ECLI:NL:GHARL:2024:4802

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.332.131/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst wegens huurachterstand en verweer van de huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak betreft een huurachterstand van [geïntimeerde], die sinds mei 2023 geen huur meer heeft betaald. [appellant] heeft de huurovereenkomst opgezegd en vorderde ontbinding, ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur. De kantonrechter had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, maar het hof heeft geoordeeld dat de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te ontbinden. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] in de maanden voorafgaand aan de uitspraak geen huur heeft betaald en dat haar verweer, dat er een afspraak was gemaakt over het niet betalen van huur, onvoldoende onderbouwd was. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen zes weken na betekening van het arrest. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 8.100,- aan achterstallige huur en een gebruiksvergoeding van € 1.000,- per maand tot de ontruiming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.131/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10212444
arrest van 23 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie en als verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. Y. Wong te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P. de Haan te Almere.

1.Het verloop van de procedure bij het hof

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 16 april 2024 heeft op 3 juli 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de huurovereenkomst tussen [appellant] (als verhuurder) en [geïntimeerde] (als huurder) van (een deel van) de woning van [appellant] door tijdsverloop is geëindigd, dan wel of deze huurovereenkomst moet worden ontbonden en [geïntimeerde] de woning om die reden dient te verlaten.
2.2
[appellant] heeft bij de kantonrechter gevorderd primair dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld de woning te ontruimen, subsidiair wordt veroordeeld om hem, [appellant] , toegang te geven tot de woning, meer subsidiair dat wordt bepaald dat de huurovereenkomst door opzegging is geëindigd en dat [geïntimeerde] om die reden de woning dient te ontruimen.
2.3
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en heeft een tegenvordering (vordering in reconventie) ingesteld, die – voor zover in hoger beroep van belang – erop neerkomt dat [appellant] wordt veroordeeld om € 1.650,- aan schadevergoeding te betalen. Ook heeft zij gevorderd dat de kantonrechter uitspreekt (‘voor recht verklaart’) dat de huurovereenkomst tussen partijen geldt als een huurovereenkomst voor zelfstandige woonruimte voor onbepaalde tijd. Daarnaast heeft zij voorwaardelijk – voor het geval de huurovereenkomst zal eindigen – gevorderd dat zij een ontruimingstermijn van zes maanden zal krijgen.
2.4
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. De vorderingen van [geïntimeerde] zijn ook afgewezen, op de gevorderde verklaring voor recht na. Die is wel toegewezen. [appellant] heeft in hoger beroep primair ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur gevorderd. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat die vorderingen worden toegewezen en dat de toegewezen vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen. Wanneer zijn nieuwe primaire vorderingen niet toewijsbaar zijn, wil hij dat zijn door de kantonrechter afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.5
Het hof zal de nieuwe primaire vorderingen van [appellant] toewijzen. Het hof zal deze beslissing hierna uitleggen, door eerst de relevante feiten te vermelden en daarna de standpunten van partijen te bespreken. De bezwaren (grieven) van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter zullen daarbij thematisch worden besproken.

