ECLI:NL:GHARL:2024:4795

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
21-000838-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens ruzie in wooncomplex

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, nadat hij op 13 juli 2019 in een wooncomplex een medebewoner meermalen met een mes in de buikstreek heeft gestoken tijdens een ruzie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf, waarvan tien maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de verdachte een beroep gedaan op noodweer(exces), maar dit werd door het hof verworpen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment van de steekpartij. De verdachte heeft verklaard dat hij het mes had gepakt om de aangever af te schrikken, maar het hof oordeelde dat de geweldshandelingen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever met zich meebrachten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de straf verlaagd tot 180 dagen gevangenisstraf, waarvan 129 dagen voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000838-20
Uitspraak d.d.: 19 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 november 2019 met parketnummer 16-169241-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres 1]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A.T. van Vulpen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 29 november 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 13 juli 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linker)borst(streek) en/of in de buik(streek), althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 juli 2019 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (steek)verwonding(en) op de buik en/of (een) blijvend(e) litteken(s), heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linker)borst(streek) en/of in de buik(streek), althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 13 juli 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linker)borst(streek) en/of in de buik(streek), althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ter zake van het primair tenlastegelegde feit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat, in verband met het ontbreken van nadere informatie over het mes en het letsel, niet gezegd kan worden dat er een aanmerkelijke kans op de dood heeft bestaan, dan wel had kunnen bestaan. Ter zake van de subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank omtrent het primair tenlastegelegde feit waar de rechtbank overweegt:

Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft aangifte gedaan van poging tot doodslag/moord, gepleegd op 13 juli 2019 te [plaats] [2] en heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
We zijn naar binnen gegaan en opeens roept mijn kamergenoot [getuige 1] : “Pas op, hij loopt met een mes rond.” Ik was te laat om weg te rennen. In de woonkamer heeft hij mij gestoken. Hij heeft geprobeerd ter hoogte van de ribben te steken, dat is niet gelukt, daarna onder mijn ribben een diepe steekwond. Degene die mij heeft neergestoken woont in het zelfde complex en we werken voor hetzelfde bedrijf. [3]
Getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
De andere man was geïrriteerd en agressief en had een mes gepakt. De verdachte haalde het mes uit de keukenkast. Aangever is neergestoken in de woonkamer. Wij wilden hem tegenhouden, alleen maakte hij stekende bewegingen. Ik heb gezien dat de verdachte één keer op aangever had ingestoken. Hij maakte meer stekende bewegingen. [4]
Getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Aangever stond binnen bij het bankstel in het woonkamertje. Mijn vriend, verdachte, liep ook naar binnen. Hij liep naar de keukenlade waar de messen lagen. Ik dacht dat aangever al terug was naar zijn eigen kamer, maar dat was niet zo. Ik schrok ervan dat [verdachte] een mes pakte uit deze lade en dit mes in de buikstreek van [slachtoffer] stak. [5] Ik dacht dat hij naar onze kamer zou gaan, maar nee, hij liep naar de lade en pakt een mes en stak hem. [6]
In een ‘Forensisch medische rapportage’ betreffende het letsel van aangever staat onder meer het volgende beschreven:
‘Bij meneer [slachtoffer] werden volgens de medische informatie een ‘snijwond’ en een ‘steekwond’ vastgesteld. Inwendig werd een gaatje in een deel van de dunne darm (jejunum) vastgesteld. De ‘snijwond’ werd gesloten met hechtpleisters. De ‘steekwond’ werd gesloten met hechtingen. Bij de buikoperatie werd een grote snede over de buik gemaakt om toegang te krijgen tot de inwendige organen. Het gaatje in een deel van de dunne darm is operatief hersteld.’ [7]
Verdachte heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Ik heb binnen een mes gepakt. Door dat mes is aangever gewond geraakt.’ [8]
Bewijsoverwegingen primair
Verdachte heeft ontkend dat hij aangever wilde steken. Verdachte heeft verklaard dat hij een mes had gepakt om aangever af te schrikken, dat aangever op hem af kwam en in het mes is gelopen. Uit de bewijsmiddelen volgt echter, anders dan verdachte heeft verklaard (…), dat verdachte meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt met een mes. De verklaring van aangever en getuige [getuige 1] dat verdachte meermalen heeft gestoken, wordt ondersteund door de medische gegevens betreffende het letsel van aangever. Uit die bewijsmiddelen volgt dat verdachte de aangever heeft gestoken in zijn buik en in zijn linkerborst.
