en gesteld. Niet alles daarvan is in rechte ook komen vast te staan. Vast staat in ieder geval dat partijen van echt zijn gescheiden. Vast is ook komen te staan dat de man de vastgestelde kinderalimentatie – ook na verlaging daarvan – niet of in ieder geval niet structureel aan de vrouw betaalt.
Niet is komen vast te staan of partijen na eind december 2016 nog hebben samengewoond. Door de vrouw is in eerste aanleg gesteld dat de samenwoning eind december 2016 is geëindigd, maar de man heeft dat betwist. In hoger beroep heeft de man gesteld dat hij de woning in 2019 heeft verlaten, maar dat is door de vrouw betwist. Dat door de een boodschappenlijstjes via Whatsapp of anderszins zijn gezonden aan de ander, zoals namens de man is aangevoerd, geeft het hof nog geen duidelijkheid over het moment waarop de samenwoning feitelijk is beëindigd.
Door de vrouw is bij de rechtbank ook aangevoerd dat de man vanaf januari 2017 niet meer heeft bijgedragen in de hypotheeklasten, de eigenaarslasten en de onderhoudskosten. Ook dat wordt door de man in hoger beroep betwist.
Door de vrouw is bij de rechtbank aangevoerd dat de woning in het kader van de afwikkeling van het ontbonden huwelijk tussen de man en zijn vorige echtgenote bij akte van verdeling op 8 mei 2015 aan de man is geleverd. Volgens de vrouw had die woning toen een onderwaarde van € 35.000 waarvoor zij ‘heeft meegetekend’. De man erkent wel dat de vrouw heeft ‘meegetekend’, maar betwist dat sprake was van een onderwaarde van € 35.000. Ook dat staat in rechte dus niet vast.
3.9
Gelet op hetgeen is aangevoerd en wat daarvan is komen vast te staan ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat voor de waardering dient te worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling (of een datum die daar zo dicht mogelijk bij ligt). De man heeft belang bij het vaststellen van een peildatum die ligt op of dichtbij het moment van verdeling. Dan ontvangt de man zijn deel van de werkelijke waarde van de woning waarvan hij tot de verdeling mede-eigenaar is. De vrouw heeft belang bij een lagere waarde, dus in dit geval – waarin zij kennelijk verwacht dat de waarde van de woning na die eerdere peildatum is gestegen – een eerdere peildatum, zodat zij minder overwaarde aan de man hoeft te voldoen. Dat belang is hier niet doorslaggevend. Geen van partijen heeft algemeen erkende rechtsbeginselen, in Nederland levende rechtsovertuigingen of maatschappelijke belangen genoemd die in dit geval een rol zouden kunnen spelen (3:12 BW).
Toedeling van de woning aan de man is geen optie, nu namens de man ter zitting is verklaard dat hij deze tegen de huidige waarde niet kan betalen en ook de lasten niet kan voldoen nu hij enkel een Wia-uitkering heeft. Niettemin laat de man zijn vordering tot toedeling van de woning aan hem in stand. Het hof zal - gelet op de verklaring van de man ter zitting dat hij de woning niet kan overnemen - de toedeling van de woning aan de vrouw vooralsnog in stand laten, maar zal voor de waarde uitgaan van de datum van vaststelling van de verdeling door de rechtbank, te weten 10 mei 2023. In zoverre slaagt de tweede grief van de man.
uitkoop of verkoop
3.1
Nu de waarde van de woning op deze laatstgemelde datum niet bekend is, moet deze door een makelaar/taxateur en voor partijen bindend worden vastgesteld. De vrouw krijgt dan de gelegenheid om te bezien of zij de helft van de overwaarde (getaxeerde waarde woning per peildatum minus de hypothecaire schuld per die datum en met verrekening van bedragen die de man nog aan de vrouw moet betalen op grond van dit arrest) aan de man kan betalen/financieren. Als zij dat kan financieren, kan de vaststelling van de verdeling door de rechtbank in stand blijven en worden bekrachtigd. Voor het geval zij dat niet kan zal het hof de vaststelling van de verdeling van de rechtbank vernietigen en beslissen dat de woning moeten worden verkocht, waarna partijen de netto verkoopopbrengst bij helfte moeten verdelen.