3.De relevante feiten

3.1
[appellant] is sinds 2006 eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats2] (de woning).
3.2
In 2020 hebben [appellant] en [geïntimeerde] een huurovereenkomst gesloten betreffende de woning. De overeenkomst is niet schriftelijk vastgelegd en partijen verschillen van mening over de inhoud ervan. Volgens [appellant] heeft hij twee kamers van de woning verhuurd aan [geïntimeerde] voor de duur van een jaar, met medegebruik van keuken, badkamer en woonkamer. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] de gehele woning voor onbepaalde tijd aan haar verhuurd. Partijen zijn het er wel over eens dat [geïntimeerde] de woning zou opknappen en in ruil voor haar werkzaamheden een lagere huurprijs aan [appellant] zou betalen.
3.3
[geïntimeerde] woonde met haar minderjarige dochter in de woning. In een van de drie slaapkamers van de woning stonden spullen van [appellant] .
3.4
In de maand juli 2021, toen [geïntimeerde] niet aanwezig was in de woning, heeft [appellant] verbouwingswerkzaamheden aan de woning uitgevoerd. Hij heeft nieuwe sloten op de woning aangebracht en [geïntimeerde] de toegang tot de woning ontzegd. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] de woning zelf verlaten, volgens [geïntimeerde] is zij op vakantie gegaan. [geïntimeerde] heeft vervolgens enkele maanden bij haar ouders verbleven.
3.5
Op 7 oktober 2021 hebben [appellant] en [geïntimeerde] een huurcontract ondertekend, waarin is vermeld dat [geïntimeerde] de woning zal huren van 3 november 2021 tot 3 november 2022. Volgens het contract heeft de huur betrekking op de twee slaapkamers aan de achterzijde van de woning met (mede en/of eigen) gebruik van de badkamer, keuken, woonkamer, berging en tuin. De huurprijs bedraagt € 1.000,- per maand, maandelijks op de 2e van de maand te betalen. Bij het aangaan van de huur dient € 2.000,- borg betaald te worden.
3.6
[geïntimeerde] is vervolgens weer met haar dochter gaan wonen in de woning.
3.7
In juli 2022 heeft [geïntimeerde] de sloten van de woning veranderd en het daardoor onmogelijk gemaakt dat [appellant] zonder haar medewerking de woning binnenkomt.
3.8
In een op 17 augustus 2022 bij [geïntimeerde] bezorgde brief heeft [appellant] de einddatum van de huurovereenkomst per 3 november 2022 aangezegd.
3.9
[appellant] heeft in kort geding ontruiming van de woning per 3 november 2022 en afgifte van de sleutels van de woning gevorderd. In een vonnis van 19 september 2022 heeft de voorzieningenrechter te Almere deze vorderingen afgewezen.
3.1
Op 26 oktober 2022 heeft [appellant] de huurovereenkomst per aangetekende brief
opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, wat er volgens
[appellant] toe leidt dat de huurovereenkomst eindigt per 1 mei 2023. De opzegging vermeldt
voor zover hier relevant:
"
Zoals u bekend is, stel ik mij op het standpunt dat de huurovereenkomst die u en ik met elkaar sloten voor een deel van mijn woning (onzelfstandige woonruimte) aan de [adres] te [woonplaats2] zal eindigen per 3 november a.s. Ik blijf dan ook van mening dat u de woning per die datum dient te verlaten. (…) Echter zie ik mij genoodzaakt de huur hierbij ook op te zeggen op grond van dringend gebruik (artikel 7:274 lid 1c BW) uitsluitend voor het ongelukkige geval dat de rechtbank zal oordelen dat er, anders dan ik stel, sprake is van huur van zelfstandige woonruimte (gehele woning) voor onbepaalde tijd."
3.11
[geïntimeerde] heeft de woning niet verlaten.
3.12
In brieven van 15 september 2023 en 9 oktober 2023 aan [geïntimeerde] heeft [appellant] geschreven dat sprake is van een huurachterstand van respectievelijk € 5.100,- en € 6.100,-. [geïntimeerde] heeft over de maand april 2023 € 100,- te weinig huur betaald en vanaf mei 2023 geen huur meer betaald.
3.13
Partijen hebben vanaf oktober 2023 gecorrespondeerd over lekkage in de woning vanuit de badkamer. In opdracht van [appellant] heeft een monteur in december 2023 en in februari 2024 werkzaamheden verricht. Op de werkbon van 29 december 2023 staat:

S koppeling van de douche (links) de oude kit en teflon zijn verwijderd en opnieuw geplaatst.”
Op een van de werkbonnen van 13 februari 2024 staat:

De monteur is terug gekomen voor garantie omdat de klant aangaf dat de koppeling weer lekte. Bij aankomst trof de monteur een lekende koppeling aan. De monteur vind het vreemd dat de koppeling lekte aangezien alles goed was geïnstalleerd. Toen de monteur ging kijken zag hij dat de koppeling scheef stond hij heeft vervolgens het kitwerk weggehaald en de koppeling opnieuw geïnstalleerd.”
3.14
In een brief van 1 mei 2024 aan [appellant] heeft mr. Van Telligen, advocaat in Almere, namens de eigenaar van de naastgelegen woning [appellant] gesommeerd de lekkage te herstellen.