Vast staat daardoor dat verdachte aangever meermalen met een mes heeft gestoken. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het gebruikte mes dodelijk letsel kon veroorzaken (…). In onderhavige strafzaak is het gebruikte mes weliswaar niet aangetroffen, maar staat vast dat verdachte meermalen met een mes heeft gestoken. Uit de aard van het letsel begrijpt de rechtbank dat het gebruikte mes een scherp en potentieel dodelijk wapen betreft. Immers, hiermee kon de buik van aangever worden doorkliefd en is het doorgedrongen tot in de dunne darm. Operatief herstel van het door het steken met het mes ontstane gaatje in de dunne darm was noodzakelijk. Indien dit letsel niet direct was geconstateerd, dan had er sprake kunnen zijn geweest van een (zeer) gecompliceerd beloop.
De geweldshandelingen van verdachte, te weten het steken in de linkerborst en in de buik van aangever met een scherp mes, leveren een aanmerkelijke kans op de dood van aangever op. Het behoeft geen betoog dat zich daar vitale organen bevinden. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt. Daarbij is van belang dat het een gerichte actie van verdachte was tegen aangever (…), zo blijkt onder meer uit de verklaring van zijn vriendin ( getuige [getuige 2] ). Zij heeft verklaard dat verdachte naar binnen liep - zij denkt ongeveer een minuut nadat aangever naar binnen was gegaan - naar de keukenlade liep waar de messen lagen, een mes pakte en aangever daarmee stak.’
Het hof verenigt zich als gezegd met deze overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen bewezenverklaard kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 13 juli 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen die [slachtoffer] met een mes in de linkerborst en in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - op gronden zoals nader in de pleitnota is verwoord - bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep toekomt op primair noodweer, subsidiair noodweerexces, meer subsidiair putatief noodweerexces en meest subsidiair tardief noodweerexces. Daartoe heeft raadsvrouw onder meer verwezen naar de verklaringen die door de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] ten overstaande van de raadsheer-commissaris in hoger beroep zijn afgelegd.
Oordeel van het hof
Aangever [slachtoffer] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn in hoger beroep ten overstaande van de raadsheer-commissaris gehoord. Gebleken is dat aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] voorafgaand aan voornoemde verhoren (uitgebreid) met elkaar over het tenlastegelegde feit hebben gesproken. De verklaring die [getuige 2] heeft afgelegd bij de RHC is in lijn met de door haar eerder bij de politie afgelegde verklaring. Het hof ziet in het voorgaande, alsmede het tijdsverloop en het feit dat, anders dan [getuige 2] die geen alcohol had gedronken, aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] ten tijde van het tenlastegelegde een (grote) hoeveelheid alcohol hadden genuttigd, aanleiding om de verklaring van getuige [getuige 2] , die zij ten overstaande van de politie heeft afgelegd voor de vaststelling van de feiten, als uitgangspunt te nemen.
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting en het dossier de volgende - voor de beoordeling van de rechtsvraag - relevante feiten en omstandigheden vast.
Op 13 juli 2019 hadden verdachte en getuige [getuige 2] hun intrek genomen in bungalow [nummer] te [plaats] , waar medebewoners aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] reeds verbleven. Op enig moment ontstond er tussen verdachte en aangever [slachtoffer] een woordenwisseling over de muziek die laatstgenoemde hard aan had staan. Nadat verdachte en getuige [getuige 2] hierover hadden geklaagd bij een coördinator, werd de muziek uitgezet. Daarop gingen verdachte en getuige [getuige 2] slapen en is aangever [slachtoffer] vertrokken uit de bungalow. Toen aangever [slachtoffer] rond 23:30 uur weer in terugkwam in de bungalow, ging de muziek weer hard aan. Daarop is verdachte naar aangever [slachtoffer] gelopen en ontstond er een woordenwisseling, waarbij over en weer aan elkaar werd getrokken. Op enig moment zei aangever [slachtoffer] tegen verdachte dat ze het buiten moesten uitgaan vechten, waarop beiden naar buiten zijn gegaan. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben nog geprobeerd aangever [slachtoffer] en verdachte tegen te houden, maar dat lukte niet. Buiten de bungalow ontstond er een vechtpartij tussen beide mannen, waarbij aangever [slachtoffer] verdachte, die op de grond kwam de liggen, verschillende malen tegen zijn lichaam heeft geschopt.
