ECLI:NL:GHARL:2024:4681

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
200.341.501
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van dwangsom en verzoek tot benoeming bijzondere curator in familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verzoeken van de moeder om schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland en om benoeming van een bijzondere curator. De moeder was veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan de vader in het kader van een zorgregeling voor hun kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. Het hof heeft de werking van de dwangsom geschorst, omdat deze een belemmering vormde voor het contact tussen de kinderen en hun vader. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld en de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, tot een maximum van € 50.000,-. Het hof oordeelde dat de dwangsom contraproductief werkte en dat de belangen van de kinderen zwaarder wogen dan de belangen van de vader bij de uitvoering van de beschikking. Het verzoek van de moeder om een andere bijzondere curator te benoemen werd afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwd had waarom dit noodzakelijk was. De bijzondere curator die eerder was benoemd, zal opnieuw met de kinderen in gesprek gaan. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.341.499/02 (schorsing) en
200.341.501 (benoeming bijzondere curator)
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 546134 en 549367)
beschikking van 16 juli 2024 op de verzoeken tot schorsing en benoeming van een bijzondere curator
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.P.J. Palazzi-van Bruggen te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.H. Fridsma te Heemskerk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 februari 2023, 12 mei 2023 en 16 april 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Laatstgenoemde beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met ook verzoeken tot schorsing en de benoeming van een bijzondere curator of (andere) deskundige, met producties, ingekomen op 1 mei 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Palazzi-Van Bruggen van 29 mei 2024 met producties:
- een journaalbericht van mr. Palazzi-Van Bruggen van 21 juni 2024 met producties.
2.2
Op 1 juli 2024 hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , buiten aanwezigheid van partijen en afzonderlijk van elkaar, met de voorzitter gesproken (hierna: de kindgesprekken).
2.3
De zitting was op 2 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat, en
- de vader met zijn advocaat.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen. Het hof heeft, met instemming van de (advocaat van de) vader, bijzondere toestemming verleend aan een student-stagiair van mr. Palazzi-Van Bruggen om bij de zitting aanwezig te zijn.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 in [plaats1] (verder: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 in [plaats1] (verder: [de minderjarige2] ).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De kinderen wonen bij de moeder. In de beschikking van 20 april 2021 is een zorgregeling vastgesteld, in het bijzonder ten aanzien van het contact tussen de vader en de kinderen.
3.2
De kinderen hebben de rechtbank op 28 september 2022 een brief gestuurd. Zij hebben een aanvraag ingediend om de zorgregeling te wijzigen, het gezag van de vader over hen te beëindigen en een bijzondere curator te benoemen. Deze aanvraag heeft de rechtbank in behandeling genomen (informele rechtsingang). Vervolgens hebben ook de beide ouders verzoeken bij de rechtbank ingediend. Aan de rechtbank is gevraagd beslissingen te nemen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling), een bijzondere curator te benoemen en te bepalen dat de moeder met de kinderen binnen de provincie [de provincie] mag verhuizen.
3.3
In de beschikking van 2 februari 2023 heeft de rechtbank [naam1] benoemd tot bijzondere curator over de kinderen en een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de ouders, op basis waarvan de vader elke zaterdag van 15.00 uur tot uiterlijk 19.00 uur omgang heeft met [de minderjarige2] , waarbij [de minderjarige1] bij deze omgangsmomenten mag aansluiten. Het verhuisverzoek is afgewezen. De rechtbank heeft de overige beslissingen aangehouden.
3.4
In de beschikking van 12 mei 2023 heeft de rechtbank als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige2] elke zaterdag van 15.00 uur tot uiterlijk 19.00 uur omgang met de vader heeft. [de minderjarige1] heeft een keer in de twee weken op zaterdag van 15.00 uur tot uiterlijk 19.00 uur omgang met de vader. De rechtbank heeft iedere verdere regeling over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling pro forma aangehouden.
In die beschikking heeft de rechtbank in de informele rechtsingang de werkzaamheden van de bijzondere curator in die procedure één maand na die beschikking als beëindigd beschouwd en nog geen beslissing genomen over het gezag en de zorgregeling naar aanleiding van de brieven van de kinderen.