de schuld van € 19.464,16
3.11
In zijn tweede grief heeft de man nog gesteld dat de vrouw enkel heeft aangetoond dat van de schuld van € 19.464,16 een gedeelte van € 15.000 is betaald. Op de mondelinge behandeling echter is de man gebleken dat het gehele bedrag van € 19.464,16 is voldaan. De aflossing van deze schuld is daarom geen punt van discussie meer. Partijen zijn het erover eens dat het een schuld van de gemeenschap was en deze schuld is ten laste van de gemeenschap voldaan.
vergoeding betaalde gezamenlijke kosten
3.12
De vrouw heeft aangevoerd dat zo het hof ten aanzien van de woning zou uitgaan van een andere peildatum dan de rechtbank heeft gedaan er dan wel rekening mee moet worden gehouden dat diverse gezamenlijke kostenposten tot 5 juli 2023 door haar zijn voldaan, terwijl ook de man daar aan dient bij te dragen. In haar memorie van antwoord heeft de vrouw deze lasten en kosten nader uitgewerkt.
3.13
Nu het hof uitgaat van een andere waardepeildatum ten aanzien van de woning dan de rechtbank, zal het hof ook oordelen over deze vordering van de vrouw. Vast staat dat de woning gezamenlijke eigendom was van partijen. De lasten die daarmee samenhangen komen dan ook voor rekening van partijen samen. Door de vrouw zijn de volgende kosten genoemd:
hypotheekrente € 28.027,00
gemeentelijke belastingen € 4.398,00
premie overlijdensrisicoverzekering € 3.100,00
premie woonverzekering € 2.633,00
kosten verbetering tuin € 8.885,00
leningen in verband met gokschulden € 47.000,00
aflossing [naam1]
€ 8.000,00
totaal: € 102.043,00
3.14
Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting verklaard dat de kosten voor verbetering van de tuin (plaatsen van een schutting en poort) niet in gezamenlijk overleg zijn gedaan. Naar het oordeel van het hof kan de vrouw de helft van die kosten dan ook niet op de man verhalen. Er is dan geen sprake van ‘uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht.” (artikel 3:172 Burgerlijk Wetboek (BW)).
3.15
Op de mondelinge behandeling heeft de man betwist dat sprake was van gokschulden. De door de vrouw aangegane persoonlijke leningen van € 47.000 kunnen daar dus volgens hem niet op zien. Gelet op die betwisting heeft de vrouw niet onderbouwd dat zij deze persoonlijke leningen is aangegaan om gokschulden van de man af te lossen. Zij heeft daartoe ook geen bewijsaanbod gedaan. Met die leningen zal het hof dan ook geen rekening houden; de vraag of de vrouw in verband met die leningen en de betaling van schulden van de man een vordering op de man zou hebben kan dan ook in het midden blijven. De overige door de vrouw genoemde kosten en de bijdrageplicht van de man daarin heeft de man niet, dan wel onvoldoende betwist. Ter zitting is namens de man enkel verklaard dat die kostenopgave niet klopt, zonder verder aan te geven wat er dan niet klopt. Daartegenover staat dat de vrouw de kostenopgave heeft onderbouwd met stukken (de producties 11 tot en met 20 uit de eerste aanleg). Het hof zal daarom rekening houden met deze kosten, behoudens die ten aanzien van verbetering van de tuin en de leningen.
3.16
Dit houdt in dat de man aan de vrouw nog moet voldoen de helft van € 46.158
(€ 102.043 - € 8.885 - € 47.000), ofwel € 23.079.
woning in Turkije
3.17
In hoger beroep heeft de man zijn eis vermeerderd. Hij stelt dat tijdens de relatie van partijen op naam van de dochter van de vrouw een woning in Turkije is gekocht, met gezamenlijk geld van partijen, en deze naar Nederlands recht in de huwelijksgemeenschap van partijen valt. Sinds 9 oktober 2017 staat deze woning volgens de man op naam van de vrouw. Voor hem is duidelijk dat de vrouw de woning wilde wegsluizen door deze eerst op naam van haar dochter te zetten. De man voelt zich hierdoor benadeeld en hij beroept zich op artikel 3:194 lid 2 BW, waardoor volgens hem de vrouw deze woning in Turkije verbeurt aan de man.
3.18
De vrouw betwist het door de man gestelde. Het ontgaat de vrouw bovendien waarom een woning die zou zijn geleverd aan haar dochter onderdeel zou zijn van de gemeenschap van goederen van partijen.