Hierna is aangever [slachtoffer] de bungalow weer binnengelopen. Verdachte, met bebloed gelaat, liep ongeveer een minuut later eveneens de bungalow binnen. Vervolgens is verdachte naar de keuken gelopen en heeft uit de keukenlade een mes gepakt. Daarmee heeft hij aangever [slachtoffer] , die in de woonkamer naast de bank stond, vervolgens in de buik gestoken. Gebleken is dat zowel aangever [slachtoffer] , als getuige [getuige 1] als verdachte die avond substantiële hoeveelheden alcohol hadden genuttigd.
Beroep op noodweer(exces) al dan niet putatief of tardief
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de hiervoor geschetste gang van zaken niet dat voor verdachte op enig moment sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich diende te verdedigen. Immers, verdachte en aangever [slachtoffer] zijn eerst samen naar buiten gegaan om het een en ander ‘uit te vechten’. Nadat het gevecht buiten was gestopt en aangever [slachtoffer] naar binnen was gegaan, is verdachte, die het onderspit had gedolven, eveneens de bungalow binnen gegaan en heeft een mes uit de keukenlade gepakt. Aangever [slachtoffer] bevond zich op dat moment naast de bank in de woonkamer, op enige afstand van verdachte. Niet gebleken is dat op het moment dat verdachte aangever [slachtoffer] met het mes in de buik stak, sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof derhalve het beroep op noodweer.
Nu aan een basisvoorwaarde voor een geslaagd beroep op noodweerexces en eventueel tardief/extensief noodweerexces - te weten het gegeven van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding – niet is voldaan, faalt het beroep op deze twee specifieke noodweervarianten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, voor wat betreft het beroep op putatief noodweerexces, uit geen enkele getuigenverklaring of enig ander in het procesdossier opgenomen document kan worden opgemaakt dat verdachte verontschuldigbaar heeft mogen dwalen omtrent het bestaan van een krachtens het recht toegestaan verdedigingsrecht op het moment dat hij in de bungalow met een mes instak op aangever.
Nu ook voorts niet van een andere omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het feit dan wel die van verdachte uitsluit, is het hof van oordeel dat verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte, het eigen aandeel van aangever [slachtoffer] aan het ontstaan van het tenlastegelegde feit, alsmede het feit dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank omtrent de op te leggen straf waar de rechtbank overweegt:
‘De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer meerdere malen met een mes gestoken, waarbij het slachtoffer een snijwond in zijn linkerborst en een steekwond in zijn buik heeft opgelopen, terwijl daarbij bovendien een gaatje in zijn dunne darm is toegebracht door het steken in de buik. Dit is een zeer ernstig feit en door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Een feit als dit zorgt bovendien voor maatschappelijke onrust. Het incident speelde zich af in de woonruimte op een terrein waar een groot aantal chalets is geplaatst voor de huisvesting van Poolse arbeiders. In deze woonruimte waren diverse personen aanwezig en zij zijn ongewild geconfronteerd met het gewelddadige handelen van verdachte. Dit moet voor de aanwezigen een beangstigende ervaring zijn geweest.
De rol van het slachtoffer
Voordat het steekincident plaatsvond, heeft er buiten een gevecht plaatsgevonden tussen het slachtoffer en verdachte. Daarbij heeft verdachte letsel opgelopen dat door het slachtoffer aan hem is toegebracht, namelijk, onder meer, een gebroken neus (…).’
Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
In aanvulling daarop overweegt het hof bij het bepalen van de op te leggen straf, anders dan de rechtbank, in grote(re) mate meeweegt dat het slachtoffer zich voorafgaand aan het bewezenverklaarde bepaald niet onbetuigd heeft gelaten en daarbij fors geweld heeft gebruikt jegens verdachte en voorts in belangrijke mate de aanstichter is geweest van het conflict.
Het hof slaat voorts acht op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juni 2024, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Gelet op de aard en ernst van het feit, zoals hiervoor overwogen, is een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, op zichzelf gezien zonder meer gerechtvaardigd. Het hof constateert evenwel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Verdachte heeft op 12 december 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 19 juli 2024 arrest wijst. Daarmee is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep overschreden met twee jaren en zeven maanden.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van honderdtachtig dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan honderdnegenentwintig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
129 (honderdnegenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 19 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.