3.5
In de beschikking van 16 april 2024 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, met ingang van 1 juni 2024 de zorgregeling als volgt gewijzigd:
- [de minderjarige1] heeft eerst drie keer in de oneven weken omgang met de vader van 15.00 uur tot 17.00 uur;
- [de minderjarige2] heeft eerst drie keer in de even weken omgang met de vader van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur;
- daarna verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] twee keer in de even weken gezamenlijk bij de vader, waarbij [de minderjarige1] van zaterdag 12.00 uur tot 18.00 uur bij de vader is en [de minderjarige2] van zaterdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur. [de minderjarige1] mag ook tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven als hij dat wil;
- daarna verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vier keer in de even weken van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur bij de vader;
- daarna verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de even weken van donderdagmiddag uit school tot maandagochtend voor school bij de vader.
Daarbij heeft de rechtbank de moeder veroordeeld aan de vader een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, tot een maximum van
€ 50.000,- is bereikt. De rechtbank heeft ook met ingang van de herfstvakantie 2024 een vakantieregeling vastgesteld.
De rechtbank heeft deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beoordeling van de verzoeken

Verzoek tot schorsing
4.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling, waaronder ook de verdeling van de vakanties, en de dwangsom. De vader vraagt het hof om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de proceskosten tussen de ouders te compenseren.
4.2
In het algemeen geldt het volgende. Hoger beroep schorst de werking van de beslissing, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan het hof, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft buiten beschouwing. Omdat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft gemotiveerd waarom de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard, kan de werking van de beschikking alleen worden geschorst:
i) als de verzoeker feiten en omstandigheden heeft genoemd die na de uitspraak van de rechtbank zijn gebeurd of aan het licht zijn gekomen, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, of
ii) als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust.
4.4
Het hof zal het schorsingsverzoek van de moeder alleen toewijzen voor zover het de opgelegde dwangsom betreft. De rechtbank heeft overwogen dat er geen objectieve belemmering is voor contactherstel tussen [de minderjarige1] en zijn vader, en evenmin voor een frequentere omgang tussen de vader en [de minderjarige2] . Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het in het belang van de kinderen is om te bepalen dat zij (meer) contact met de vader hebben. Volgens de rechtbank heeft de moeder de stelling van de vader dat [de minderjarige2] en hij erg genieten van de korte tijd dat zij elkaar tijdens de omgang zien, niet of onvoldoende betwist.
Voor [de minderjarige1] vindt de rechtbank het – mede op basis van het advies van de bijzondere curator – van belang om de korte tijd die er nog is tot aan zijn volwassenheid, te benutten om te komen tot een eerste stap van contactherstel.
Het hof gaat uit van deze overwegingen van de rechtbank. Het hof constateert dat de moeder haar verzoek tot schorsing baseert op de stelling dat de belangen van haar en de kinderen bij schorsing zwaarder wegen dan het belang van de vader bij de uitvoering van de bestreden beschikking. Zoals hiervoor is overwogen, is er voor deze belangenafweging geen ruimte meer omdat de rechtbank de uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gemotiveerd.
De moeder stelt verder dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat de beslissing van de rechtbank moet worden geschorst. Voor zover de moeder stelt dat deze feiten zijn dat het welzijn en de schoolprestaties van de kinderen aanzienlijk lijden onder de beslissing, heeft zij dat standpunt tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vader, onvoldoende onderbouwd.
De gevolgen van de aan de omgangsregeling gekoppelde dwangsom vormen naar het oordeel van het hof echter wel een nieuwe omstandigheid die rechtvaardigt dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Uit het dossier, de kindgesprekken en wat op de zitting is gezegd, blijkt dat [de minderjarige2] tot twee dagen voor de uitspraak in de bestreden beschikking nog met regelmaat contact had met de vader. Tegelijk met de bestreden beschikking heeft de rechtbank in een e-mail aan de kinderen uitgelegd wat haar beslissing is en ook dat daaraan een dwangsom is gekoppeld. Het is het hof gebleken, zoals ook de moeder heeft toegelicht, dat de veroordeling van de moeder tot het betalen van een dwangsom bij de kinderen slecht is gevallen, zelfs zodanig dat [de minderjarige2] sindsdien geen contact meer heeft gehad met zijn vader. In het kindgesprek met het hof heeft [de minderjarige2] gezegd dat hij wel weer omgang met de vader wil, maar niet zolang aan de regeling een dwangsom is gekoppeld. Kennelijk heeft de kennisgeving van de dwangsom in de e-mail bij de kinderen (van inmiddels 15 en bijna 17 jaar) niet goed uitgepakt en er ook voor gezorgd dat de kinderen zich verantwoordelijk voelen voor de betaling daarvan als de omgangsregeling niet wordt nagekomen. Zo heeft [de minderjarige1] zijn studiekeuze gewijzigd en in plaats van een voltijdstudie gekozen voor een studie waarbij hij meteen gaat werken en geld verdienen. Met het verdiende geld wil hij bijdragen in de betaling van aan de moeder opgelegde dwangsommen.