4.De beoordeling van het geschilDe reikwijdte van het geschil bij het hof

4.1
[geïntimeerde] heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter om haar vordering tot schadevergoeding af te wijzen. Die vordering staat dan ook niet meer ter discussie.
4.2
In de memorie van grieven heeft [appellant] zijn oorspronkelijke vorderingen wat anders gerangschikt. Belangrijker is dat hij nu primair vordert te bepalen dat de huurovereenkomst is ontbonden vanwege de tekortkoming(en) van [geïntimeerde] , dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 8.100,- aan achterstallige huur en wordt veroordeeld de woning te ontruimen.
Subsidiair vordert [appellant] nu dat wordt bepaald dat de huurovereenkomst op
3 november 2022 vanwege de tijdige aanzegging conform artikel 7:271 BW is beëindigd en dat [geïntimeerde] tot ontruiming wordt veroordeeld.
Meer subsidiair vordert [appellant] te bepalen dat de overeenkomst door opzegging wegens dringend eigen gebruik is geëindigd en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld de woning te ontruimen.
Uiterst subsidiair vordert [appellant] dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld hem vrije toegang te verlenen tot de woning en hem niet te dwarsbomen in het gebruik van de woning.
4.3
Het hof stelt vast dat [appellant] , hoewel hij dat niet als zodanig heeft aangegeven, zijn eis heeft gewijzigd. Deze wijziging is voldoende kenbaar voor [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. Het hof ziet ook geen reden de wijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten en zal dan ook beslissen op de gewijzigde eis.
Plan van behandeling
4.4
Het hof zal eerst ingaan op de nieuwe primaire hoofdvordering van [appellant] tot ontbinding van de overeenkomst vanwege een tekortkoming van [geïntimeerde] , bestaande in het laten ontstaan van een huurachterstand. Indien deze vordering toewijsbaar is, kan in het midden blijven of de huurovereenkomst per 3 november 2022 is geëindigd, zoals [appellant] aan zijn subsidiaire grondslag ten grondslag heeft gelegd, of door opzegging moet eindigen, overeenkomstig de grondslag van de meer subsidiaire vordering.
Op 31 december 2023 was sprake van een huurachterstand van € 8.100,-
4.5
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [geïntimeerde] van de huur van april 2023 € 100,- onbetaald heeft gelaten en vanaf mei 2023 geen huur heeft betaald. Als ervan wordt uitgegaan dat [geïntimeerde] de huur wel verschuldigd was – waarover hierna meer – is op dit moment sprake van een achterstand van € 15.100,-. [appellant] heeft overigens alleen de achterstallige huur tot en met december 2023 (€ 8.100,-) gevorderd.
4.6
[geïntimeerde] bestrijdt dat eind 2023 sprake was van een huurachterstand. Volgens haar is tussen partijen een afspraak gemaakt over het verrekenen van de schade die [appellant] heeft veroorzaakt aan de goederen van [geïntimeerde] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [geïntimeerde] haar verweer toegelicht. Volgens haar heeft zij met [appellant] afgesproken dat zij de huur tot en met december 2023 niet hoefde te betalen, omdat [geïntimeerde] haar spullen heeft beschadigd of kwijt gemaakt. Ook heeft zij een verband gelegd tussen deze afspraak en het feit dat zij [geïntimeerde] in november 2021 € 5.000,- heeft betaald, volgens haar ten onrechte.
4.7
[appellant] heeft bestreden dat partijen de door [geïntimeerde] gestelde afspraak hebben gemaakt. Hij betwist dat hij spullen van [geïntimeerde] heeft beschadigd of kwijtgemaakt. Hij wijst erop dat de kantonrechter de (reconventionele) vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding heeft afgewezen. Het bedrag van € 5.000,- betrof volgens hem de huur van november 2021, de borg van € 2.000,- en € 2.000,- aan achterstallige huur voor de eerste huurovereenkomst.
4.8
Het verweer van [geïntimeerde] dat zij met [appellant] heeft afgesproken dat zij tot en met december 2023 geen huur hoefde te betalen, is een bevrijdend verweer. Dat betekent dat de stelplicht en bewijslast betreffende de feiten en omstandigheden waarop het verweer is gebaseerd op [geïntimeerde] rusten.
4.9
[geïntimeerde] heeft haar stelling dat partijen hebben afgesproken dat zij tot en met december 2023 geen huur hoefde te betalen, onvoldoende onderbouwd. Zij heeft allereerst niet duidelijk gemaakt wanneer partijen die afspraak, die in elk geval niet schriftelijk is vastgelegd, hebben gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verwezen naar een e-mail van 23 oktober 2023 van haar aan [appellant] waarin zij refereert aan de gemaakte afspraak. [appellant] heeft in een e-mail van 24 oktober 2024 aan [geïntimeerde] op deze e-mail gereageerd. Hij schreef dat de gestelde afspraak niet is gemaakt en dat [geïntimeerde] de huur diende te betalen. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat in de e-mail van [geïntimeerde] aan [appellant] niet valt te lezen dat is afgesproken dat [geïntimeerde] tot en met december 2023 geen huur hoefde te betalen.