3.19
Het hof overweegt dat nu de man stelt, gelet op zijn beroep op artikel 3:194 lid 2 BW, dat de vrouw opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek heeft gemaakt of verborgen houdt en dat de vrouw daardoor haar aandeel in die goederen aan de man verbeurt, het op zijn weg ligt om die stelling te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling een stuk in de Turkse taal overgelegd, met vertaling naar het Nederlands, met opschrift ‘Eigendomsakte’. Uit dat stuk volgt dat een appartementsrecht in [plaats1] , Turkije, eigendom is van ‘ [verweerster] : Dochter van [naam2] ’. Verder staat daarin: ‘Verkocht aan [verweerster] : Dochter van [naam2] . Plan: Bestuurlijke plan 09/10/2017’. Het stuk is voorzien van de datum ‘26/11/2018’. Het hof kan enkel op grond van dit stuk niet beoordelen of de vrouw opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek heeft gemaakt of verborgen houdt of dat deze woning zou zijn gefinancierd met gezamenlijke gelden van partijen. Bovendien heeft de vrouw betwist dat daarvan sprake is en de man heeft op dit punt geen nader bewijs aangeboden. De vordering van de man om de woning aan de man toe te delen op grond van artikel 3:194 lid 2 BW dan wel deze bij helfte te verdelen, zal het hof afwijzen. Het is niet eens duidelijk of deze woning in de huwelijksgemeenschap is gevallen.
de ontvangen € 30.000 compensatie in verband met kinderopvangtoeslag
3.2
Niet is geschil is dat de man van de Belastingdienst € 30.000 heeft ontvangen als compensatie van de kinderopvangtoeslag op grond van een herstelregeling. De vrouw stelt in haar incidenteel hoger beroep dat deze compensatie ziet op kinderopvangtoeslag die partijen gedurende hun huwelijk hebben ontvangen, dat deze compensatie behoort tot de huwelijksgemeenschap van partijen en dat de vrouw daarvan nog de helft, ofwel € 15.000 toekomt. De man betwist dat en stelt dat deze compensatie ziet op de kinderopvangtoeslag die hij met zijn ex-partner heeft ontvangen in de jaren 2010 en 2011 voor het kind dat hij samen met zijn ex-partner heeft.
3.21
Ter onderbouwing van haar stelling heeft de vrouw een aan haar gerichte brief van de Belastingdienst overgelegd gedateerd 19 juli 2023. Daarin staat:
Waarom krijgt u deze brief?U hebt zich aangemeld voor een herbeoordeling van uw kinderopvangtoeslag.
We starten met de eerste toets. We kijken dan of u recht hebt op het minimale bedrag van € 30.000. Wij
hebben u op 12 juli 2023 hierover gebeld.
U krijgt nu nog geen geld
U hebt de eerste toets gehad. Helaas zien wij nu geen reden om u € 30.000 te betalen. Wij gaan nog
verder naar uw situatie kijken (integrale herbeoordeling).
Waarom kunnen wij u nu nog geen geld geven?
U leest hieronder per jaar waarom we u nog geen geld kunnen geven.
Uw ex-toeslagpartner heeft al het minimale bedrag van € 30.000 gekregen. Deze regeling geldt 1 keer voor u en uw ex-toeslagpartner.
3.22
Het hof is van oordeel dat de man de stelling van de vrouw, gelet op de door haar overgelegde brief, onvoldoende heeft betwist, omdat hij niet nader heeft toegelicht dat deze compensatie inderdaad betrekking heeft op een ander kind dan de gezamenlijke dochter van partijen en gaat over de jaren 2011 en 2012. Als er iemand is die daarover stukken heeft is het de man. Het was dus in reactie op de stelling van de vrouw aan de man stukken in het geding te brengen en de man legt nu juist geen enkel stuk over met betrekking tot die jaren en dat andere kind. De man heeft op dit punt ook geen voldoende specifiek en relevant bewijsaanbod gedaan. Uit de door de vrouw overgelegde brief daarentegen kan de conclusie worden getrokken dat de door de man ontvangen € 30.000 wel ziet op de kinderopvangtoeslag die partijen voor hun gezamenlijke dochter hebben ontvangen. In deze brief worden partijen geadresseerd als ex-toeslagpartners, zodat de compensatie hun gezamenlijke dochter zal betreffen. Het hof zal daarom de vordering van de vrouw toewijzen. De man dient derhalve € 15.000 aan de vrouw te betalen. De man weerspreekt niet dat de compensatie – als die een gezamenlijk kind betreft – in de huwelijksgemeenschap is gevallen.
resumé
3.23.
