ECLI:NL:GHARL:2024:4680

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
200.341.245
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van het familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2024 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] werd verlengd tot 23 februari 2025. De moeder stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn en verzoekt het hof de beschikking te vernietigen.

De GI, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2024 waren de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming aanwezig. De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige], die bij de moeder woont. De GI heeft aangegeven dat de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds ernstig bedreigd wordt, vooral door het gebrek aan contact met de vader. De moeder heeft de hulpverlening en afspraken met de GI regelmatig afgezegd, wat de situatie heeft verergerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De ontwikkeling van [de minderjarige] wordt bedreigd door het ontbreken van een relatie met zijn vader en de problemen in de communicatie tussen de ouders. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. De beslissing benadrukt het belang van voortzetting van de hulpverlening voor de ontwikkeling van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.245
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 567434)
beschikking van 16 juli 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.G.M. Lodder,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 mei 2024;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016 (hierna: [de minderjarige] ) over wie zij gezamenlijk gezag uitoefenen.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 23 februari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de termijn van een jaar, welke termijn bij beschikking van de kinderrechter van 19 oktober 2023 is verlengd tot 23 februari 2024.
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn nogmaals verlengd van 23 februari 2024 tot 23 februari 2025.
3.4
In de beschikking van 21 maart 2024 heeft de kinderrechter – uitvoerbaar bij voorraad – de zorgregeling die is opgenomen in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 december 2020 gewijzigd en als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] (begeleid) contact met de vader heeft, waarbij de GI bepaalt hoe dit contact wordt vormgegeven qua frequentie en duur en of het contact op den duur eventueel onbegeleid kan plaatsvinden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen. Kosten rechtens.
4.2
De GI voert verweer en zij vraagt het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder voert aan dat de grond voor de ondertoezichtstelling niet (meer) aanwezig is. Zij heeft er moeite mee dat de schuld voor het feit dat [de minderjarige] geen contact met zijn vader wil bij haar wordt gelegd. Het probleem zit niet in het ontbreken van emotionele toestemming daarvoor van haar kant. [de minderjarige] is in het verleden met zaken geconfronteerd die zijn afwijzing van de vader kunnen verklaren, maar die zijn nooit goed opgepakt. Zij heeft de opvoedingsondersteuning die de gezinsvoogd voor haar gaat regelen niet nodig. De speltherapeut waarmee [de minderjarige] inmiddels een goede band heeft opgebouwd ziet geen directe problemen en de gezinsvoogd heeft de begeleide omgangsregeling onlangs gestopt om [de minderjarige] ruimte te geven. Dat alles geeft volgens de moeder aan dat de bal niet alleen bij haar ligt. Zij onderschrijft dat [de minderjarige] ruimte nodig heeft en constateert dat de ondertoezichtstelling eerder belastend dan helpend is voor hem (en haar). Daarom moet de ondertoezichtstelling niet verlengd worden.
5.3
De GI is van mening dat de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds ernstig bedreigd wordt. Na de scheiding van zijn ouders is er geen structureel contact meer geweest tussen [de minderjarige] en zijn vader en ook nu ontbreekt nog ieder contact. De GI heeft geprobeerd de omgang (met begeleiding van [naam1] ) op gang te brengen maar de moeder heeft de afspraken regelmatig afgezegd en verplaatst, waardoor bezoekmomenten niet doorgingen. De moeder heeft contact met de vader en de hulpverlening lange tijd vermeden. De GI ziet niet in dat het de moeder zonder inspanningen van de GI lukt zich in te zetten voor hulpverlening. Tijdens de begeleide omgang is er geen enkele interactie tussen de vader en [de minderjarige] , die zeer afwijzend reageert op zijn vader en blijft roepen dat hij naar zijn moeder wil. De GI vindt dit gedrag zorgelijk. Er is nog onvoldoende duidelijk waarom [de minderjarige] last (onveiligheid) ervaart rondom het contact met zijn vader en het niet lukt hem daarin te begeleiden. Omdat omgang op dit moment te veel vraagt van [de minderjarige] , heeft de GI de begeleide omgang tijdelijk gestopt en ingezet op het tot stand brengen van een vertrouwensband met hem via speltherapie, om van daar uit op een laagdrempelige manier te kunnen werken aan het neutraliseren van het beeld dat hij van zijn vader heeft.