Bovendien heeft [geïntimeerde] , gelet op de stellingen van [appellant] , onvoldoende onderbouwd dat zij
€ 5.000,- onverschuldigd heeft betaald. Op grond van het contract van 7 oktober 2021 (zie 3.5) diende zij in elk geval al € 3.000,- aan [appellant] te betalen.
Ten slotte heeft zij onvoldoende onderbouwd dat zij een aanspraak op schadevergoeding heeft op [appellant] vanwege de beschadiging en het wegmaken van haar spullen door [appellant] . Zij heeft deze vordering ingesteld bij de kantonrechter en de kantonrechter heeft deze vordering afgewezen.
4.1
Voor zover [geïntimeerde] zich op verrekening beroept als haar beroep op de afspraak met [appellant] niet wordt gehonoreerd - helemaal duidelijk is dat niet - gaat dat beroep niet op. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze vast te stellen (zie artikel 6:136 BW).
4.11
De conclusie is dat er op 31 december 2023 sprake was van een huurachterstand van € 8100,-. Die huurachterstand is sindsdien niet ingelopen.
De huurachterstand per 31 december 2023 rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst
4.12
Als de huurder de verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen de huurovereenkomst te ontbinden op grond van art. 6:265 BW. De rechter wijst deze vordering alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. De rechter moet alle omstandigheden van het geval meewegen en dus ook het woonbelang van de huurder en de bij de huurder inwonende minderjarige kinderen in zijn beoordeling betrekken. Ook van belang is bijvoorbeeld of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen. [1]
4.13
In dit geval heeft [geïntimeerde] over een langdurige periode (van mei tot en met december 2023) de huur niet betaald, ook niet nadat zij door [appellant] herhaalde malen op de ontstane betalingsachterstand is aangesproken. De achterstand is na december 2023 ook niet ingelopen. Integendeel, [geïntimeerde] heeft ook de huur vanaf januari 2024 onbetaald gelaten. Zij beroept zich nu weliswaar op opschorting vanwege lekkage in de woning, maar dat beroep staat – wat er verder ook van zij – niet in de weg aan haar verplichting de per 31 december 2023 verschuldigde huur te betalen. [geïntimeerde] heeft immers tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat de lekkage pas vanaf januari 2024 het woongenot ernstig beperkte. Toen verkeerde [geïntimeerde] al maanden in verzuim ten aanzien van haar huurbetalingsverplichting. Als [geïntimeerde] al bevoegd was vanaf januari 2024 haar verplichting tot betaling van de huur (gedeeltelijk) op te schorten, had deze bevoegdheid geen betrekking op de per
31 december 2023 bestaande huurschuld.
4.14
Ook wanneer geen rekening wordt gehouden met de huurbetalingsverplichting vanaf januari 2024 is sprake van een forse huurachterstand, die maanden later nog steeds bestaat. [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat zij door omstandigheden buiten haar schuld enige tijd de huur niet kon betalen. Tijdens de mondelinge behandeling is juist gebleken dat [geïntimeerde] de huurachterstand welbewust onbetaald heeft gelaten. Omdat [appellant] haar dwars zou hebben gezeten, wilde zij hem met gelijke munt betalen.
4.15
Gelet op deze welbewuste en langdurige tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van haar kernverplichting uit de huurovereenkomst – de betaling van huur –, is de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd. Het belang van [geïntimeerde] en haar minderjarige dochter bij voortzetting van de huurovereenkomst is evident, maar weegt niet op tegen de ernst van de tekortkoming. Het hof zal de huurovereenkomst dan ook ontbinden. Daarbij maakt het niet uit of het gaat om zelfstandige of onzelfstandige woonruimte en of sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde of voor onbepaalde tijd. [2] Het beroep op opschorting kan verder onbesproken blijven
4.16
[geïntimeerde] heeft zich op opschorting beroepen vanwege de (gevolgen van) de lekkage. Dat beroep faalt, zoals hiervoor is overwogen, voor zover het betrekking heeft op de vordering tot betaling van de huur over de periode tot en met december 2023.
[appellant] heeft in deze procedure de huur over de maanden vanaf januari 2024 niet gevorderd, zodat het beroep op opschorting voor zover het op die periode betrekking heeft, onbesproken kan blijven.
[appellant] heeft wel een gebruiksvergoeding gelijk aan de huur gevorderd voor de periode vanaf de datum van de ontbinding tot aan de datum van de ontruiming. Voor zover het beroep op opschorting ook op deze periode ziet, faalt het. De overeenkomst is in deze periode immers al ontbonden en [geïntimeerde] kan aan de overeenkomst dan ook geen aanspraak meer ontlenen op herstel van de lekkage. Bovendien staat het [geïntimeerde] vrij de woning te ontruimen indien zij, bijvoorbeeld vanwege de lekkage, vindt dat het woongenot niet opweegt tegen de gebruiksvergoeding.
