Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
In die beschikking heeft de rechtbank in de informele rechtsingang de werkzaamheden van de bijzondere curator in die procedure één maand na die beschikking als beëindigd beschouwd en nog geen beslissing genomen over het gezag en de zorgregeling naar aanleiding van de brieven van de kinderen.
€ 50.000,- is bereikt. De rechtbank heeft ook met ingang van de herfstvakantie 2024 een vakantieregeling vastgesteld.
4.De beoordeling van de verzoeken
Voor [de minderjarige1] vindt de rechtbank het – mede op basis van het advies van de bijzondere curator – van belang om de korte tijd die er nog is tot aan zijn volwassenheid, te benutten om te komen tot een eerste stap van contactherstel.
Het hof gaat uit van deze overwegingen van de rechtbank. Het hof constateert dat de moeder haar verzoek tot schorsing baseert op de stelling dat de belangen van haar en de kinderen bij schorsing zwaarder wegen dan het belang van de vader bij de uitvoering van de bestreden beschikking. Zoals hiervoor is overwogen, is er voor deze belangenafweging geen ruimte meer omdat de rechtbank de uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gemotiveerd.
De gevolgen van de aan de omgangsregeling gekoppelde dwangsom vormen naar het oordeel van het hof echter wel een nieuwe omstandigheid die rechtvaardigt dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Uit het dossier, de kindgesprekken en wat op de zitting is gezegd, blijkt dat [de minderjarige2] tot twee dagen voor de uitspraak in de bestreden beschikking nog met regelmaat contact had met de vader. Tegelijk met de bestreden beschikking heeft de rechtbank in een e-mail aan de kinderen uitgelegd wat haar beslissing is en ook dat daaraan een dwangsom is gekoppeld. Het is het hof gebleken, zoals ook de moeder heeft toegelicht, dat de veroordeling van de moeder tot het betalen van een dwangsom bij de kinderen slecht is gevallen, zelfs zodanig dat [de minderjarige2] sindsdien geen contact meer heeft gehad met zijn vader. In het kindgesprek met het hof heeft [de minderjarige2] gezegd dat hij wel weer omgang met de vader wil, maar niet zolang aan de regeling een dwangsom is gekoppeld. Kennelijk heeft de kennisgeving van de dwangsom in de e-mail bij de kinderen (van inmiddels 15 en bijna 17 jaar) niet goed uitgepakt en er ook voor gezorgd dat de kinderen zich verantwoordelijk voelen voor de betaling daarvan als de omgangsregeling niet wordt nagekomen. Zo heeft [de minderjarige1] zijn studiekeuze gewijzigd en in plaats van een voltijdstudie gekozen voor een studie waarbij hij meteen gaat werken en geld verdienen. Met het verdiende geld wil hij bijdragen in de betaling van aan de moeder opgelegde dwangsommen.
Gelet op voornoemde omstandigheden overweegt het hof dat de opgelegde dwangsom kennelijk zo’n groot beletsel vormt voor in ieder geval [de minderjarige2] om naar de vader te gaan, dat deze beslissing contraproductief werkt. Dit vormt voor het hof aanleiding om af te wijken van de eerdere beslissing in die zin dat het hof zal bepalen dat de daaraan gekoppelde dwangsom zal worden geschorst. Het hof weegt daarbij de leeftijd van de kinderen mee en vertrouwt er daarbij op dat in elk geval [de minderjarige2] de contacten met zijn vader nu zelf weer oppakt nu het hof gehoor heeft gegeven aan ook zijn wens om de dwangsom te laten vervallen om zo weer onbelast contact met zijn vader te kunnen hebben.
5.De beslissing
[naam1] , kantoorhoudende in [plaats2] , telefoonnummer [nummer1];