Omdat het de ouders niet lukt met elkaar te communiceren en samen te werken ten behoeve van [de minderjarige] en beslissingen over hem te nemen is Parallel Ouderschap ingezet. Om de beide ouders te helpen bij het verwerken van gebeurtenissen uit het verleden, meer zicht te krijgen op de opvoedingssituatie bij de moeder thuis en een mogelijke onbewuste overdracht van haar gevoelens met betrekking tot de vader op [de minderjarige] en om de vader te helpen om beter te leren aansluiten bij [de minderjarige] is bij beide ouders opvoedondersteuning ingezet. De GI verwacht dat als de ouders de hulpverlening aan zullen gaan en de nodige adviezen en inzichten op zullen doen, zij op termijn zelf in staat zullen zijn de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] weg te nemen. Dat de omgang tijdelijk is gestopt betekent dus niet dat de ontwikkelingsbedreiging weg is en de ondertoezichtstelling niet meer nodig is. De GI verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Op grond van de stukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds ernstig wordt bedreigd en dat de doelen die ter afwending van die ontwikkelingsbedreiging zijn gesteld nog niet zijn behaald. Met betrekking tot de hulpverlening is het hof het volgende gebleken. De moeder heeft ter mondelinge behandeling bij het hof bevestigd dat [naam1] tweemaal per week bij haar thuis komt. [naam1] voert volgens de GI gesprekken met de moeder over de opvoeding en helpt haar met praktische zaken. Zij begeleidde tot voor kort ook de omgang tussen [de minderjarige] en de vader.
De ouders gaan binnenkort starten met solo parallel ouderschap om hun communicatie te verbeteren. De moeder voelt veel weerstand tegen de vader. Het lukt de beide ouders niet om met elkaar te overleggen en op constructieve wijze beslissingen te nemen over [de minderjarige] . Zij hebben daarvoor de GI en hulpverlening nodig. De vader krijgt op dit moment opvoedondersteuning van Het Opstapje om sensitief bij [de minderjarige] te kunnen aansluiten. [de minderjarige] volgt speltherapie en is recent toegekomen aan een volgend doel met een diepere laag, omdat hij inmiddels een vertrouwensband heeft opgebouwd met de speltherapeut. De volgende fase gaat onder andere over het integreren van de echtscheiding van zijn ouders in zijn leven.
5.5
Recent is de omgang die [de minderjarige] had met de vader door de GI tijdelijk stopgezet, omdat [naam1] ziet dat het voor [de minderjarige] te veel is gevraagd om contact met de vader te hebben. Net als tijdens de procedure bij de rechtbank laat [de minderjarige] nog steeds zorgelijke signalen zien in de omgang met de vader. De GI heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat [de minderjarige] ook zorgelijke signalen – waaronder bevriezing – laat zien op andere momenten als het onderwerp vader ter sprake komt. De GI en de raad, die het hof ter mondelinge behandeling heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, maken zich hierover ernstig zorgen. Het hof deelt deze zorgen. De signalen die [de minderjarige] afgeeft, worden door de moeder echter niet herkend en de zorgen worden niet erkend. Volgens de moeder is [de minderjarige] te moe als hij na een dag school met een medewerker van [naam1] moet spelen en reageert hij daarom niet meer in het spel.
Het hof is van oordeel dat het feit dat de vader geen rol lijkt te kunnen spelen in het leven van [de minderjarige] een bedreiging is voor zijn identiteitsontwikkeling, zoals de rechtbank ook oordeelde. De raad heeft ter zitting uitgelegd dat [de minderjarige] leeft in twee werelden. In de wereld van de moeder – waarin [de minderjarige] thuis is, naar school gaat en met vriendjes speelt – lijkt het prima te gaan, maar in zijn andere wereld – van de vader – zijn er problemen. Hierop is geen zicht en daaraan zal door hulpverlening moeten worden gewerkt. Het hof vindt het evenals de raad zorgelijk dat er geen balans is tussen de verschillende ontwikkelingsgebieden van [de minderjarige] . Positief is dat [de minderjarige] nu nog op een leeftijd is waarop het nodige kan worden bereikt en dus is het van belang dat de ingezette hulpverlening wordt voortgezet. De hulpverlening zal volgens de raad onvoldoende effect hebben als die nu niet wordt gecontinueerd.
Gelet op de hiervoor vermelde problematiek heeft het hof er geen vertrouwen in dat voortzetting van de hulpverlening ter afwending van de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] in een vrijwillig kader mogelijk is.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten compenseren in hoger beroep gelet op het familierechtelijk aspect van de procedure.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 februari 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 16 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.