De rechtbank heeft de woning toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 272.000 op 31 december 2016. Het hof zal (a) de woning toedelen aan de vrouw tegen de nog te bepalen waarde op 10 mei 2023 of als zij die toedeling niet kan betalen (b) bepalen dat partijen de netto-opbrengst na verkoop moeten delen (3.10). Voor situatie (a) zal het hof de toedeling van de woning aan de vrouw bekrachtigen en overigens vernietigen; voor situatie (b) zal het hof het bestreden vonnis geheel vernietigen. Ter gelegenheid van de verdeling moet de man aan de vrouw € 23.079 (3.16) en € 15.000 (3.22) betalen; de vrouw moet aan de man vanwege de vernietiging van het vonnis van de rechtbank nog € 11.162,42 (2.3) terugbetalen. Per saldo is de man aan de vrouw dan nog € 26.917 verschuldigd. Het hof zal beslissen als volgt en de volgende wijze van verdeling gelasten
proceskosten
3.24
Gelet op de omstandigheid het geschil ziet op de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld. De over en weer gevorderde kostenveroordelingen zullen worden afgewezen.

4.De beslissing in het principaal en in het incidenteel hoger beroep

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 mei 2023, maar alleen wat de toedeling van de woning aan het [adres] in [woonplaats1] (recht van erfpacht) aan de vrouw betreft en alleen voor het geval de vrouw de toedeling tegen de nader te bepalen waarde op 10 mei 2023 kan betalen;
4.2.
vernietigt dit vonnis voor het overige en beslist als volgt;
4.3.
gelast de volgende wijze van verdeling van de woning:
A. De uitvoering van deze verdeling, in het bijzonder de waardering van de woning, dient plaats te vinden ten overstaan van [naam3] , notaris in [woonplaats1] , binnen drie maanden na dagtekening van dit arrest. De kosten van de tussenkomst van de notaris zijn voor rekening van de vrouw.
Partijen moeten binnen vier weken na dagtekening van dit arrest allereerst de actuele waarde vrij van huur en gebruik van de woning laten bepalen door een Register Makelaar Taxateur Wonen aan te wijzen door partijen samen en bij gebreke van overeenstemming door de notaris. De kosten van deze taxatie zijn voor partijen samen.
Binnen vier weken nadat de uitkomst van de taxatie door de notaris aan partijen is bekend gemaakt, moet de vrouw door tussenkomst van de notaris aan de man meedelen of zij toedeling van de woning tegen de getaxeerde waarde en betaling aan de man van de helft van de (over)waarde wenst onder overneming van de hypothecaire schulden en verrekening van wat de man aan haar verschuldigd is op grond van dit arrest.
De vrouw moet in dat geval tevens door tussenkomst van de notaris aan de man overleggen een onvoorwaardelijke offerte van bankinstelling of een andere financier waaruit blijkt dat zij staat is de toedeling te financieren (uit de notariële akte van levering van 5 juli 2023 blijkt al dat de (toenmalige) hypothecaire schuldeiser(s) de man hebben ontslagen uit zijn hoofdelijk verbondenheid voor de destijds bestaande hypotheekschulden).
Of de vrouw in staat zal zijn de toedeling te financieren hangt uiteraard af van de waarde die de makelaar/taxateur zal bepalen.
Wenst de vrouw deze toedeling, dan zal het hof bepalen dat partijen binnen vier weken nadat de vrouw dat aan de man heeft meegedeeld bij notariële akte moeten vaststellen dat de levering van de woning aan de vrouw in de notariële akte van 5 juli 2023 in stand blijft en dat de vrouw ter gelegenheid van het tekenen van die akte aan de man de helft van de (over)waarde met verrekening van wat de man aan de vrouw is verschuldigd op grond van dit arrest moet betalen via de kwaliteitsrekening van de notaris.
Kan de vrouw de toedeling niet betalen, dan vernietigt het hof de toedeling aan haar en moeten partijen de woning op de kortst mogelijke termijn verkopen en de netto opbrengst bij helfte te verdelen door:
a. gezamenlijk opdracht te geven aan de door hen of - bij gebreke van overeenstemming door de notaris - te benoemen makelaar om de woning aan een derde te verkopen.
b. opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar;
c. al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen;
d. mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht;
e. medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daarop vallende kosten, waaronder de makelaarscourtage;
f. gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van de woning opdracht te geven de netto-verkoopopbrengst bij helfte te verdelen.
4.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van beide instanties draagt;
4.6.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en P.B. Kamminga, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.