De vorderingen tot ontbinding, ontruiming en betaling van de achterstallige huur zijn toewijsbaar
4.17
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het hof de huurovereenkomst ontbinden per de datum van het arrest. Anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, kan [appellant] de overeenkomst niet zelf (buitengerechtelijk) ontbinden. Het is dus niet aan het hof om te verklaren dat de overeenkomst (al) is ontbonden; het hof moet de overeenkomst zelf ontbinden. Omdat het de strekking van de vordering van [appellant] is dat de overeenkomst eindigt door ontbinding, heeft het hof de ruimte om de huurovereenkomst te ontbinden.
4.18
Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen om de woning te ontruimen. [appellant] heeft gevorderd dat [geïntimeerde] op een termijn van drie dagen dient te ontruimen. Die termijn is te kort. Het hof zal mede in het belang van het minderjarige kind van [geïntimeerde] een termijn van zes weken vanaf de datum van betekening van het arrest vaststellen. De vordering van [appellant] om aan de verplichting tot ontruiming een dwangsom te verbinden is niet toewijsbaar, omdat [appellant] daar onvoldoende belang bij heeft. Met de veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming kan de ontruiming desgewenst worden afgedwongen (vgl. art. 555 e.v. Rv).
4.19
De vordering tot betaling van de huur tot en met december 2023 is toewijsbaar. Over het toe te wijzen bedrag is [geïntimeerde] de wettelijke rente verschuldigd vanaf 30 augustus 2023 voor wat betreft de huurtermijnen tot en met augustus 2023 en vanaf de tweede van de maand over de huurtermijnen die zien op de periode vanaf september 2023.
4.2
Daarnaast is [geïntimeerde] vanaf de dag van dit arrest een gebruiksvergoeding van
€ 1.000,- per maand verschuldigd tot de dag van de ontruiming. Indien [geïntimeerde] de woning een gedeelte van de maand gebruikt, is zij een bedrag verschuldigd naar evenredigheid van het deel van de maand dat zij de woning gebruikt. Het hof vindt het onredelijk om, zoals door [appellant] wordt gevorderd, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de gebruiksvergoeding voor een maand indien zij slechts een klein deel van een maand gebruik maakt van de woning.
Conclusies
4.21
De primaire vorderingen van [appellant] zijn – grotendeels – toewijsbaar. Aan bespreking van de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen komt het hof dan ook niet toe. Ook de vraag of [appellant] in gebreke is gebleven bij het verhelpen van de lekkage, en zo ja wat daarvan de gevolgen zijn, kan in deze procedure onbesproken blijven.
4.22
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter, voor zover gewezen in reconventie, bekrachtigen. Het vonnis in conventie zal worden vernietigd.
4.23
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure bij het hof (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief II). Omdat hij pas in hoger beroep ontbinding van de overeenkomst wegens wanbetaling heeft gevorderd en zijn vorderingen op die grondslag zijn toegewezen, zal het hof de proceskosten bij de kantonrechter in conventie compenseren.
4.24
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 7 juni 2023, voor zover gewezen in reconventie;
5.2
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 7 juni 2023, voor zover gewezen in conventie en beslist als volgt;
5.3
ontbindt per de datum van dit arrest de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woning aan de [adres] te [woonplaats2] ;
5.4
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen zes weken na betekening van dit arrest de genoemde woning te ontruimen en leeg en ontruimd aan [appellant] op te leveren, met afgifte van de sleutels aan [appellant] ;
5.5
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen € 8.100,-, met de wettelijke rente over
€ 4.100,- vanaf 30 augustus 2023, over € 1.000,- vanaf 2 september 2023, over € 1.000,- vanaf 2 oktober 2023, over € 1.000,- vanaf 2 november 2023 en over nog eens € 1.000,- vanaf 2 december 2023;
5.6
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen € 1.000,- per maand vanaf de dag van dit arrest tot en met de dag dat zij de woning heeft ontruimd;
5.7
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 129,85 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerde]
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [appellant] ;
5.8
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de kosten van de procedure in conventie bij de kantonrechter;
5.9
verklaart de onder 5.3 tot en met 5.7 vermelde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.1
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.E.L. Fikkers en M. Aksu en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.

Voetnoten

1.Zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.
2.Bij bespreking van grief 1 heeft [appellant] geen belang.