Gelet op voornoemde omstandigheden overweegt het hof dat de opgelegde dwangsom kennelijk zo’n groot beletsel vormt voor in ieder geval [de minderjarige2] om naar de vader te gaan, dat deze beslissing contraproductief werkt. Dit vormt voor het hof aanleiding om af te wijken van de eerdere beslissing in die zin dat het hof zal bepalen dat de daaraan gekoppelde dwangsom zal worden geschorst. Het hof weegt daarbij de leeftijd van de kinderen mee en vertrouwt er daarbij op dat in elk geval [de minderjarige2] de contacten met zijn vader nu zelf weer oppakt nu het hof gehoor heeft gegeven aan ook zijn wens om de dwangsom te laten vervallen om zo weer onbelast contact met zijn vader te kunnen hebben.
Verzoek tot benoeming van een bijzondere curator of (andere) deskundige
4.5
De moeder verzoekt een bijzondere curator en/of een (andere) deskundige te benoemen. De vader heeft op de zitting gezegd dat hij geen bezwaar heeft tegen het opnieuw benoemen van [naam1] als bijzondere curator.
4.6
In artikel 1:250 BW is bepaald dat wanneer in aangelegenheden die betrekking hebben op de verzorging en opvoeding van een minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige, de rechter een bijzondere curator kan benoemen. Dit kan indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve.
4.7
Het hof zal het verzoek van de moeder om een andere bijzondere curator en/of een (andere) deskundige te benoemen, afwijzen. In de beschikking van 12 mei 2023 overweegt de rechtbank dat de werkzaamheden van de bijzondere curator [naam1] in die procedure één maand na de datum van die beschikking als beëindigd worden beschouwd. Maar in overweging 3.14. van die beschikking staat dat, voor zover hoger beroep wordt ingesteld, de benoeming van de bijzondere curator doorloopt tijdens de procedure in hoger beroep. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd waarom een andere bijzondere curator en/of deskundige moet worden benoemd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
4.8
Het hof gaat ervan uit dat de bijzondere curator weer met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] in gesprek zal gaan. Het hof merkt daarbij op, vooral richting de bijzondere curator, dat [de minderjarige2] in het kindgesprek kenbaar heeft gemaakt dat hij graag weer omgang met de vader wil, dat de moeder zegt dat zij de omgang van de kinderen met de vader ondersteunt, en dat de vader heeft toegezegd dat hij de uitdrukkelijke wens van de kinderen om zijn huidige partner niet te willen ontmoeten, respecteert.
4.9
De griffier van het hof zal zo spoedig mogelijk na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken in deze procedure en de procedure met zaaknummer 200.341.499/01 en van deze beschikking, aan de bijzondere curator opsturen. Stukken die na deze beschikking in de procedure met zaaknummer 200.341.499/01 worden ingediend, moeten door de indiener ook in kopie aan de bijzondere curator worden verstrekt.
4.1
De bijzondere curator zal worden opgeroepen voor de in voornoemde procedure (inmiddels) geplande zitting bij het hof op 7 november 2024.

5.De beslissing

Het hof:
in zaaknummer 200.341.499/02
wijst het verzoek van de moeder gedeeltelijk toe:
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 april 2024, voor zover daarbij de moeder is veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen (r.o. 5.3.);
in zaaknummer 200.341.501
wijst het verzoek van de moeder om een andere bijzondere curator en/of een (andere) deskundige te benoemen, af;
bepaalt dat de griffier van het hof zo spoedig mogelijk na de datum van deze beschikking (een afschrift) van de processtukken in deze procedure en de procedure met zaaknummers 200.341.499/01 en 200.341.499/02 en van deze beschikking, ter beschikking zal stellen van de bijzondere curator:
[naam1] , kantoorhoudende in [plaats2] , telefoonnummer [nummer1];
bepaalt dat de advocaten van beide partijen zo spoedig mogelijk na de datum van deze beschikking de actuele adresgegevens/e-mailadressen/mobiele telefoonnummers van hun cliënten (na hun toestemming) aan de bijzondere curator zullen verstrekken;
bepaalt dat de bijzondere curator door de griffier van het hof dient te worden opgeroepen voor de zitting bij het hof in de procedure met zaaknummer 200.341.499/01 op 7 november 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, M.P. den Hollander en A.E. Grosscurt en is op 16 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.